ECLI:NL:RBNHO:2024:10986

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
30 oktober 2024
Publicatiedatum
25 oktober 2024
Zaaknummer
C/15/351164 / HA ZA 24-192
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwikkeling tussen ex-samenwoners met betrekking tot gezamenlijke woning en financiële vorderingen

In deze zaak, uitgesproken op 30 oktober 2024 door de Rechtbank Noord-Holland, gaat het om de afwikkeling tussen ex-samenwoners, de man en de vrouw, die samenwoonden van 8 september 2021 tot eind 2023. De man wenst de gezamenlijke woning aan zich toe te delen, waarbij partijen het eens zijn over de waarde van de woning van € 492.500. De man heeft een vordering op de vrouw van € 22.500, gerelateerd aan zijn investering in de woning. De vrouw verlangt dat de man de woning snel aan zich toedeelt, haar ontslaat van de hypotheekschuld en haar de overbedelingssom betaalt. De rechtbank oordeelt dat de vorderingen van de vrouw in beginsel toewijsbaar zijn, en dat de man de woning kan overnemen onder de voorwaarde dat hij de vrouw een bedrag van € 63.409,05 betaalt wegens overbedeling. Indien de man niet binnen twee maanden de woning kan overnemen, zal deze verkocht worden en de opbrengst gelijkelijk verdeeld worden na aftrek van de hypotheekschuld. In reconventie vordert de man betaling van € 784,34 van de vrouw, wat ook wordt toegewezen. De proceskosten worden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/351164 / HA ZA 24-192
Vonnis van 30 oktober 2024
in de zaak van
[de vrouw],
wonende te [plaats 1],
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. J. de Koning te Lisse,
tegen
[de man],
wonende te [plaats 2],
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. A.M. Buitenhuis te Nieuw-Vennep.
Partijen zullen hierna de vrouw en de man genoemd worden.
De zaak in het kort
De zaak gaat over de afwikkeling tussen ex-samenwoners. De man wenst toedeling van de gezamenlijke woning aan hem. Partijen zijn het eens over de daarbij aan te houden waarde. De man heeft in ieder geval een vordering op de vrouw van € 22.500 in verband met het door hem uit eigen vermogen geïnvesteerde geld bij de aankoop van de woning. De vrouw wenst dat de man de woning nu op korte termijn aan zich laat toedelen, haar doet ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypotheekschuld en haar de haar toekomende overbedelingssom betaalt. De man stelt nog verrekeningsvorderingen op de vrouw te hebben. Deze vorderingen zijn onder te verdelen naar de periode voordat partijen een samenlevingsovereenkomst hebben gesloten, de periode dat er een samenlevingsovereenkomst was en de periode na het beëindigen van de samenlevingsovereenkomst. De verrekeningsvorderingen van de man worden grotendeels afgewezen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 14 augustus 2024
  • de mondelinge behandeling van 23 september 2024, van welke zitting de griffier aantekeningen heeft bijgehouden.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben van 8 september 2021 tot eind 2023 een affectieve relatie gehad en samengewoond. Op 6 januari 2023 hebben zij bij de notaris een samenlevingsovereenkomst gesloten. Deze samenlevingsovereenkomst houdt voor zover hier relevant het volgende in:
(…)
a. Wij hebben een affectieve relatie, wonen sinds acht september tweeduizend éénentwintig samen en voeren sedertdien een gemeenschappelijke huishouding.
(…)
Kosten van de gemeenschappelijke huishouding
Artikel 1
(…)
1.2
Wij verplichten ons jegens elkaar naar evenredigheid van ons inkomen bij te dragen in de kosten van onze gemeenschappelijke huishouding.
(…)
1.4
Indien het inkomen niet toereikend is, is ieder van ons gehouden naar evenredigheid van diens vermogen het tekort aan te vullen.
(…)
1.7
Degene van ons die over enig kalenderjaar meer heeft bijgedragen in de kosten van de gemeenschappelijke huishouding dan het aandeel dat ingevolge het vorenstaande voor diens rekening komt, heeft het recht het teveel betaalde van de andere partner terug te vorderen; dit vorderingsrecht vervalt indien betaling of verrekening niet binnen twee jaar na het einde van het desbetreffende kalenderjaar heeft plaatsgehad of schriftelijk is gevorderd.
(…)
Meeraanbrengsten
Artikel 14
(…)
Aldus heeft de man een bedrag ter grootte van vijfenveertigduizend euro (€ 45.000,00) meer gefinancierd dan de vrouw.
