6.3Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede door de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte is op 22 februari 2024 naar restaurant ‘ [naam] ’ gegaan. Als de verdachte na een ruzie en een handgemeen met de eigenaar het restaurant wordt uitgezet, belt hij zijn vader. Samen gaan zij terug naar het restaurant. Toen het slachtoffer na sluitingstijd het restaurant met zijn echtgenote verliet heeft verdachte het slachtoffer direct aangevallen en hebben de verdachte en zijn vader samen verhinderd dat het slachtoffer zich zou kunnen verschansen in zijn restaurant. Het slachtoffer is door de verdachte en zijn vader naar binnen geduwd, op de grond gegooid, meermalen met kracht tegen het gezicht en lichaam getrapt en wel 22 keer in het gezicht gestompt. Ook wordt een waxinelichthouder in de richting van het hoofd van het slachtoffer gegooid. Zij hebben het slachtoffer daarmee op een dusdanig ernstige wijze mishandeld dat hij in levensgevaar is komen te verkeren.
De echtgenote van het slachtoffer stond buiten toen dit geweld plaatsvond en zij heeft het slachtoffer rochelend en met bebloed gezicht liggend op de grond aangetroffen. Het slachtoffer is opgenomen op de intensive care en moest vijf dagen kunstmatig worden beademd. Het geweld heeft geleid tot onder meer een gebroken oogkas. Er waren meerdere operaties nodig, onder meer voor reconstructie van het gezicht. Lange tijd heeft het slachtoffer dubbel gezien en nog altijd verdragen zijn ogen nauwelijks licht.
De verdachte en zijn vader hebben dit zeer forse geweld gepleegd bij het destijds 63 jaar oude slachtoffer zonder dat er een noemenswaardige aanleiding voor was. Met zijn handelen heeft de verdachte niet alleen een forse inbreuk op de lichamelijke en geestelijke integriteit van het slachtoffer gemaakt, maar ook ernstig leed toegebracht aan de echtgenote van het slachtoffer. De ervaring leert dat ook omstanders van dergelijke geweldsuitbarstingen psychische gevolgen kunnen ondervinden. Dit geldt des te meer voor naasten van het slachtoffer, zoals ook blijkt uit de door de echtgenote op de zitting afgelegde verklaring. Het handelen van de verdachte resulteert verder in een zeer ernstige verstoring van de openbare orde en brengt gevoelens van angst en onrust in de samenleving teweeg. Dat het slachtoffer het geweld heeft overleefd is bepaald niet aan de verdachte en zijn vader te danken.
De aard en ernst van het feit rechtvaardigt naar het oordeel van de rechtbank zonder meer een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur.
Daarbij komt dat uit het strafblad van de verdachte blijkt dat hij eerder onherroepelijk is veroordeeld voor geweldsdelicten. Uit het vonnis waarin de meest recente veroordeling is uitgesproken, blijkt dat de verdachte dat feit samen met zijn vader onder vergelijkbare omstandigheden heeft gepleegd als de omstandigheden van deze zaak. De rechtbank rekent het verdachte aan dat eerder opgelegde straffen hem er kennelijk niet van hebben weerhouden opnieuw een geweldsdelict te plegen.
De rechtbank heeft ook gelet op het rapport van de reclassering dat over de verdachte is uitgebracht op 20 september 2024. Daarin staat onder andere het volgende:
“Indien betrokkene schuldig wordt bevonden, dan is hij conform een (onderbroken) delictpatroon gerecidiveerd in een ernstig geweldsdelict. De reclassering ziet aanleiding om een strafrechtelijk traject te adviseren gericht op het volledig inzichtelijk krijgen van de toedracht hiertoe opdat middels een behandeltraject ingezet kan worden op het reduceren van het risico op recidive in de toekomst. Gelet op de wensen van aangever en het belang van zijn verwerkingsproces adviseert de reclassering om hiernaast beschermingsmaatregelen aan betrokkene op te leggen.
Advies over bijzondere voorwaarden;
- meldplicht bij de reclassering
- ambulante behandeling
- contactverbod
- locatieverbod (zonder elektronische monitoring).
Dadelijke uitvoerbaarheid van deze voorwaarden.
