ECLI:NL:RBNHO:2024:10763

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
21 oktober 2024
Publicatiedatum
21 oktober 2024
Zaaknummer
15/063331-24
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag op restauranteigenaar door vader en zoon met medeplegen en gevangenisstraf

Op 21 oktober 2024 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die samen met zijn zoon betrokken was bij een poging tot doodslag op een restauranteigenaar. De feiten vonden plaats op 22 februari 2024 in IJmuiden, waar de verdachte en zijn zoon het slachtoffer ernstig mishandelden in en rondom een restaurant. De rechtbank oordeelde dat de verdachte en zijn zoon gezamenlijk handelden en dat er sprake was van medeplegen. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel en poging tot doodslag. De rechtbank achtte het primair ten laste gelegde feit bewezen, waarbij de verdachte een significante bijdrage had geleverd aan het geweld. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 30 maanden op, met bijkomende maatregelen zoals een contactverbod met het slachtoffer en een locatieverbod voor de duur van drie jaar. Daarnaast werden vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen gedeeltelijk toegewezen, waarbij de rechtbank de immateriële en materiële schade vaststelde. De uitspraak benadrukte de ernst van het geweld en de impact op het slachtoffer en zijn omgeving.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlemmermeer
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/063331-24 (P)
Uitspraakdatum: 21 oktober 2024
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
7 oktober 2024 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres] ,
thans gedetineerd in Justitieel Complex Zaanstad te Westzaan.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. L.J.F. Driessen en van wat de verdachte en zijn raadsman, mr. M.C. Jonge Vos, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1 primair
hij op of omstreeks 22 februari 2024 te IJmuiden, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven,
- die [slachtoffer] vast heeft gepakt en/of vast heeft gehouden en/of het café " [naam] " in heeft getrokken, waarna [slachtoffer] op de grond is gevallen en/of
- (vervolgens) terwijl [slachtoffer] op de grond zat/lag, een of meerdere malen (met kracht) met geschoeide voet tegen het hoofd en/of lichaam van die [slachtoffer] heeft getrapt en/of
- ongeveer 22 keer, althans een of meerdere malen, (met kracht) met (een) vuist(en) heeft geslagen tegen het hoofd en/of lichaam van die [slachtoffer] (terwijl hij op de grond lag) en/of
- een waxinelichthouder tegen het hoofd en/of lichaam van die [slachtoffer] heeft gegooid;
terwijl de uitvoering van het voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 22 februari 2024 te IJmuiden tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, aan [slachtoffer] , opzettelijk en met voorbedachte rade zwaar lichamelijk letsel, te weten enig hersenletsel en/of een gebroken oogkas en/of een gebroken neus en/of een gebroken kaak en/of (blijvende) littekens en/of een comateuze toestand, heeft toegebracht, door:
- die [slachtoffer] vast te pakken en/of vast te houden en/of het café " [naam] " in te trekken, waarna [slachtoffer] op de grond is gevallen en/of
- (vervolgens) terwijl die [slachtoffer] op de grond zat/lag, een of meerdere malen (met kracht) met geschoeide voet tegen het hoofd en/of lichaam van die [slachtoffer] te trappen en/of
- (terwijl die [slachtoffer] op de grond lag) ongeveer 22 keer, althans een of meerdere malen, (met kracht) te slaan met (een) vuist(en) tegen het hoofd en/of lichaam van die [slachtoffer] en/of
- te gooien met een waxinelichthouder tegen het hoofd en/of lichaam van die [slachtoffer] ;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 22 februari 2024 te IJmuiden tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachte rade zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
- die [slachtoffer] vast heeft gepakt en/of vast heeft gehouden en/of het café " [naam] " in heeft getrokken, waarna [slachtoffer] op de grond is gevallen en/of
- (vervolgens) terwijl [slachtoffer] op de grond zat/lag, een of meerdere malen (met kracht) met geschoeide voet tegen het hoofd en/of lichaam van die [slachtoffer] heeft getrapt en/of
- ongeveer 22 keer, althans een of meerdere malen, (met kracht) met (een) vuist(en) heeft geslagen tegen het hoofd en/of lichaam van die [slachtoffer] (terwijl hij op de grond lag) en/of
- een waxinelichthouder tegen het hoofd en/of lichaam van die [slachtoffer] heeft gegooid;
terwijl de uitvoering van het voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
( art 45, 47, 303 Wetboek van Strafrecht )

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte geen voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer en dat er tussen de verdachte en zijn zoon ook geen sprake was van een bewuste en nauwe samenwerking die daarop gericht was. Het aandeel van verdachte in het geweld tegen het slachtoffer was onvoldoende om te kunnen spreken van een significante bijdrage. Voor het subsidiair en meer subsidiair tenlastegelegde is de verdediging van mening dat er geen bewijs is voor de ten laste gelegde voorbedachte raad.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat, waaronder de eigen waarneming van de rechtbank van de op de zitting afgespeelde en besproken camerabeelden.