Op grond hiervan heeft de man, hierna ook te noemen ‘schuldeiser’ een vergoedingsvordering als hiervoor bedoeld in artikel 7 op de vrouw hierna ook te noemen ‘schuldenaar’ ter grootte van tweeëntwintigduizend vijfhonderd euro (€ 22.500,00).
14.2
Gemelde vordering is opeisbaar:
a. op het moment dat deze overeenkomst eindigt (…)
2.2.
Op de woning aan de [adres] (hierna: de woning) rust een annuïtaire hypothecaire geldlening van de Rabobank. Het uitstaande saldo op 31 december 2023 bedroeg € 320.681,91.
2.3.
De man wenst de woning aan zich te laten toedelen. Partijen zijn het erover eens dat de man de woning kan overnemen tegen een waarde van € 492.500,-.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
De vrouw vordert dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar voor zover de wet zulks toelaat:
zal bepalen dat de man de gezamenlijke woning van partijen over dient te nemen voor een bedrag van € 492.500,-, waarbij hij aan de vrouw wegens overbedeling een bedrag van € 63.409,05 moet betalen.
zal bepalen dat, als blijkt dat de man niet binnen twee maanden na betekening van het vonnis de woning kan overnemen voor € 492.500,- en de vrouw kan ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid, de gezamenlijke woning van partijen zal worden verkocht en dat de opbrengst na aftrek van de hypothecaire schuld gelijkelijk wordt verdeeld, waarbij de man een vordering heeft op de vrouw van € 22.500,-.
3.2.
De man voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.4.
De man vordert veroordeling van de vrouw tot betaling van een bedrag van € 19.212,76, vermeerderd met rente en kosten. Hij stelt dat de vrouw niet haar volledige aandeel aan de kosten van de gemeenschappelijke huishouding heeft bijgedragen. Hij voert aan dat, omdat de vrouw aanspraak wenst te maken op de helft van de waarde van de woning, het eerlijker is als zij eerst ook de helft heeft betaald.
3.5.
De vrouw voert verweer.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie

4.1.
De vorderingen van de vrouw zijn in beginsel toewijsbaar.
Partijen hebben afgesproken dat de man de woning aan zich mag laten toedelen voor een waarde van € 492.500. Partijen zijn het er ook over eens dat de uitstaande hypotheekschuld per 31 december 2023, het definitieve einde van hun relatie, € 320.681,91 was. Dit betekent dat op dat moment sprake was van een overwaarde in de woning van (€ 492.500 – € 320.681,91 =) € 171.818,09. Partijen hebben dan ieder recht op de helft van de netto-overwaarde dus € 85.909,05. Op het aandeel van de vrouw moet nog in mindering worden gebracht de vordering van de man op de vrouw van € 22.500,- zoals opgenomen in artikel 14 van de samenlevingsovereenkomst. De man moet dus bij toedeling van de woning tegen 31 december 2023 ter zake van overbedeling aan de vrouw een bedrag van (€ 85.909,05 – € 22.500 =) € 63.409.05 betalen. Deze vordering van de vrouw is dus toewijsbaar.
4.2.
De vordering van de vrouw om te bepalen dat als de man de woning over twee maanden nog niet aan zich heeft laten toedelen, de woning moet worden verkocht kan ook worden toegewezen. De man heeft desgevraagd ter zitting verklaard dat een termijn van twee maanden voldoende moet zijn om de woning aan zich te laten toedelen tegen een waarde van € 492.500,-.
in reconventie
4.3.
De man stelt meerdere verrekenvorderingen te hebben op de vrouw en vordert vergoeding van de kosten die de vrouw volgens hem te weinig heeft bijgedragen aan de kosten van de gemeenschappelijke huishouding tijdens hun relatie. Hij vordert in totaal een bedrag van € 19.212,76. Dit bedrag is de optelling van verschillende bedragen die betrekking hebben op drie verschillende periodes;
  • de periode van samenwonen voorafgaand aan het sluiten van de samenlevingsovereenkomst,
  • de periode waarop de samenlevingsovereenkomst van toepassing is van januari t/m december 2023
  • de periode na het beëindigen van de samenlevingsovereenkomst vanaf januari 2024.
De rechtbank zal de vorderingen van de man over die verschillende periodes hierna afzonderlijk bespreken.
De periode voorafgaand aan het sluiten van de samenlevingsovereenkomst
4.4.
