ECLI:NL:RBNHO:2024:10824

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
4 maart 2024
Publicatiedatum
22 oktober 2024
Zaaknummer
C/15/349384 HA RK 24-21
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot wraking van rechter in bestuursrechtelijke zaak

Op 4 maart 2024 heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Noord-Holland een verzoek tot wraking afgewezen dat was ingediend door een verzoeker tegen mr. W.B. Klaus, de rechter in een aanhangige bestuursrechtelijke zaak. Het verzoek tot wraking was ingediend op 21 februari 2024, naar aanleiding van een eerdere uitspraak van de rechter op 28 december 2023, waarin de verzoeker als 'te kwader trouw' werd gekwalificeerd. De verzoeker stelde dat deze kwalificatie onheus en beledigend was en dat de rechter in eerdere zaken onterecht had gehandeld, wat zijn vrees voor een partijdige behandeling in de hoofdzaak rechtvaardigde. Tijdens de openbare zitting op 29 februari 2024 werd het verzoek behandeld, waarbij zowel de verzoeker als de rechter de gelegenheid kregen om hun standpunten naar voren te brengen. De wrakingskamer overwoog dat de behandeling van een nieuwe zaak door een rechter die ook een eerdere, vergelijkbare zaak heeft behandeld, op zichzelf geen grond vormt voor vrees voor partijdigheid. De wrakingskamer concludeerde dat de verzoeker geen zwaarwegende feiten of omstandigheden had aangedragen die de onpartijdigheid van de rechter in twijfel trokken. De wrakingskamer wees het verzoek tot wraking af en besloot dat het proces in de hoofdzaak voortgezet kon worden. De beslissing werd openbaar uitgesproken door de wrakingskamer, bestaande uit mr. C.S. Schoorl als voorzitter en mr. M.A.J. Berkers en mr. J. van der Kluit als leden, in aanwezigheid van griffier mr. R.M. Vaalburg.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

[jw.sys.1.zaaknr] / [jw.sys.1.rolnummer_rekestnr][datum_beslissing]
Wrakingskamer
zaaknummer: C/15/349384/HA RK 24/21

Beslissing van 4 maart 2024

Op het verzoek tot wraking ingediend door:

[…] ,

wonende te Hoofddorp
verzoeker,
het verzoek is gericht tegen:
mr. W.B. Klaus,
hierna te noemen: de rechter.

Procesverloop

1.1
Verzoeker heeft op 21 februari 2024 schriftelijk de wraking verzocht van de rechter in de bij deze rechtbank, team Bestuursrecht, zittingsplaats Haarlem aanhangige zaak met als zaaknummer HAA 23/5910, hierna te noemen: de hoofdzaak.
1.2
De rechter heeft niet in de wraking berust en heeft schriftelijk op het verzoek gereageerd.
1.3
Het verzoek is vervolgens behandeld ter openbare zitting van de wrakingskamer van 29 februari 2024. Verzoeker, de rechter en de wederpartij in de hoofdzaak zijn in de gelegenheid gesteld te worden gehoord. Verzoeker is verschenen via een online Teams-verbinding. De rechter is verschenen.
1.4
Verzoeker heeft, na zijn standpunt naar voren te hebben gebracht en na de vragen van de wrakingskamer te hebben beantwoord, ervoor gekozen niet aanwezig te blijven bij de mondelinge toelichting van de rechter en de vragen van de wrakingskamer aan de rechter, maar de zitting te verlaten. De verdere behandeling van het verzoek heeft in afwezigheid van verzoeker plaatsgevonden.
1.5
De uitspraak is bepaald op vandaag.

