Uitspraak
1.De procedure
2.Het geschil
3.De beoordeling
4.De beslissing
30 oktober 2024.
Rechtbank Noord-Holland
In deze zaak heeft [eiser] Hapje B.V. gedagvaard in kort geding, waarbij hij vorderingen heeft ingesteld tot betaling van achterstallige huurpenningen en schadevergoeding wegens de tussentijdse opzegging van de huurovereenkomst. De huurovereenkomst voor de bedrijfsruimte, die op 1 juni 2022 was ingegaan, zou eindigen op 31 december 2026. Hapje B.V. heeft de huur opgezegd en het pand ontruimd, waarna [eiser] het pand aan een andere huurder heeft verhuurd.
Tijdens de mondelinge behandeling op 16 oktober 2024 heeft [eiser] zijn vorderingen toegelicht, waarbij hij een bedrag van € 54.205,32 aan achterstallige huur en schadevergoeding vorderde. Hapje B.V. heeft verweer gevoerd en betwist dat er sprake is van spoedeisend belang, aangezien [eiser] het pand inmiddels aan een andere huurder heeft verhuurd.
De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de vordering van [eiser] moet worden afgewezen. De rechter oordeelde dat er onvoldoende spoedeisend belang was, omdat [eiser] het gehuurde inmiddels aan een ander verhuurt. Daarnaast was er onduidelijkheid over de rechtmatigheid van de huurverhoging en de beëindiging van de huurovereenkomst, wat verder onderzoek en partijdebat vereist.
Uiteindelijk is [eiser] in het ongelijk gesteld en veroordeeld in de proceskosten van € 949,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving. De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten is eveneens toegewezen.