ECLI:NL:RBNHO:2024:10890

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
10 oktober 2024
Publicatiedatum
23 oktober 2024
Zaaknummer
C/15/356150 / JU RK 24-1274
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van minderjarigen in het kader van jeugdbescherming

Op 10 oktober 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Noord-Holland in Alkmaar uitspraak gedaan in een zaak betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van twee minderjarigen, hierna te noemen [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2]. De kinderrechter oordeelde dat de verlenging noodzakelijk is om de veiligheid en stabiliteit van de kinderen te waarborgen, gezien hun voorgeschiedenis en de huidige situatie. De minderjarigen verblijven sinds oktober 2022 in een netwerkpleeggezin, waar zij zich goed ontwikkelen. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de moeder van de kinderen, ondanks haar ambivalentie, niet in staat is om een stabiele rol in hun leven te vervullen. De vader, die rolstoelafhankelijk is, heeft ook beperkte mogelijkheden om een actieve rol te spelen. De gecertificeerde instelling, de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering, heeft verzocht om de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing voor een jaar, wat door de kinderrechter is toegewezen. De kinderrechter heeft daarbij de belangen van de kinderen vooropgesteld en benadrukt dat de betrokkenheid van de GI essentieel blijft voor hun ontwikkeling en veiligheid. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en hoger beroep kan worden ingesteld binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Alkmaar
Zaaknummer: C/15/356150 / JU RK 24-1274
Datum uitspraak: 10 oktober 2024
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de gecertificeerde instelling de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
gevestigd in Amsterdam,
hierna te noemen de GI,
over
[de minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] in [plaats] ,
hierna te noemen [de minderjarige 1] ,
[de minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] in [plaats] ,
hierna te noemen [de minderjarige 2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [plaats] ,
[de vader],
hierna te noemen de vader,
wonende in [plaats] ,
[de pleegouders],
hierna te noemen de pleegouders,
wonende te [plaats] .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
  • het verzoekschrift met bijlagen van de GI van 6 augustus 2024;
  • het toetsingsrapport van de Raad voor de Kinderbescherming van 30 september 2024;
  • het e-mailbericht van [ambulant begeleider] , ambulant begeleider van 8 oktober 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 10 oktober 2024. Daarbij waren aanwezig:
- de pleegouders;
- [vertegenwoordiger van de GI] namens de GI;
1.3.
De moeder is niet ter zitting verschenen. Haar ambulant begeleider van Esdégé-Reigersdaal, [ambulant begeleider] , heeft de moeder per e-mailbericht van 8 oktober 2024 afgemeld.
1.4.
Hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, is de vader niet ter zitting verschenen.

2.De feiten

2.1.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] .
2.2.
[de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] verblijven sinds oktober 2022 in een netwerkpleeggezin.
2.3.
De kinderrechter heeft bij beschikking van 15 oktober 2018 [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] onder toezicht gesteld. De ondertoezichtstelling is nadien steeds verlengd, laatstelijk bij beschikking van 10 oktober 2023 tot 15 oktober 2024.
2.4.
De kinderrechter heeft bij beschikking van 21 januari 2022 een spoedmachtiging verleend [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg. Deze uithuisplaatsing is nadien steeds verlengd, laatstelijk bij beschikking van tot 15 oktober 2024.

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] en de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] in een voorziening voor pleegzorg te verlengen voor de duur van een jaar. De GI verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
Ter onderbouwing van het verzoek heeft de GI het volgende naar voren gebracht. Het afgelopen jaar is er gewerkt aan een veilig contact tussen de kinderen en hun ouders individueel. [de minderjarige 2] en [de minderjarige 1] hebben op papier één keer per twee weken omgang met hun moeder, begeleid door Esdege-Reigersdaal. Er is echter in het afgelopen jaar geen structurele omgang tussen de kinderen en hun moeder geweest. Ondanks dat de moeder achter de plaatsing van [de minderjarige 2] en [de minderjarige 1] in het pleeggezin staat, is zij ambivalent in de samenwerking met andere partijen. Het is van belang dat de pleegouders niet belast worden met randzaken en dat zij zich volledig kunnen richten op de opvoeding en verzorging van [de minderjarige 2] en [de minderjarige 1] . Ook is het van belang dat de pleegmoeder de band met de moeder zo optimaal mogelijk kan behouden. In het onderling contact tussen de pleegmoeder en de moeder kan de GI als neutrale partij optreden. De pleegmoeder gaat incidenteel met de kinderen naar de vader. De vader heeft een dwarslaesie en is rolstoelafhankelijk. Het contact met de vader verloopt echter positief en de GI heeft geen concrete zorgen ten aanzien van het huidige contact tussen de vader en de kinderen, wanneer pleegmoeder hierbij aanwezig is. Er is gewerkt aan de inzet van logopedie voor [de minderjarige 1] in verband met de achterstand in haar spraak- en taalontwikkeling. Het heeft lang geduurd voordat er toestemming vanuit de moeder was voor aanmelding bij de logopedie. De komende periode wil de GI verder regie te voeren op de plaatsing van [de minderjarige 2] en [de minderjarige 1] in het pleeggezin en het contact met beide ouders. Daarnaast zal de GI een verzoek tot onderzoek naar de noodzaak van een gezagsbeëindigende maatregel indienen bij de Raad voor de Kinderbescherming. De GI ziet een groot risico in afschaling naar het vrijwillig kader, waarbij het, gezien moeders onvoorspelbaarheid, goed mogelijk is dat de moeder de plaatsing in het netwerkpleeggezin minder zal accepteren en dit ernstige gevolgen heeft voor de veiligheid van de kinderen. Een verlenging van de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing en daarmee de betrokkenheid van de GI als stok achter de deur, is daarom in het belang van [de minderjarige 2] en [de minderjarige 1] .
3.3.
Ter zitting heeft de GI hier aan toegevoegd dat [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] zich goed blijven ontwikkelen in de stabiliteit van het pleeggezin. Helaas blijft het moeizaam om de moeder te betrekken in het leven van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] .