”
Daarnaast heeft de verdachte op de zitting laten weten dat hij zijn woning in [plaats] is kwijtgeraakt en dat hij kan leven met het advies van de reclassering om na een eventuele straf niet meer in die plaats te wonen.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat conform de eis van de officier van justitie een vrijheidsbenemende straf van 48 maanden moet worden opgelegd, waarvan een gedeelte van zes maanden vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd opdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit en zal daaraan een proeftijd verbinden van drie jaren. Aan het voorwaardelijke strafdeel zal de rechtbank de na te noemen bijzondere voorwaarden verbinden.
Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, beveelt de rechtbank dat de voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn.
Daarnaast zal rechtbank bij wijze van vrijheidsbeperkende maatregel, op grond van artikel 38v Sr, een contactverbod met [slachtoffer] en een locatieverbod voor [plaats] (met uitzondering van [wijk] om zijn vader te bezoeken) opleggen voor de duur van drie jaren. Hierbij zal de rechtbank bevelen dat iedere keer dat de verdachte dit verbod overtreedt vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van twee weken, met een maximum van 26 weken. Gelet op het bewezenverklaarde feit en het recidiverisico houdt de rechtbank er ernstig rekening mee dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit kan plegen of zich belastend kan gaan gedragen. Om die reden beveelt de rechtbank op grond van artikel 38v, vierde lid, Sr dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is.
7. Vorderingen benadeelde partijen [slachtoffer] en [partner van slachtoffer] en schadevergoedingsmaatregel
De vorderingen
Mr. M.F. van der Sleen heeft namens de benadeelde partijen [slachtoffer] en [partner van slachtoffer] vorderingen tot schadevergoeding ingediend tegen de verdachte wegens schade die zij als gevolg van het ten laste gelegde feit hebben geleden.
[slachtoffer] vordert vergoeding van € 192.131,38 aan materiële en immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. Ter terechtzitting van 7 oktober 2024 heeft mr. Van der Sleen de vordering gewijzigd, waarna de gestelde schade (totaal € 192.124,52) bestaat uit:
- € 36.661,33 verlies van arbeidsvermogen
- € 64.273,00 toekomstig verlies van arbeidsvermogen
- € 16.910,00 huishoudelijke hulp / verzorging
- € 32.000,00 toekomstige huishoudelijke hulp / verzorging
- € 1.061,83 medische kosten en medisch dossier
- € 510,00 toekomstige medische kosten
- € 3.105,26 reis- en parkeerkosten
- € 1.500,00 toekomstige reis- en parkeerkosten
- € 240,00 beschadigde spullen
- € 425,00 aangeschafte spullen revalidatie
- € 438,10 hotelkosten Nijmegen partner + rentekosten lening vriend
- € 35.000,00 immateriële schade.
[partner van slachtoffer] vordert vergoeding van € 121.692,59 aan materiële en immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. Ter terechtzitting van 7 oktober 2024 heeft mr. Van der Sleen de vordering gewijzigd, waarna de gestelde schade (totaal € 120.699,45) bestaat uit:
- € 36.156,67 verlies van arbeidsvermogen maart t/m oktober 2024
- € 63.389,00 verlies van toekomstig arbeidsvermogen
- € 57,86 medische kosten en kosten medisch dossier
- € 102,96 kilometervergoeding traumacentrum
- € 102,96 toekomstige kilometervergoeding traumacentrum
- € 390,00 hulp omgeving ritten naar traumacentrum
- € 500,00 familierente leningen broers
- € 20.000,00 immateriële schade.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vorderingen gedeeltelijk toe te wijzen, te weten aan [slachtoffer] een bedrag van € 47.605,94 aan materiële schade en € 27.500,- aan immateriële schade, en aan [partner van slachtoffer] een bedrag van € 36.875,16 aan materiële schade en € 7.500,- aan immateriële schade, alle bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente. De officier van justitie heeft voorts verzocht de verdachte en zijn medeverdachte hoofdelijk te veroordelen tot het betalen van voornoemde bedragen. Met betrekking tot de overige schadeposten heeft de officier zich op het standpunt gesteld dat ze onvoldoende onderbouwd zijn dan wel dat ze zodanig complex zijn dat ze een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. In zoverre moeten de benadeelde partijen niet-ontvankelijk worden verklaard in hun vorderingen.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangegeven dat de verdachte bereid is om een schadevergoeding te betalen. Wel heeft de verdediging met betrekking tot een aantal posten het verweer gevoerd dat zij een te zware belasting vormen voor het strafgeding, dat zij onvoldoende zijn onderbouwd, of dat zij moeten worden gematigd. De rechtbank zal hierna, voor zover relevant, ingaan op deze verweren.
