ECLI:NL:RBNHO:2024:10775

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
21 oktober 2024
Publicatiedatum
21 oktober 2024
Zaaknummer
11309045 24-117
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurgeschil tussen [eiser] en Hapje B.V. over betalingsverplichtingen en spoedeisend belang in kort geding

In deze zaak heeft [eiser] Hapje B.V. gedagvaard in kort geding, waarbij hij vorderingen heeft ingesteld tot betaling van achterstallige huurpenningen en schadevergoeding wegens de tussentijdse opzegging van de huurovereenkomst. De huurovereenkomst voor de bedrijfsruimte, die op 1 juni 2022 was ingegaan, zou eindigen op 31 december 2026. Hapje B.V. heeft de huur opgezegd en het pand ontruimd, waarna [eiser] het pand aan een andere huurder heeft verhuurd.

Tijdens de mondelinge behandeling op 16 oktober 2024 heeft [eiser] zijn vorderingen toegelicht, waarbij hij een bedrag van € 54.205,32 aan achterstallige huur en schadevergoeding vorderde. Hapje B.V. heeft verweer gevoerd en betwist dat er sprake is van spoedeisend belang, aangezien [eiser] het pand inmiddels aan een andere huurder heeft verhuurd.

De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de vordering van [eiser] moet worden afgewezen. De rechter oordeelde dat er onvoldoende spoedeisend belang was, omdat [eiser] het gehuurde inmiddels aan een ander verhuurt. Daarnaast was er onduidelijkheid over de rechtmatigheid van de huurverhoging en de beëindiging van de huurovereenkomst, wat verder onderzoek en partijdebat vereist.

Uiteindelijk is [eiser] in het ongelijk gesteld en veroordeeld in de proceskosten van € 949,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving. De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten is eveneens toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANKNOORD-HOLLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Alkmaar
Zaaknummer: 11309045 \ KG EXPL 24-117
Vonnis van de kantonrechter in kort geding van 30 oktober 2024
in de zaak van
[eiser],
te [plaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: K.W.A. van der Meer,
tegen
Hapje B.V.,
te Alkmaar,
gedaagde partij,
hierna te noemen: Hapje B.V.,
gemachtigde: mr. A. van Dam.

1.De procedure

1.1.
[eiser] heeft Hapje B.V. op 3 oktober 2024 gedagvaard.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 16 oktober 2024.
De griffier aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. Voorafgaand aan de zitting heeft Hapje B.V. bij brief van 15 oktober 2024 nog stukken toegezonden.

2.Het geschil

2.1.
Hapje B.V. huurde sinds 1 juni 2022 van [eiser] de bedrijfsruimte aan [adres] te [plaats 2] . De duur van de overeenkomst is 60 maanden, zodat deze zou eindigen op 31 december 2026. Hapje B.V. heeft de huur opgezegd en het pand ontruimd. De sleutels heeft zij aan [eiser] gezonden. De sleutels zijn op 16 augustus 2024 ontvangen. [eiser] heeft het pand vanaf 10 september 2024 voor een jaar aan een andere huurder verhuurd.
2.2.
[eiser] vordert – samengevat – veroordeling van Hapje B.V. tot betaling van achterstallige huurpenningen en vergoeding van schade wegens de tussentijdse opzegging van de huur. Primair berekent en vordert [eiser] een bedrag aan achterstand en schade tot 31 december 2026 van € 54.205,32, te vermeerderen met rente en kosten. Subsidiair komt [eiser] , rekening houdende met de inkomsten wegens de verhuur aan een andere huurder, op lagere bedragen. Meer subsidiair vordert [eiser] achterstallige huurpenningen tot en met 24 september 2024, € 7.475,40, te vermeerderen met de wettelijke rente. [eiser] stelt dat hapje B.V. is tekortgeschoten in de nakoming van de huurovereenkomst door de verhoging van de huurprijs per 1 juni 2024 niet te betalen en de huurovereenkomst vervolgens tussentijds te beëindigen. De huurprijs is volgens [eiser] zoals afgesproken per 1 juni 2024 verhoogd omdat Hapje B.V. een koopoptie niet is nagekomen.
2.3.
Hapje B.V. heeft verweer gevoerd tegen de vordering en concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiser] , althans tot afwijzing van de vordering met veroordeling van [eiser] in de proces- en nakosten. Zij betwist dat sprake is van spoedeisend belang aan de zijde van [eiser] . Die heeft immers weer een andere huurder gevonden. Kort gezegd betwist Hapje B.V. dat zij tekort is geschoten in de nakoming van de huurovereenkomst, bestrijdt zij de rechtmatigheid van de huurverhoging en stelt zij dat de beëindiging van de huur met wederzijds goedvinden heeft plaatsgevonden. Hapje B.V. stelt dat [eiser] ten onrechte haar aanbod om het pand te kopen heeft afgewezen. Hapje B.V. doet voor zover nodig nog een beroep op verrekening met de betaalde borg en stelt tot slot dat zij nog meer van [eiser] te vorderen heeft, zoals energiekosten.
2.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