3.3.2
Bewijsmotivering
Op basis van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank het volgende vast.
Het slachtoffer [slachtoffer] is in de avond van 22 februari 2024 op zeer ernstige wijze mishandeld in restaurant “ [naam] ”. Bij dit geweld is naar het oordeel van de rechtbank sprake geweest van een gezamenlijk handelen door de verdachte en zijn zoon.
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten, die plaatsvonden na een eerder gewelddadig incident die avond tussen verdachtes zoon en het slachtoffer, dat ook op de camerabeelden te zien is maar dat niet in de tenlastelegging is opgenomen.
Rond 21.23 uur verlaten het slachtoffer en zijn vrouw het restaurant. Buiten zien zij de zoon van de verdachte staan en spreken hem aan. De zoon beweegt naar voren richting het slachtoffer en er ontstaat een duw- en trekpartij, waarbij de zoon het slachtoffer naar beneden trekt, een knietje tegen het gezicht geeft en hem tegen het hoofd slaat. Een medewerker van het restaurant is naar buiten gekomen en duwt de zoon naar achteren, waardoor de zoon struikelt en valt. Dan snelt de verdachte als eerste richting de deur van het restaurant, terwijl zijn zoon enkele meters verderop op de grond ligt. Daarmee voorkomt de verdachte dat die deur door het slachtoffer en diens medewerker wordt dichtgedaan, wat zij wilden doen om het restaurant in te kunnen vluchten. De verdachte en zijn zoon dringen vervolgens samen het restaurant binnen, waar het geweld wordt voortgezet. De zoon gooit de medewerker op de grond en schopt hem. De verdachte pakt op dat moment het slachtoffer met een arm om zijn nek vast achter het gordijn bij de ingang. Als de medewerker wegloopt, richt de zoon zich weer op het slachtoffer. Hij slaat hem, neemt hem over van de verdachte en werkt hem naar de grond. Als het slachtoffer overeind probeert te komen, schoppen de verdachte en zijn zoon tegelijkertijd met geschoeide voet tegen het hoofd en het lichaam van het slachtoffer. Even later komt de medewerker weer in de richting van de verdachte en zijn zoon. De verdachte loopt naar de medewerker, pakt een wijnfles en gooit die naar de medewerker, waarmee hij zijn zoon vrijspeelt om door te gaan met het mishandelen van het slachtoffer. De zoon zit op dat moment op zijn knieën bij het slachtoffer en slaat het slachtoffer herhaaldelijk met gebalde vuist en met kracht op het hoofd. Als de medewerker richting de keuken is gevlucht, loopt de verdachte terug naar de zoon en het slachtoffer en gooit hij een waxinelichthouder richting het hoofd van het slachtoffer.
Als gevolg hiervan is het slachtoffer ernstig gewond geraakt. Hij moest meerdere dagen beademd worden op de intensive care afdeling van het ziekenhuis. Uit dit gegeven en uit het bij de bewijsmiddelen genoemde rapport Geneeskundig onderzoek van de forensisch arts van het NFI trekt de rechtbank de conclusie dat er een aanmerkelijke kans bestond dat het bij het slachtoffer toegebrachte geweld een dodelijk gevolg zou hebben.