De man vordert dat de vrouw wordt veroordeeld om een bedrag van € 6.592,00 aan hem te betalen in verband met te weinig door haar bijgedragen kosten over de periode vanaf 1 september 2021 tot en met december 2022. De man stelt dat de vrouw de helft van de vaste lasten zoals onder andere voor GWE en de hypotheek en de helft van de variabele lasten had moeten bijdragen. Hij stelt dat de vrouw maandelijks een bedrag van € 1.092,- had moeten bijdragen, dus in totaal (16 x € 1.092, =) € 19.072,00 en dat zij in totaal € 12.480,- heeft betaald, zodat hij op grond van regres nog een aanspraak op haar heeft voor het meerdere.
4.5.
De vrouw voert verweer. Zij stelt dat tussen partijen een stilzwijgende afspraak was gemaakt dat zij € 750,- per maand zou bijdragen op de gezamenlijke rekening voor de vaste en variabele lasten en dat zij die afspraak is nagekomen totdat zij in de ziektewet terecht kwam en minder inkomsten had. Zij stelt dat vanaf dat moment tussen partijen de afspraak gold dat zij zou bijdragen wat zij overhield per maand na betaling van haar premie zorgverzekering en dat zij ook die afspraak is nagekomen.
4.6.
De man erkent dat partijen stilzwijgende afspraken hebben gemaakt. Hij stelt dat er echter heel veel kosten waren en dat die betaald moesten worden waardoor hij veel meer heeft bijgedragen dan het bedrag van circa € 2.000 per maand dat hij zichzelf als salaris uit zijn onderneming wilde toekennen en dat zijn pensioenpotje inmiddels ook leeg is. Hij stelt dat een verdeling van de kosten bij helfte eerlijker was. Verder stelt hij dat hij de vrouw wel heeft gevraagd om een hogere maandelijkse bijdrage af te spreken, maar dat zij dat niet wilde.
4.7.
In reactie daarop heeft de vrouw verklaard dat het geen kwestie was van geen andere afspraak willen maken, maar van niet kunnen, omdat zij minder inkomsten had. Desgevraagd heeft zij verklaard dat het niet zo was dat zij van haar inkomsten een bedrag kon sparen.
4.8.
De rechtbank overweegt als volgt. De man heeft niet weersproken dat partijen een stilzwijgende afspraak hadden en dat die is bijgesteld toen de vrouw minder inkomsten had. Uit de overgelegde stukken blijkt dat die afspraken door de vrouw ook zijn nagekomen. Hier volgt al uit dat de man over deze periode geen vordering heeft op de vrouw.
4.9.
Daarbij neemt de rechtbank ook in overweging dat partijen op 6 januari 2023 een samenlevingsovereenkomst hebben laten opstellen bij de notaris. In de samenlevingsovereenkomst hebben partijen een afspraak gemaakt over meeraanbrengsten door de man in de woning, maar niet over verrekening van eerder gemaakte kosten voor de gemeenschappelijke huishouding. Ook dit is een aanwijzing dat partijen daarvoor hebben gehandeld volgens een (stilzwijgende) afspraak. Als de man meende dat de vrouw hem nog wat verschuldigd was, had het in de rede gelegen ook hierover een afspraak in de samenlevingsovereenkomst vast te leggen. Dat de man het achteraf bezien, na het beëindigen van de relatie, niet eerlijk vindt dat hij meer heeft bijgedragen aan de kosten dan de vrouw, maakt nog niet dat hij nu daarvoor een vordering heeft op de vrouw. Dit deel van zijn vordering wordt afgewezen.
De periode dat de samenlevingsovereenkomst van toepassing was
4.10.
Onder deze periode vallen meerdere posten, die de rechtbank hierna zal bespreken.
€ 8.095,76 voor de kosten van de gemeenschappelijke huishouding
4.11.
In deze periode geldt de bepaling uit de samenlevingsovereenkomst dat partijen naar evenredigheid van hun inkomen moeten bijdragen aan de kosten van de gemeenschappelijke huishouding.
4.12.
De man is bij de berekening van de verhouding van de inkomens uitgegaan van een bedrag van € 2.000,- per maand voor hemzelf en een bedrag van € 1.798,-, gelijk aan het in de dagvaarding genoemde netto besteedbaar inkomen (NBI) van de vrouw.
De vrouw heeft haar gestelde NBI in de conclusie van antwoord in reconventie echter bijgesteld naar een bedrag van € 1.517,-, omdat bij de eerdere berekening een fout was gemaakt. Hiertegen is door de man geen inhoudelijk verweer gevoerd zodat voor de vrouw van een bedrag van € 1.517,- uitgegaan wordt.