Oordeel van de rechtbank
Immateriële schade
De rechtbank is van oordeel dat is komen vast te staan dat de benadeelde partijen als gevolg van het bewezenverklaarde feit immateriële schade hebben geleden. De rechtbank zal de hoogte van de immateriële schade, rekening houdend met in de rechtspraak in soortgelijke gevallen toegekende bedragen, naar billijkheid vaststellen op een bedrag van € 27.500,- voor [slachtoffer] en € 7.500,- voor [partner van slachtoffer] . De rechtbank zal de vorderingen tot die bedragen toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf 22 februari 2024 tot aan de dag der algehele voldoening. Voor het overige zal de rechtbank de benadeelde partijen in hun vorderingen ten aanzien van immateriële schade niet-ontvankelijk verklaren. De benadeelde partijen kunnen zich voor dit deel alleen tot de burgerlijke rechter wenden.
Materiële schade [slachtoffer]
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade van [slachtoffer] tot een bedrag van € 6.174,05 rechtstreeks voortvloeit uit het bewezen verklaarde feit. Dat bedrag bestaat allereerst uit de (niet betwiste) medische kosten en kosten medisch dossier van € 1.068,69, reis- en parkeerkosten van € 3.010,26 (€ 3.105,26 min € 95,- aan parkeerkosten), hotelkosten van de partner van [slachtoffer] van € 338,10 en kosten beschadigde kleren van € 240,-. Daarnaast vallen hieronder de rentekosten van € 100,- die [slachtoffer] heeft moeten maken om een lening aan te gaan. De rechtbank acht voldoende aannemelijk dat het restaurant van de benadeelde partijen enige tijd heeft moeten sluiten als gevolg van het bewezenverklaarde en dat dit financiële problemen met zich bracht. De rentekosten zijn onderbouwd met een door de crediteur ondertekende brief waarin de lening wordt bevestigd. Ten slotte zal de rechtbank een deel van de gevorderde kosten huishoudelijke hulp/verzorging toewijzen. De verdediging heeft het gevorderde normbedrag uit de Richtlijn Huishoudelijke Hulp van de Letselschaderaad niet betwist en dit normbedrag komt de rechtbank in deze zaak ook niet onrechtmatig of ongegrond voor. De verdediging heeft wel betwist dat [slachtoffer] voorafgaande aan het bewezenverklaarde feit 100% van het huishouden voor zijn rekening nam. Hoewel het aandeel in het huishouden van [slachtoffer] voorafgaand aan het bewezenverklaarde feit onvoldoende onderbouwd is, acht de rechtbank het voldoende aannemelijk dat hij in het tweepersoonshuishouden in ieder geval verantwoordelijk is geweest voor 50%. Aansluitend bij de normbedragen in de genoemde richtlijn komt de rechtbank dan ook tot toewijzing van een bedrag van € 218,- x 13 x 50% = € 1.417. Voor het overige zal de rechtbank de benadeelde partij in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren.
Ten aanzien van de andere kosten van ‘huishoudelijke hulp / verzorging’ is de rechtbank van oordeel dat deze niet kunnen worden toegewezen. [slachtoffer] heeft gesteld dat hij voor een bepaald aantal uren (professionele) hulp heeft gekregen en dat hij daarvoor ook zou hebben betaald. Dat deze hulp heeft plaatsgevonden en is betaald, is echter niet onderbouwd. Daarnaast heeft gemachtigde Van der Sleen toegelicht dat een deel van deze hulp als vriendendienst is verricht. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom ook in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren.
Ten aanzien van de post ‘verlies arbeidsvermogen’ is de rechtbank van oordeel dat deze gestelde schade niet eenvoudig is vast te stellen en dat nader onderzoek hiernaar een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. Hoewel de rechtbank ervan overtuigd is dat [slachtoffer] arbeidsvermogen heeft verloren als gevolg van het bewezenverklaarde, is het voor de rechtbank op dit moment niet mogelijk om de omvang van deze schade te bepalen binnen de grenzen van dit strafgeding. Daarbij geldt allereerst dat op zitting is gebleken dat [slachtoffer] een sommenverzekering heeft afgesloten als gevolg waarvan hij een maandelijkse uitkering krijgt. Onvoldoende is gebleken in hoeverre deze uitkeringen moeten worden verrekend met het verlies aan arbeidsvermogen. Daarnaast is onvoldoende duidelijk hoe lang het restaurant gesloten moet blijven als gevolg van het bewezenverklaarde. Daarom zal de rechtbank de benadeelde partij in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren.