Medeplegen
De rechtbank is van oordeel dat de hierboven omschreven handelingen een poging tot doodslag opleveren, omdat dit kenbaar moet zijn geweest, en dat deze kans naar het oordeel van de rechtbank bovendien bewust is aanvaard. Bovendien is de rechtbank van oordeel dat sprake is van medeplegen, omdat de verdachte niet alleen zelf ernstig geweld op het slachtoffer heeft toegepast maar ook een belangrijke rol heeft gespeeld in het mogelijk maken van de geweldshandelingen van de zoon. Daarmee heeft de verdachte een significante bijdrage geleverd aan de gezamenlijke uitvoering. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat de verdachte en zijn zoon een bewuste en nauwe samenwerking aangegaan zijn en bewust de aanmerkelijke kans hebben aanvaard dat het slachtoffer zou komen te overlijden.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 22 februari 2024 te IJmuiden, tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededader voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven,
- die [slachtoffer] vast heeft gepakt en vast heeft gehouden en het café " [naam] " in heeft getrokken, waarna [slachtoffer] op de grond is gevallen en
- vervolgens terwijl [slachtoffer] op de grond lag, meerdere malen met kracht met geschoeide voet tegen het hoofd en lichaam van die [slachtoffer] heeft getrapt en
- ongeveer 22 keer met kracht met een vuist heeft geslagen tegen het hoofd van die [slachtoffer] terwijl hij op de grond lag en
- een waxinelichthouder richting het hoofd van die [slachtoffer] heeft gegooid
terwijl de uitvoering van het voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van poging tot doodslag
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dus strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot 30 maanden gevangenisstraf met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft gezeten.
Daarnaast heeft de officier van justitie op grond van artikel 38v Sr een contactverbod met het slachtoffer en een locatieverbod ten aanzien van het Plein 1945 in IJmuiden gevorderd voor de duur van drie jaar, op straffe van twee weken hechtenis per overtreding met een maximum van 26 weken. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de bijzondere voorwaarden en de beide maatregelen dadelijk uitvoerbaar worden verklaard.
6.2
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om geen langere gevangenisstraf op te leggen dan de verdachte al in voorarrest heeft gezeten.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede door de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte is op 22 februari 2024 naar Plein 45 gekomen op verzoek van zijn zoon, die eerder op de avond ruzie en een handgemeen heeft gehad met het slachtoffer, eigenaar van het restaurant [naam] . Verdachte en zijn zoon zijn samen naar het restaurant gereden. Toen het slachtoffer na sluitingstijd het restaurant met zijn echtgenote verliet, heeft verdachtes zoon het slachtoffer direct aangevallen en hebben verdachte en zijn zoon vervolgens samen verhinderd dat het slachtoffer zich zou kunnen verschansen in zijn restaurant. Het slachtoffer is door de verdachte en zijn zoon naar binnen geduwd, op de grond gegooid, meermalen met kracht tegen het gezicht en lichaam getrapt en wel 22 keer in het gezicht gestompt. Ook wordt een waxinelichthouder in de richting van het hoofd van het slachtoffer gegooid. Zij hebben het slachtoffer daarmee op een dusdanig ernstige wijze mishandeld dat hij in levensgevaar is komen te verkeren.
De echtgenote van het slachtoffer stond buiten toen dit geweld plaatsvond en zij heeft het slachtoffer rochelend en met bebloed gezicht liggend op de grond aangetroffen. Het slachtoffer is opgenomen op de intensive care en moest vijf dagen kunstmatig worden beademd. Het geweld heeft geleid tot onder meer een gebroken oogkas. Er waren meerdere operaties nodig, onder meer voor reconstructie van het gezicht. Lange tijd heeft het slachtoffer dubbel gezien en nog altijd verdragen zijn ogen nauwelijks licht.
De verdachte en zijn zoon hebben dit zeer forse geweld gepleegd bij het destijds 63 jaar oude slachtoffer zonder dat er een noemenswaardige aanleiding voor was. Met zijn handelen heeft de verdachte niet alleen een forse inbreuk op de lichamelijke en geestelijke integriteit van het slachtoffer gemaakt, maar ook ernstig leed toegebracht aan de echtgenote van het slachtoffer. De ervaring leert dat ook omstanders van dergelijke geweldsuitbarstingen psychische gevolgen kunnen ondervinden. Dit geldt des te meer voor naasten van het slachtoffer, zoals ook blijkt uit de door de echtgenote op de zitting afgelegde verklaring. Het handelen van de verdachte resulteert verder in een zeer ernstige verstoring van de openbare orde en brengt gevoelens van angst en onrust in de samenleving teweeg. Dat het slachtoffer het geweld heeft overleefd is bepaald niet aan de verdachte en zijn zoon te danken.