4.13.
De man wordt niet gevolgd in zijn stelling dat voor zijn inkomen moet worden uitgegaan van een bedrag van € 2.000,- per maand. Dat hij van plan was zijn inbreng tot dat bedrag te beperken is daarvoor onvoldoende. Vaststaat dat de man in totaal € 65.555,- in privé heeft opgenomen uit zijn onderneming. Hij heeft verklaard dat hij dit geld gebruikt heeft om allerlei kosten te betalen. Daarom moet met de werkelijke inbreng bij de berekening van de evenredigheid van inkomen rekening worden gehouden. Omdat de man gerekend heeft met het NBI van de vrouw zal de rechtbank voor het aandeel van de man ook rekenen met zijn NBI dat volgt uit de hiervoor genoemde inbreng, namelijk een bedrag van € 4.760 per maand (zoals vermeld in het subsidiaire standpunt van de vrouw). De juistheid van dit bedrag is door de man niet, althans onvoldoende weersproken. Dat betekent dat partijen moesten bijdragen in de verhouding (4760 : 1517=) 76% : 24%.
4.14.
De man vordert van de vrouw betaling van een bedrag van € 8.095,76, waarvan hij stelt dat zij te weinig heeft bijgedragen aan de vaste en variabele lasten van partijen in de periode januari tot en met december 2023.
De man heeft de volgens hem gemaakte vaste en variabele lasten voldoende onderbouwd. De rechtbank zal van het als productie 1 door de man ingediende overzicht uitgaan, voor zover hierna op onderdelen niet anders wordt beslist.
4.15.
De vrouw heeft bezwaar gemaakt tegen het meerekenen van het bedrag voor deelname aan de Postcodeloterij, maar in dit bezwaar wordt zij niet gevolgd. De vrouw heeft niet betwist dat deze kosten maandelijks door partijen zijn gemaakt. Daarmee behoorden deze kosten tot de kosten van de gemeenschappelijke huishouding en zullen deze worden meegenomen.
4.16.
Dat ligt anders voor de kosten voor de operatie van de hond. De man heeft gesteld dat die operatie circa € 2.000,- heeft gekost. De vrouw heeft onderbouwd gesteld dat zij aan deze kosten € 1.000,- heeft bijgedragen (het bedrag dat zij in augustus 2023 heeft gestort met de omschrijving ‘vakantie Denise’). Zij heeft verklaard dat dit geld niet is gebruikt voor een vakantie maar als een deelbetaling voor de kosten van de operatie.
Dit is door de man niet weersproken. Hieruit volgt dat de vrouw haar aandeel in de operatiekosten al heeft betaald. De man heeft voor deze kosten geen vordering meer op de vrouw. Het bedrag van € 73,- dat de man onder de variabele lasten hiervoor in de berekening heeft meegenomen zal bij de verdere beoordeling niet worden meegenomen en buiten beschouwing gelaten worden.
4.17.
De vrouw heeft ook bezwaar gemaakt tegen het meerekenen van het bedrag van € 33,00 per maand voor de kosten van voer voor de hond. Zij heeft gesteld dat zij de voerkosten van haar privérekening betaalde. De man heeft in reactie daarop gesteld dat hondenvoer ook (deels) van de gezamenlijke rekening werd betaald en dat hij het saldo van die rekening grotendeels heeft aangevuld, zodat hij aan die kosten heeft meebetaald. Dit is door de vrouw niet weersproken zodat het bedrag voor het hondenvoer zal worden meegenomen in de verdere beoordeling.
4.18.
Verder heeft de vrouw bezwaar gemaakt tegen de door de man in zijn berekening meegenomen hypotheeklasten, omdat hij daarbij is uitgegaan van de bruto maandelijkse hypotheeklast en geen rekening heeft gehouden met het door hem genoten belastingvoordeel. Ter zitting is door partijen verklaard dat de teruggave van de belastingdienst niet op de gezamenlijke rekening werd gestort. Daaruit volgt dat uitsluitend de man de hypotheekrenteaftrek heeft genoten en dat daarmee in de berekening van de maandelijkse hypotheeklast rekening moet worden gehouden. De man heeft desgevraagd verklaard dat hij niet weet hoeveel hij heeft terug ontvangen, omdat zijn boekhouder dat altijd voor hem regelt.
4.19.