4.De standpunten

4.1.
De moeder is niet ter zitting verschenen om haar standpunt toe te lichten. Per e-mailbericht van 8 oktober 2024 heeft haar ambulant begeleider van Esdégé-Reigersdaal laten weten dat de moeder het eens is met het verzoek.
4.2.
De pleegouders zijn het eens met het verzoek. Ter zitting is door de pleegouders naar voren gebracht dat het goed gaat met [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] . [de minderjarige 1] zit sinds dit schooljaar op een reguliere basisschool. Qua taalontwikkeling is zij gegroeid en zit zij nu op het niveau van haar klasgenootjes.

5.De beoordeling

5.1.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat nog steeds is voldaan aan de wettelijke criteria genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Ook is de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] noodzakelijk in het belang van de verzorging en opvoeding (artikel 1:265c, tweede lid, BW).
5.2.
De kinderrechter overweegt hiertoe als volgt. Het is de kinderrechter gebleken dat [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] naar aanleiding van ernstige zorgen over hun veiligheid in de thuissituatie bij de moeder uit huis zijn geplaatst. Sinds oktober 2022 wonen [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] in het netwerkpleeggezin van de oom en tante, ofwel de pleegouders. Gelet op hun belaste voorgeschiedenis hebben [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] een grote behoefte aan veiligheid en stabiliteit. Dit wordt hun in het netwerkpleeggezin door de pleegouders geboden. [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] ontwikkelen zich goed. Eerder bestonden er nog zorgen over de spraak- en taalontwikkeling van [de minderjarige 1] . Het is nu gebleken dat [de minderjarige 1] een enorme groei heeft doorgemaakt op school en er geen sprake meer is van een achterstand. Dit is zeer positief. Het contact van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] met de ouders is beperkt. De vader kan gelet op zijn persoonlijke problematiek geen grote rol spelen in het leven van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] . De pleegmoeder gaat af en toe met [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] bij de vader langs. Dit contact verloopt positief. Wat betreft de omgang van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] met de moeder is er op papier een begeleide omgangsregeling vastgesteld. De moeder komt deze omgang echter niet na, omdat zij niet wil dat er begeleiding bij de omgang aanwezig is. Verder heeft de moeder de mogelijkheid om [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] te bezoeken in het netwerkpleeggezin, maar ook hier maakt zij weinig tot geen gebruik van. Deze beperkte beschikbaarheid van de moeder kan teleurstellend zijn voor [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] . Om ruzies en spanningen tussen de moeder en de pleegmoeder te vermijden, is het belangrijk dat de GI toezicht blijft houden op de onderlinge communicatie. Daarnaast acht de kinderrechter het van belang dat de GI een verzoek tot onderzoek zal indienen bij de Raad voor de Kinderbescherming, zodat onderzocht kan worden in hoeverre de beëindiging van het gezag van de moeder de belangen van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] tegemoetkomt. Gezien het voorgaande acht de kinderrechter de verlenging van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing noodzakelijk, zodat de GI de komende periode de regie blijft houden en de plaatsing in het netwerkpleeggezin wordt gewaarborgd.
5.3.
De concrete bedreigingen in de ontwikkeling van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] zijn:
- de zorgen over de beschikbaarheid van de moeder voor [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] ;
- de spanningen in de onderlinge relatie tussen de moeder en de pleegmoeder.
5.4.
Gelet op het voorgaande zal de kinderrechter de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] verlengen voor de duur van een jaar (artikel 1:260, eerste lid, BW).

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van de minderjarigen:
-
[de minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] in [plaats]
-
[de minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] in [plaats] ,
tot 15 oktober 2025;
6.2.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen:
-
[de minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] in [plaats]
-
[de minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] in [plaats] ,
in een voorziening voor pleegzorg tot 15 oktober 2025;
6.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 10 oktober 2024 door mr. A.S. van Leeuwen, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. S.B. Kuvel als griffier, en op schrift gesteld op 15 oktober 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Amsterdam.