ECLI:NL:RBNHO:2024:10980
Rechtbank Noord-Holland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Ontslag op staande voet en nevenvorderingen in arbeidsrechtelijke geschil
In deze zaak heeft de werkgever na indiening van het verzoekschrift het gegeven ontslag op staande voet met instemming van de werknemer ingetrokken en het achterstallig salaris betaald. De zaak gaat alleen nog om de nevenvorderingen. Omdat te laat is betaald, moet de werkgever de wettelijke rente en de wettelijke verhoging aan de werknemer betalen. Gelet op de financiële situatie van de werkgever maar met inachtneming van de omstandigheid dat het ontslag op staande niet op zijn plaats was, wordt de wettelijke verhoging gematigd. Ook moet de werkgever de buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten aan de werknemer betalen.
De procedure begon met een verzoek van de werknemer om het ontslag op staande voet te vernietigen. De werkgever heeft een verweerschrift ingediend en op 16 september 2024 vond een zitting plaats waar beide partijen hun standpunten toelichtten. De werknemer, die sinds 24 oktober 2016 als Heftruckchauffeur/meewerkend voorman bij de werkgever in dienst was, werd op 3 juni 2024 op staande voet ontslagen. Het verzoek tot vernietiging van het ontslag werd op 12 juli 2024 ingediend. De werkgever trok het ontslag op 15 augustus 2024 in, maar de werknemer stelde voorwaarden aan deze intrekking.
De kantonrechter oordeelde dat de werkgever de wettelijke rente over het achterstallig salaris verschuldigd was, omdat het salaris over juni en juli 2024 te laat was betaald. De wettelijke verhoging werd gematigd tot 25% vanwege de financiële situatie van de werkgever, maar ook omdat het ontslag op staande voet niet gerechtvaardigd was. De kantonrechter oordeelde verder dat de werkgever de buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten aan de werknemer moest vergoeden, en stelde deze kosten vast op € 926,00. De beschikking werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders verzochte werd afgewezen.