De rechtbank overweegt als volgt. Dit bezwaar van de vrouw gaat op. Om de netto maandlast te berekenen, zou de man zijn boekhouder kunnen vragen alsnog opgave te doen van de bedragen die hij de afgelopen jaren heeft terug ontvangen in verband met de hypotheekrenteaftrek. Zeer waarschijnlijk zal de boekhouder aan de man daarvoor kosten in rekening brengen. Om partijen deze kosten te besparen ziet de rechtbank aanleiding om een berekening te maken van hetgeen de man hoogstwaarschijnlijk heeft terug ontvangen. Daarbij gaat de rechtbank er van uit, gelet op de overgelegde jaarstukken van de onderneming van de man, dat de man valt in de belastingschijf waarin hij 36,93% van de hypotheekrente in aftrek kon brengen. Dit leidt tot de volgende berekening.
4.20.
Uit de jaaropgave van de Rabobank volgt dat in 2023 een bedrag van (€ 329.198,87 – € 320.681,91=) € 8.517,06 is afgelost op de hypotheekschuld. Dit bedrag gedeeld door 12 komt neer op een bedrag aan aflossing per maand van € 709,76.
Het maandelijks te betalen bruto hypotheekbedrag is € 1.317,-. Als daarvan de berekende maandelijkse aflossing van € 709,76 wordt afgetrokken kom je uit op een (bruto) rentebedrag van € 607,25.
Er van uitgaande dat de man de rente voor 36,93% in aftrek kan brengen, bedraagt de netto rente per maand (607,25 x 63,07%=) € 382,99.
Dit betekent dat voor de netto hypotheeklast (709,76 + 382,99) moet worden uitgegaan van een bedrag van € 1.092,75 per maand.
4.21.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen en beslist volgt dat de vaste en variabele lasten neerkomen op een bedrag van € 25.041,00 per jaar. Het aandeel van de man in deze kosten is 76%, dus een bedrag van € 19.031,16 en het aandeel van de vrouw in deze kosten bedraagt 24%, dus een bedrag van € 6.009,84. De man heeft gesteld dat de vrouw over 2023 een bedrag van € 5.350,- heeft bijgedragen en dit heeft de vrouw niet weersproken. Dit betekent dat de vrouw over deze periode nog een bedrag van € 659,84 aan de man moet betalen.
4.22.
Door de vrouw is nog gesteld dat zij van haar privérekening benzinekosten voor de auto van de man heeft betaald en dat deze bedragen ook moeten worden meegenomen. Ter zitting heeft de man verklaard dat partijen twee auto’s hadden en dat de vrouw de benzinekosten heeft betaald die zij ook verreed. Dit heeft de vrouw niet weersproken, zodat deze benzinekosten voor haar eigen rekening moeten blijven.
€ 1.108,- voor de laptop van de vrouw
4.23.
De man vordert vergoeding van een bedrag van € 1.108,- voor de kosten van een (zakelijke) laptop voor de vrouw.
4.24.
De vrouw heeft gesteld dat deze laptop een verjaardagscadeau was van de man en dat zij ook zelf € 600,- aan de kosten van deze laptop heeft bijgedragen.
4.25.
De man heeft erkend dat hij de laptop aan de vrouw voor haar verjaardag heeft gegeven toen alles nog goed was. Ook heeft hij niet betwist dat de vrouw zelf heeft meebetaald aan de laptop. De man kan die kosten niet nu alsnog terugvorderen van de vrouw. Dit deel van zijn vordering wordt afgewezen.
€ 124,50 voor de helft van de kosten voor het opknappen van de tuin
4.26.
De man heeft gesteld dat partijen de tuin (na het vertrek van de vrouw) hebben laten opknappen en dat de vrouw de helft van de daarvoor gemaakte kosten (€ 249,00) moet betalen omdat zij mede-eigenaar is van de woning.
4.27.
De vrouw heeft ter zitting erkend dat partijen de tuin hebben laten opknappen. Zij heeft gesteld dat zij de tegels heeft betaald en dat haar vader ook veel in de tuin heeft gedaan. De man heeft daar tegenover gesteld dat hij de man die de tegels heeft gelegd, heeft betaald en dat zijn vader ook de nodige werkzaamheden aan de woning heeft gedaan.
4.28.
Duidelijk is dat de vrouw op de hoogte was van het opknappen van de tuin. Als mede-eigenaar van de woning moet zij de helft van de kosten dragen. Dat partijen over en weer al (andere) delen van de gemaakte kosten hebben gedragen maakt dit niet anders. Dit deel van de vordering wordt toegewezen.
4.29.