De standpunten

2.1
Verzoeker heeft ter onderbouwing van het verzoek – samengevat – het volgende aangevoerd. De rechter heeft samen met de andere leden van de meervoudige kamer op 28 december 2023 een uitspraak gedaan in de zaken tussen verzoeker en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem (de zaken met nummers HAA 22/2211, 22/2145, 22/5610 en 23/4124). In die zaken is verzoeker als ‘te kwader trouw’ aangeduid. Volgens verzoeker is deze kwalificatie onheus en beledigend. Ook heeft de rechter de beroepschriften van verzoeker onbehandeld gelaten, heeft hij verweerder toegestaan te liegen en een aantal van deze leugens voor waar aangenomen, heeft de rechter verzoeker onderbroken en feitelijke argumenten van verzoeker weggewuifd, en heeft de rechter de wederpartij ten onrechte in het gelijk gesteld. De rechter heeft ook geweigerd een voorlopige voorziening toe te wijzen en heeft geweigerd getuigen op te roepen en de wederpartij onder ede te horen. Tot slot bevat de uitspraak volgens verzoeker verschillende onjuistheden. In de hoofdzaak is een zitting bepaald op 5 maart 2024 waar het dezelfde partijen betreft. De hoofdzaak heeft (deels) betrekking op hetzelfde, althans een vergelijkbaar onderwerp als de zaak waarin de rechter op 28 december 2023 uitspraak heeft gedaan. Omdat de rechter verzoeker in die uitspraak als ‘te kwader trouw’ heeft geduid, is er grond om aan te nemen dat de rechter ook in de hoofdzaak bevooroordeeld is ten aanzien van verzoeker.
2.2
De rechter heeft samengevat het volgende aangevoerd. Voor zover verzoeker vindt dat de rechtbank in de uitspraak van 28 december 2023 in gebreke is gebleven, kan verzoeker zich daarover beklagen in hoger beroep en ligt die kwestie niet voor in de wrakingsprocedure. De rechter begrijpt dat het pijnlijk is voor verzoeker om als ‘te kwader trouw’ te zijn geduid, maar dit begrip is gebezigd als een juridische kwalificatie die onderdeel uitmaakt van een rechterlijk oordeel om tot misbruik van recht te komen. De kwalificatie gaat om het handelen in die specifieke zaken en zegt niets over verzoeker persoonlijk of over zijn handelen in andere zaken. Dit wordt onderstreept in rechtsoverweging 14 van de betreffende uitspraak, waarin is overwogen: “De rechtbank benadrukt dat, anders dan verweerder lijkt te veronderstellen, deze conclusie niet betekent dat er bij elk toekomstig verzoek van eiser opnieuw sprake zal zijn van misbruik van recht. Elk toekomstig Woo-verzoek moet immers op zichzelf beoordeeld worden”.