De aard en ernst van het feit rechtvaardigt naar het oordeel van de rechtbank zonder meer een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur.
Daarbij komt dat uit het strafblad van de verdachte blijkt dat hij eerder in 2011 en 2016 onherroepelijk is veroordeeld voor openlijke geweldpleging. Uit het vonnis waarin de meest recente veroordeling is uitgesproken, blijkt dat de verdachte dat feit samen met zijn zoon onder vergelijkbare omstandigheden heeft gepleegd als de omstandigheden van deze zaak. De rechtbank rekent het verdachte aan dat eerder opgelegde straffen hem er kennelijk niet van hebben weerhouden opnieuw een geweldsdelict te plegen.
De rechtbank heeft ook gelet op het rapport van de reclassering dat op 25 februari 2024 over de verdachte is uitgebracht. De reclassering schat het recidiverisico voor de verdachte als laag-gemiddeld in, waarbij het risico wordt verhoogd door zijn bipolaire stoornis in combinatie met zijn neiging om zijn zoon bij problemen uit de brand te helpen.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf van 30 maanden moet worden opgelegd.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
Daarnaast zal rechtbank bij wijze van vrijheidsbeperkende maatregel, op grond van artikel 38v Sr, een contactverbod met [slachtoffer] en een locatieverbod voor Plein 1945 in IJmuiden opleggen voor de duur van drie jaren. Hierbij zal de rechtbank bevelen dat iedere keer dat de verdachte dit verbod overtreedt vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van twee weken, met een maximum van 26 weken. Gelet op het bewezenverklaarde feit en het recidiverisico houdt de rechtbank er ernstig rekening mee dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit kan plegen of zich belastend kan gaan gedragen. Om die reden beveelt de rechtbank op grond van artikel 38v, vierde lid, Sr dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is.
7. Vorderingen benadeelde partijen [slachtoffer] en [partner van slachtoffer] en schadevergoedingsmaatregel
De vorderingen
Mr. M.F. van der Sleen heeft namens de benadeelde partijen [slachtoffer] en [partner van slachtoffer] elk een vordering tot schadevergoeding ingediend tegen de verdachte wegens schade die zij als gevolg van het ten laste gelegde feit hebben geleden.
[slachtoffer] vordert vergoeding van € 192.131,38 aan materiële en immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. Ter terechtzitting van 7 oktober 2024 heeft mr. Van der Sleen de vordering gewijzigd, waarna de gestelde schade (totaal € 192.124,52) bestaat uit:
  • € 36.661,33 verlies van arbeidsvermogen
  • € 64.273,00 toekomstig verlies van arbeidsvermogen
  • € 16.910,00 huishoudelijke hulp / verzorging
  • € 32.000,00 toekomstige huishoudelijke hulp / verzorging
  • € 1.061,83 medische kosten en medisch dossier
  • € 510,00 toekomstige medische kosten
  • € 3.105,26 reis- en parkeerkosten
  • € 1.500,00 toekomstige reis- en parkeerkosten
  • € 240,00 beschadigde spullen
  • € 425,00 aangeschafte spullen revalidatie
  • € 438,10 hotelkosten Nijmegen partner + rentekosten lening vriend
  • € 35.000,00 immateriële schade.
[partner van slachtoffer] vordert vergoeding van € 121.692,59 aan materiële en immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. Ter terechtzitting van 7 oktober 2024 heeft mr. Van der Sleen de vordering gewijzigd, waarna de gestelde schade (totaal € 120.699,45) bestaat uit:
  • € 36.156,67 verlies van arbeidsvermogen maart t/m oktober 2024
  • € 63.389,00 verlies van toekomstig arbeidsvermogen
  • € 57,86 medische kosten en kosten medisch dossier
  • € 102,96 kilometervergoeding traumacentrum
  • € 102,96 toekomstige kilometervergoeding traumacentrum
  • € 390,00 hulp omgeving ritten naar traumacentrum
  • € 500,00 familierente leningen broers
  • € 20.000,00 immateriële schade.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vorderingen gedeeltelijk toe te wijzen, te weten aan [slachtoffer] een bedrag van € 47.605,94 aan materiële schade en € 27.500,- aan immateriële schade, en aan [partner van slachtoffer] een bedrag van € 36.875,16 aan materiële schade en € 7.500,- aan immateriële schade, alle bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente. De officier van justitie heeft voorts verzocht de verdachte en zijn medeverdachte hoofdelijk te veroordelen tot het betalen van voornoemde bedragen. Met betrekking tot de overige schadeposten heeft de officier zich op het standpunt gesteld dat ze onvoldoende onderbouwd zijn dan wel dat ze zodanig complex zijn dat ze een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. In zoverre moeten de benadeelde partijen niet-ontvankelijk worden verklaard in hun vorderingen.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangegeven dat de verdachte bereid is om een schadevergoeding te betalen. Wel heeft de verdediging met betrekking tot een aantal posten het verweer gevoerd dat zij een te zware belasting vormen voor het strafgeding, dat zij onvoldoende zijn onderbouwd, of dat zij moeten worden gematigd. De rechtbank zal hierna, voor zover relevant, ingaan op deze verweren.
