ECLI:NL:RBNHO:2024:10833

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
30 oktober 2024
Publicatiedatum
22 oktober 2024
Zaaknummer
10449544 CV EXPL 23-178
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid bij aanrijding tussen auto en scooter met betrekking tot immateriële schadevergoeding

In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Noord-Holland, is een geschil ontstaan naar aanleiding van een aanrijding op 28 oktober 2021 tussen een snorfiets, bestuurd door eiser 1, en een auto, bestuurd door de verzekerde van gedaagde. Eiser 1 vorderde een verklaring voor recht dat de verzekerde van gedaagde aansprakelijk is voor de aanrijding en daarnaast een immateriële schadevergoeding van € 3.500,00. De kantonrechter heeft in een tussenvonnis van 8 november 2023 vastgesteld dat eiser 1 voorshands heeft bewezen dat de aanrijding door de verzekerde van gedaagde is veroorzaakt. Gedaagde werd in de gelegenheid gesteld om tegenbewijs te leveren, maar slaagde daar niet in. De getuigenverklaringen van zowel eiser 1 als de verzekerde van gedaagde gaven geen nieuwe feiten of omstandigheden die het oordeel van de kantonrechter konden weerleggen. De kantonrechter oordeelde dat de verklaringen van beide partijen consistent waren met de eerdere stellingen en dat gedaagde geen nieuwe argumenten had aangedragen die het oordeel van de kantonrechter konden veranderen.

Eiser 1 vorderde ook een schadevergoeding voor immateriële schade, maar de kantonrechter wees deze vordering af. Eiser 1 had niet voldoende onderbouwd dat hij als gevolg van de aanrijding een heupfractuur had opgelopen en de ingediende stukken waren onvoldoende om de omvang van de gevorderde schade te rechtvaardigen. De kantonrechter concludeerde dat gedaagde in het ongelijk was gesteld en veroordeelde gedaagde tot betaling van de proceskosten, die in totaal € 919,00 bedroegen. Het vonnis werd op 30 oktober 2024 uitgesproken door mr. J.S. Reid.

Uitspraak

RECHTBANKNOORD-HOLLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Alkmaar
Zaaknummer: 10449544 \ CV EXPL 23-1708
Vonnis van 30 oktober 2024
in de zaak van
[eiser 1],
te [plaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser 1] ,
gemachtigde: mr. B. Wernik,
tegen
[gedaagde],
te [plaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 8 november 2023
- de akte van [eiser 1]
- de akte van [gedaagde]
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
In het tussenvonnis van 8 november 2023 is [gedaagde] in de gelegenheid gesteld om tegenbewijs te leveren tegen de voorshands bewezen stelling dat het ongevalsletsel van [eiser 1] is veroorzaakt door de aanrijding door [naam] . Het gaat om de aanrijding op 28 oktober 2021 op de Zijlvest te Haarlem tussen [eiser 1] en [naam] .
[naam] is verzekerde van [gedaagde] .
2.2.
De kantonrechter heeft in het tussenvonnis, samengevat, overwogen dat vast staat dat [eiser 1] op de rijbaan voor gemotoriseerd verkeer in noordelijke richting reed en dat de rechterkant van zijn snorfiets is geraakt door de auto van [naam] . [eiser 1] stelt dat hij rechtdoor reed langs de auto’s ter rechterzijde van de Zijlvest, en dat [naam] vanuit een parkeervak schuin naar voren reed en de rechterzijde van de snorfiets raakte. [naam] betwist dat zij een bijzondere manoeuvre maakte. Zij stelt dat zij in noordelijke richting rechtdoor reed op de Zijlvest, en dat [eiser 1] haar links inhaalde. Terwijl zij vaart minderde omdat zij het zebrapad bij de Zijlbrug naderde, botste [eiser 1] bij zijn inhaalmanoeuvre met de rechterkant van zijn snorfiets tegen de linker voorzijde van de auto van [naam] . De aannemelijkheid van beide standpunten in ogenschouw genomen is de kantonrechter in het tussenvonnis tot het oordeel gekomen dat [eiser 1] zijn stellingen voorshands heeft bewezen.
2.3.
Op 8 november 2023 is [eiser 1] als getuige gehoord. [naam] is op 21 maart 2024 als getuige gehoord. Van die verhoren is proces-verbaal opgemaakt. Vervolgens hebben beide partijen zich schriftelijk uitgelaten.
2.4.
Naar het oordeel van de kantonrechter is [gedaagde] niet geslaagd in het leveren van tegenbewijs. Het horen van [naam] en [eiser 1] heeft geen nieuwe feiten of omstandigheden opgeleverd. Beiden blijven bij hun eerder afgelegde verklaringen met betrekking tot het ongeval, zoals die al uit het dossier blijken. Die verklaringen zijn in het tussenvonnis door de kantonrechter beoordeeld. Wat over de verklaringen en de betrouwbaarheid daarvan door [gedaagde] is aangedragen is een herhaling van het verweer zoals dat van meet af aan is gevoerd.
2.5.
[gedaagde] is het kennelijk niet eens met het oordeel van de kantonrechter zoals dat in het tussenvonnis is gegeven, maar zij heeft in haar akte van 2 oktober 2024 geen feiten, omstandigheden of bewijsmiddelen naar voren gebracht die de kantonrechter nopen om op dat oordeel terug te komen. Ook de betwisting van het oordeel van de kantonrechter t.a.v. het schadebeeld aan de scooter van [eiser 1] door het schetsen van een scenario dat meer zou passen bij de verklaring van [naam] , is niet met enig concreet gegeven onderbouwd.
2.6.
Het voorgaande betekent dat (in rechte) vaststaat dat [naam] , de verzekerde van [gedaagde] , de aanrijding op 28 oktober 2021 heeft veroorzaakt. De door [eiser 1] gevorderde verklaring voor recht wordt derhalve toegewezen.
2.7.
[eiser 1] vordert ook veroordeling van [gedaagde] tot vergoeding van immateriële schade, tot een bedrag van € 3.500,00. Op [eiser 1] rust de stelplicht en de bewijslast van de feiten waarop hij zijn vordering tot vergoeding van smartengeld baseert. Met de enkele stelling dat hij als gevolg van de aanrijding ten val is gekomen en een heupfractuur heeft opgelopen heeft [eiser 1] daaraan niet voldaan. De door [eiser 1] ingezonden stukken betreffende de beoordeling en behandeling op de afdeling spoedeisende hulp kort na de aanrijding bieden, zonder toelichting, onvoldoende onderbouwing van een schadepost van deze omvang. De vordering tot vergoeding van immateriële schadevergoeding wordt daarom afgewezen. Omdat op dit punt niet aan de stelplicht is voldaan, wordt [eiser 1] niet in de gelegenheid gesteld deze schadepost alsnog te onderbouwen en te bewijzen.
2.8.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. Omdat [eiser 1] heeft geprocedeerd op basis van een toevoeging, zal [gedaagde] niet worden veroordeeld tot betaling van de explootkosten en betekeningskosten
.
De proceskosten van [eiser 1] worden begroot op:
- griffierecht
86,00
- salaris gemachtigde
714,00
(3 punten × € 238,00)
- nakosten
119,00
Totaal
919,00

3.De beslissing

De kantonrechter
3.1.
verklaart voor recht dat (de verzekerde van) [gedaagde] voor 100% aansprakelijk is voor de toedracht van het verkeersongeval op 28 oktober 2021,
3.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 919,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe,
3.3.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
3.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.S. Reid en in het openbaar uitgesproken op 30 oktober 2024.
CK