Op grond van vaste rechtspraak kan de rechtbank evenmin de posten in de vordering die zien op de toekomst toewijzen, omdat er nog geen sprake is van een eindsituatie en er in het kader van het strafgeding geen plaats is voor het toewijzen van een gevorderd (schade)bedrag bij wege van voorschot op grond van een voorlopig oordeel.
Ook voor wat betreft dit deel van de vordering zal de rechtbank de benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk verklaren.
De door [slachtoffer] opgevoerde € 95,- parkeerkosten onder ‘reis- en parkeerkosten’ zijn, net als de opgevoerde € 425,- aan kosten kleding revalidatie, inbegrepen bij het forfaitaire bedrag uit de Richtlijn Ziekenhuis- en Revalidatiedaggeldvergoeding waarbij [slachtoffer] aansluiting heeft gezocht voor zijn medische kosten. Om die reden moet de rechtbank de vordering voor dit deel afwijzen.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank een totaalbedrag van € 6.174,05 aan materiële schade toewijzen aan [slachtoffer] . Voornoemd bedrag dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 februari 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.
Materiële schade [partner van slachtoffer]
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade van [partner van slachtoffer] tot een bedrag van € 660,82 rechtstreeks voortvloeit uit het bewezen verklaarde feit. Dat bedrag bestaat uit de (niet betwiste) medische kosten van € 57,86 en reiskosten van 102,96. Daarnaast vallen hieronder de rentekosten van € 500,- die [partner van slachtoffer] heeft moeten maken met betrekking tot een lening. De rechtbank acht voldoende aannemelijk dat het restaurant van benadeelde partijen enige tijd heeft moeten sluiten als gevolg van het bewezenverklaarde en dat dit financiële problemen met zich bracht. Verder is het verzoek onderbouwd met twee door de crediteuren ondertekende brieven waarin de leningen worden bevestigd. De rechtbank zal de vordering in zoverre toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 12 september 2024, de dag van indiening van de vordering, tot aan de dag van algehele voldoening.
Ten aanzien van de posten ‘verlies arbeidsvermogen’ is de rechtbank van oordeel dat de gestelde schade niet eenvoudig is vast te stellen en dat nader onderzoek hiernaar een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. Hoewel de rechtbank ervan overtuigd is dat [partner van slachtoffer] arbeidsvermogen heeft verloren als gevolg van het bewezenverklaarde, is het voor de rechtbank op dit moment niet mogelijk om de omvang van deze schade te bepalen binnen de grenzen van dit strafgeding. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren.
Op grond van vaste rechtspraak kan de rechtbank evenmin de posten in de vordering die zien op de toekomst toewijzen, omdat er nog geen sprake is van een eindsituatie en er in het kader van het strafgeding geen plaats is voor het toewijzen van een gevorderd (schade)bedrag bij wege van voorschot op grond van een voorlopig oordeel.
Ook met betrekking tot dit deel van de vordering zal de rechtbank de benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk verklaren.
Ten aanzien van kosten opgevoerd onder de post ‘hulp omgeving ritten naar traumacentrum’ van [partner van slachtoffer] (€ 390,-) is de rechtbank van oordeel dat deze niet kunnen worden toegewezen. [partner van slachtoffer] heeft op zitting aangegeven dat de hulp die zij hiervoor heeft gekregen daarvoor (nog) niet heeft betaald. Dat kan daarom niet als schade worden gezien. Dit deel van de vordering wordt daarom afgewezen.
Totaal veroordeling tot schadevergoeding
De rechtbank zal de vorderingen van benadeelde partijen in totaal toewijzen tot bedragen van € 33.674,05 ( [slachtoffer] ) en € 8.160,42 ( [partner van slachtoffer] ), te vermeerderen met de wettelijke rente zoals hiervoor aangegeven.
Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien de medeverdachte deze bedragen geheel of gedeeltelijk heeft betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Proceskosten
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partijen hebben gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De door hen tot op heden gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder 3.4 bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: het medeplegen van poging tot doodslag] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.