Oordeel van de rechtbank
Immateriële schade
De rechtbank is van oordeel dat is komen vast te staan dat de benadeelde partijen als gevolg van het bewezenverklaarde feit immateriële schade hebben geleden. De rechtbank zal de hoogte van de immateriële schade, rekening houdend met in de rechtspraak in soortgelijke gevallen toegekende bedragen, naar billijkheid vaststellen op een bedrag van € 27.500,- voor [slachtoffer] en € 7.500,- voor [partner van slachtoffer] . De rechtbank zal de vorderingen tot die bedragen toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf 22 februari 2024 tot aan de dag der algehele voldoening. Voor het overige zal de rechtbank de benadeelde partijen in hun vorderingen ten aanzien van immateriële schade niet-ontvankelijk verklaren. De benadeelde partijen kunnen zich voor dit deel alleen tot de burgerlijke rechter wenden.
Materiële schade [slachtoffer]
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade van [slachtoffer] tot een bedrag van € 6.174,05 rechtstreeks voortvloeit uit het bewezen verklaarde feit. Dat bedrag bestaat allereerst uit de (niet betwiste) medische kosten en kosten medisch dossier van € 1.068,69, reis- en parkeerkosten van € 3.010,26 (€ 3.105,26 min € 95,- aan parkeerkosten), hotelkosten van de partner van [slachtoffer] van € 338,10 en kosten beschadigde kleren van € 240,-. Daarnaast vallen hieronder de rentekosten van € 100,- die [slachtoffer] heeft moeten maken om een lening aan te gaan. De rechtbank acht voldoende aannemelijk dat het restaurant van de benadeelde partijen enige tijd heeft moeten sluiten als gevolg van het bewezenverklaarde en dat dit financiële problemen met zich bracht. De rentekosten zijn onderbouwd met een door de crediteur ondertekende brief waarin de lening wordt bevestigd. Ten slotte zal de rechtbank een deel van de gevorderde kosten huishoudelijke hulp/verzorging toewijzen. De verdediging heeft het gevorderde normbedrag uit de Richtlijn Huishoudelijke Hulp van de Letselschaderaad niet betwist en dit normbedrag komt de rechtbank in deze zaak ook niet onrechtmatig of ongegrond voor. De verdediging heeft wel betwist dat [slachtoffer] voorafgaande aan het bewezenverklaarde feit 100% van het huishouden voor zijn rekening nam. Hoewel het aandeel in het huishouden van [slachtoffer] voorafgaand aan het bewezenverklaarde feit onvoldoende onderbouwd is, acht de rechtbank het voldoende aannemelijk dat hij in het tweepersoonshuishouden in ieder geval verantwoordelijk is geweest voor 50%. Aansluitend bij de normbedragen in de genoemde richtlijn komt de rechtbank dan ook tot toewijzing van een bedrag van € 218,- x 13 x 50% = € 1.417. Voor het overige zal de rechtbank de benadeelde partij in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren.
Ten aanzien van de andere kosten van ‘huishoudelijke hulp / verzorging’ is de rechtbank van oordeel dat deze niet kunnen worden toegewezen. [slachtoffer] heeft gesteld dat hij voor een bepaald aantal uren (professionele) hulp heeft gekregen en dat hij daarvoor ook zou hebben betaald. Dat deze hulp heeft plaatsgevonden en is betaald, is echter niet onderbouwd. Daarnaast heeft gemachtigde Van der Sleen toegelicht dat een deel van deze hulp als vriendendienst is verricht. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom ook in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren.