Concluderend moet de vrouw aan de man over 2023 nog een bedrag betalen van (659,84 + 124,50 =) € 784,34.
De periode na het beëindigen van de samenlevingsovereenkomst vanaf januari 2024
4.30.
Bij de beoordeling van de vordering om de vrouw te veroordelen de helft van de hypotheeklasten vanaf januari 2024 te dragen, zijn twee verschillende situaties mogelijk, die allebei tot een andere uitkomst leiden.
4.31.
In de situatie dat de man de woning aan zich kan laten toedelen wordt zijn vordering afgewezen. Uit hetgeen hiervoor in conventie is overwogen en beslist volgt dat bij het bepalen van de door de man te betalen overbedelingssom is uitgegaan van de stand van de hypotheek per 31 december 2023. Dit betekent dat partijen deze datum hanteren voor de peildatum van de verdeling van de gezamenlijke woning. Gelet hierop komen de baten en lasten van de woning na die peildatum in dat geval voor rekening van de man.
4.32.
Er kan echter ook sprake zijn van de situatie dat de man er niet in slaagt om de woning binnen twee maanden aan zich te laten toedelen. In dat geval zal de woning moeten worden verkocht. In die situatie geldt dat beide partijen vanaf januari 2024 ieder voor de helft aansprakelijk zijn voor het voldoen van de (netto) hypotheeklasten.
De vrouw heeft een beroep gedaan op verrekening van haar aandeel in de hypotheeklast met een aan haar toe te kennen gebruiksvergoeding. De rechtbank ziet geen aanleiding haar volledige aandeel in de hypotheeklast weg te strepen tegen een gebruiksvergoeding. Geoordeeld wordt dat een bedrag gelijk aan het netto-rentebedrag per maand voldoende recht doet aan de aanspraak van de vrouw op een gebruiksvergoeding. Daarbij neemt de rechtbank ook in overweging dat de man het stukje bruto rente dat hierdoor nog zou resteren terug kan krijgen van de belastingdienst via de hypotheekrenteaftrek.
4.33.
De rechtbank ziet ook aanleiding te bepalen dat de aflossing die de man door betaling van de gehele hypotheeklast vanaf januari 2024 doet op de hypothecaire geldlening geheel aan hem toekomt. Dit deel zal dan ook bij de levering van de woning bij de notaris aan een koper eerst in mindering gebracht moeten worden op de netto-overwaarde ten gunste van de man, voordat het restant van de netto-overwaarde bij helfte wordt verdeeld tussen partijen.
Op het aandeel van de vrouw in de netto-overwaarde dient vervolgens in ieder geval nog het bedrag van € 22.500,- in mindering te strekken waarop de man op grond van artikel 14 van de samenlevingsovereenkomst recht heeft.
Per saldo hoeft de vrouw dan ook niets te betalen aan de man uit hoofde van de hypotheeklast vanaf januari 2024.
in conventie en in reconventie voorts
4.34.
Anders dan de man stelt wordt niet geoordeeld dat de vrouw deze procedure noodzakelijk heeft gemaakt. Dat het partijen niet is gelukt om in onderling overleg overeenstemming te bereiken buiten een procedure maakt dat niet anders. Dit valt niet aan een van beide partijen te verwijten. Overeenkomstig de hoofdregel voor ex-partners zullen de proceskosten worden gecompenseerd.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
bepaalt dat de man de gezamenlijke woning van partijen aan zich kan doen toedelen voor een bedrag van € 492.500,-, onder gelijktijdig ontslag van de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypotheekschuld, en onder de verplichting om aan de vrouw wegens overbedeling een bedrag van € 63.409,05 (drieënzestigduizend vierhonderdnegen euro en vijf cent) te betalen,
5.2.
bepaalt dat, als blijkt dat de man niet binnen twee maanden na betekening van het vonnis de woning kan overnemen voor € 492.500,- en de vrouw kan doen ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid, de gezamenlijke woning van partijen zal worden verkocht en dat de opbrengst na aftrek van de hypothecaire schuld wordt verdeeld met inachtneming van hetgeen is bepaald in r.o. 4.33,
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.5.
wijst af het meer of anders gevorderde,
in reconventie
5.6.
veroordeelt de vrouw om aan de man te betalen een bedrag van € 784,34 (zevenhonderdvierentachtig euro en vierendertig cent),
5.7.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.8.
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.9.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.S.J. Thijs en in het openbaar uitgesproken op 30 oktober 2024. [1]

Voetnoten

1.type: 1155