De beoordeling

3.1
Een rechter kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt daarbij is dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert (zogenaamde subjectieve toets). Daarnaast kan de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd zijn indien sprake is van feiten of omstandigheden die, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de rechter in de hoofdzaak, grond geven om te vrezen dat een rechter niet onpartijdig is, waarbij ook de (te vermijden) schijn van partijdigheid van belang is. Die feiten of omstandigheden moeten zwaarwegende redenen opleveren voor objectiveerbare twijfel aan de onpartijdigheid (zogenaamde objectieve toets).
Het subjectieve oordeel van verzoeker is voor de beoordeling van beide toetsen wel belangrijk, maar niet doorslaggevend.
3.2
Voor zover verzoeker de rechter heeft gewraakt omdat de uitspraak van 28 december 2023 volgens hem onjuistheden en onwaarheden bevat, verzoekers beroepschrift onbehandeld zou zijn gelaten, de rechter heeft geweigerd de wederpartij onder ede te horen en om door verzoeker aangedragen getuigen te horen, en de rechter de wederpartij ten onrechte in het gelijk zou hebben gesteld, overweegt de wrakingskamer als volgt. De wrakingskamer stelt voorop dat verzoeker de rechter heeft gewraakt in de hoofdzaak, en niet in de zaken die hebben geleid tot de uitspraak van de rechtbank van 28 december 2023. De wrakingskamer overweegt verder dat door de rechter in eerdere zaken genomen beslissingen, ook als deze beslissingen in het nadeel van de verzoeker zijn uitgevallen en als die beslissingen als onjuist zouden moeten worden aangemerkt, in het algemeen geen grond vormen om te veronderstellen dat de rechter in een volgende, vergelijkbare zaak een vooringenomenheid jegens de verzoeker koestert of dat de vrees voor vooringenomenheid objectief gerechtvaardigd is. Vrees voor vooringenomenheid kan slechts objectief gerechtvaardigd zijn als in het licht van de feiten en omstandigheden van het geval de rechter in die eerdere zaken een beslissing heeft genomen die zo onbegrijpelijk is, dat daarvoor redelijkerwijze geen andere verklaring is te geven dan dat deze door vooringenomenheid van de rechter is ingegeven. Naar het oordeel van de wrakingskamer is hiervan geen sprake. Verzoeker heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank van 28 december 2023. De door verzoeker opgeworpen bezwaren tegen die uitspraak zullen in het hoger beroep worden beoordeeld en getoetst door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De wrakingskamer kan en mag zich over die bezwaren niet uitlaten.
3.3
Voor zover verzoeker meent dat de rechter in de hoofdzaak niet onbevooroordeeld en objectief is vanwege de kwalificatie ‘kwade trouw’ die de rechtbank in de uitspraak van 28 december 2023 heeft gebruikt, overweegt de wrakingskamer als volgt. De behandeling van een nieuwe zaak door de rechter die ook een eerdere (vergelijkbare) zaak van verzoeker heeft behandeld, levert op zichzelf geen omstandigheid op die vrees voor een partijdige behandeling rechtvaardigt. De rechter wordt uit hoofde van zijn functie geacht onpartijdig te zijn. Aangenomen mag worden dat de rechter in staat is de kwalificaties en beslissingen die hij in verband met een eerder berechte zaak heeft gedaan en genomen, buiten beschouwing te laten en in een nieuwe zaak een onbevangen oordeel te geven over de rechtsvragen die aan de orde zijn. De wrakingskamer ziet in het aangevoerde geen aanleiding om aan te nemen dat daarvan in dit geval niet kan worden uitgegaan. De wrakingskamer acht daarbij van belang dat verzoeker ter zitting heeft toegelicht dat hij met name over de uitkomst van eerdergenoemde zaken verbijsterd is, en dat hij zich beledigd voelt door de kwalificatie ‘kwade trouw’ in de uitspraak van 28 december 2023. Over de wijze waarop de vorige zitting is verlopen, heeft hij geen aanmerkingen. Verzoeker heeft ook niet gesteld dat de rechter tijdens die zitting blijk zou hebben gegeven van vooringenomenheid jegens hem.
3.4
Zoals de rechter in zijn reactie en ter zitting heeft toegelicht en uit de uitspraak van 28 december 2023 blijkt, ziet de kwalificatie ‘kwade trouw’ niet op de persoon van verzoeker, maar op het geheel aan gedragingen van verzoeker in die betreffende zaken, waarvan de rechtbank heeft geoordeeld dat die misbruik van recht opleveren. Dit oordeel van de rechtbank in die zaken beïnvloedt niet het vermogen van de rechter om elk toekomstig beroep van verzoeker op zijn eigen merites te beoordelen. Dat blijkt ook met zoveel woorden uit rechtsoverweging 14 van de uitspraak van 28 december 2023, waarin de rechtbank benadrukt dat deze conclusie niet betekent dat er bij elk toekomstig verzoek van eiser opnieuw sprake zal zijn van misbruik van recht en dat elk toekomstig Woo-verzoek op zichzelf beoordeeld zal worden. Van bijkomende omstandigheden die tot een ander oordeel moeten leiden is niet gebleken.
3.5
Gelet op het voorgaande is de wrakingskamer van oordeel dat de feiten en omstandigheden die verzoeker ter onderbouwing van zijn verzoek naar voren heeft gebracht, geen grond opleveren voor twijfel aan de onpartijdigheid van de rechter en dus geen reden voor wraking vormen. De wrakingskamer zal het verzoek tot wraking daarom afwijzen.

Beslissing

De wrakingskamer:
- wijst het verzoek tot wraking van de rechter af,
- beveelt de griffier onverwijld aan verzoeker, de rechter en de wederpartij in de hoofdzaak een voor eensluidende gewaarmerkt afschrift van deze beslissing toe te zenden,
- beveelt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. C.S. Schoorl, voorzitter, en mr. M.A.J. Berkers en mr. J. van der Kluit, leden van de wrakingskamer, en in tegenwoordigheid van mr. R.M. Vaalburg, griffier, in het openbaar uitgesproken op 4 maart 2024.
griffier voorzitter

Rechtsmiddel

Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.