3.De beoordeling

3.1.
De kort geding procedure is bedoeld voor zaken waarin een ordemaatregel moet worden gegeven en/of de uitkomst van een bodemprocedure niet kan worden afgewacht. Daarbij moet voldoende aannemelijk zijn dat – als een bodemrechter de vordering zou beoordelen – de vordering zou worden toegewezen. De vraag naar het spoedeisend belang doet zich in deze zaak des te meer voor, nu het gaat om een gevorderde veroordeling tot betaling van een geldsom. In zo een geval is terughoudendheid op zijn plaats. De rechter zal daarbij niet alleen hebben te onderzoeken of het bestaan van een vordering van de eiser op de gedaagde voldoende aannemelijk is, maar ook of daarnaast sprake is van feiten en omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist.
3.2.
De vraag of een eisende partij in kort geding voldoende spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorziening, moet worden beantwoord aan de hand van een afweging van de belangen van partijen, beoordeeld naar de toestand ten tijde van de uitspraak. De omstandigheid dat een rechtsvraag in geschil is waarop het antwoord niet evident is, kan leiden tot behoedzaamheid bij de toewijzing van de gevraagde voorziening.
3.3.
In het licht van het bovenstaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat de gevraagde voorlopige voorziening van [eiser] moet worden geweigerd. Daartoe wordt het volgende overwogen.
3.4.
De vordering van [eiser] ziet, behalve op een gestelde huurachterstand, vooral op schade die [eiser] wegens het opzeggen van de huur stelt te lijden tot 31 december 2026. Omdat [eiser] het gehuurde inmiddels aan een ander verhuurt is, zonder toelichting, een spoedeisend belang bij die vordering niet gegeven. De gestelde huurachterstand van twee maanden biedt evenmin voldoende grondslag voor het treffen van een voorziening, temeer nu Hapje B.V. ook een borg heeft betaald die door [eiser] nog niet is terugbetaald.
3.5.
Daarbij komt dat de standpunten van partijen met betrekking tot de rechtmatigheid van de huurverhoging per 1 juni 2024 en de tussentijdse beëindiging van de huurovereenkomst lijnrecht tegenover elkaar staan, nog los van het beroep op verrekening en eventuele tegenvorderingen van Hapje B.V. Uit de stellingen van partijen en de overgelegde stukken valt niet zonder nader onderzoek af te leiden wie van partijen gelijk heeft. Daar is verder onderzoek en partijdebat voor nodig en daarvoor leent deze procedure zich niet. Evenmin is duidelijk dat de uitkomst van een bodemprocedure niet kan worden afgewacht en een onmiddellijke voorziening noodzakelijk is. Om die redenen zal de door [eiser] gevraagde voorlopige voorziening worden geweigerd.
3.6.
[eiser] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. Hapje B.V. heeft, zonder nadere toelichting, verzocht om vergoeding van alle kosten van het geding. Voor zover daarmee beoogd is een hogere dan de forfaitaire vergoeding te vorderen, ziet de kantonrechter daarvoor geen grond.
De proceskosten van Hapje B.V. worden begroot op:
- salaris gemachtigde
814,00
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
949,00
3.7.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

4.De beslissing

De kantonrechter:
4.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af,
4.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van € 949,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [eiser] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
4.3.
veroordeelt [eiser] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
4.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
4.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.W.S. Kiliç en in het openbaar uitgesproken op
30 oktober 2024.
CK