Ten aanzien van de post ‘verlies arbeidsvermogen’ is de rechtbank van oordeel dat deze gestelde schade niet eenvoudig is vast te stellen en dat nader onderzoek hiernaar een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. Hoewel de rechtbank ervan overtuigd is dat [slachtoffer] arbeidsvermogen heeft verloren als gevolg van het bewezenverklaarde, is het voor de rechtbank op dit moment niet mogelijk om de omvang van deze schade te bepalen binnen de grenzen van dit strafgeding. Daarbij geldt allereerst dat op zitting is gebleken dat [slachtoffer] een sommenverzekering heeft afgesloten als gevolg waarvan hij een maandelijkse uitkering krijgt. Onvoldoende is gebleken in hoeverre deze uitkeringen moeten worden verrekend met het verlies aan arbeidsvermogen. Daarnaast is onvoldoende duidelijk hoe lang het restaurant gesloten moet blijven als gevolg van het bewezenverklaarde. Daarom zal de rechtbank de benadeelde partij in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren.
Op grond van vaste rechtspraak kan de rechtbank evenmin de posten in de vordering die zien op de toekomst toewijzen, omdat er nog geen sprake is van een eindsituatie en er in het kader van het strafgeding geen plaats is voor het toewijzen van een gevorderd (schade)bedrag bij wege van voorschot op grond van een voorlopig oordeel.
Ook voor wat betreft dit deel van de vordering zal de rechtbank de benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk verklaren.
De door [slachtoffer] opgevoerde € 95,- parkeerkosten onder ‘reis- en parkeerkosten’ zijn, net als de opgevoerde € 425,- aan kosten kleding revalidatie, inbegrepen bij het forfaitaire bedrag uit de Richtlijn Ziekenhuis- en Revalidatiedaggeldvergoeding waarbij [slachtoffer] aansluiting heeft gezocht voor zijn medische kosten. Om die reden moet de rechtbank de vordering voor dit deel afwijzen.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank een totaalbedrag van € 6.174,05 aan materiële schade toewijzen aan [slachtoffer] . Voornoemd bedrag dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 februari 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.
Materiële schade [partner van slachtoffer]
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade van [partner van slachtoffer] tot een bedrag van € 660,82 rechtstreeks voortvloeit uit het bewezen verklaarde feit. Dat bedrag bestaat uit de (niet betwiste) medische kosten van € 57,86 en reiskosten van 102,96. Daarnaast vallen hieronder de rentekosten van € 500,- die [partner van slachtoffer] heeft moeten maken met betrekking tot een lening. De rechtbank acht voldoende aannemelijk dat het restaurant van benadeelde partijen enige tijd heeft moeten sluiten als gevolg van het bewezenverklaarde en dat dit financiële problemen met zich bracht. Verder is het verzoek onderbouwd met twee door de crediteuren ondertekende brieven waarin de leningen worden bevestigd. De rechtbank zal de vordering in zoverre toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 12 september 2024, de dag van indiening van de vordering, tot aan de dag van algehele voldoening.
Ten aanzien van de posten ‘verlies arbeidsvermogen’ is de rechtbank van oordeel dat de gestelde schade niet eenvoudig is vast te stellen en dat nader onderzoek hiernaar een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. Hoewel de rechtbank ervan overtuigd is dat [partner van slachtoffer] arbeidsvermogen heeft verloren als gevolg van het bewezenverklaarde, is het voor de rechtbank op dit moment niet mogelijk om de omvang van deze schade te bepalen binnen de grenzen van dit strafgeding. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren.
Op grond van vaste rechtspraak kan de rechtbank evenmin de posten in de vordering die zien op de toekomst toewijzen, omdat er nog geen sprake is van een eindsituatie en er in het kader van het strafgeding geen plaats is voor het toewijzen van een gevorderd (schade)bedrag bij wege van voorschot op grond van een voorlopig oordeel.
Ook met betrekking tot dit deel van de vordering zal de rechtbank de benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk verklaren.
Ten aanzien van kosten opgevoerd onder de post ‘hulp omgeving ritten naar traumacentrum’ van [partner van slachtoffer] (€ 390,-) is de rechtbank van oordeel dat deze niet kunnen worden toegewezen. [partner van slachtoffer] heeft op zitting aangegeven dat de hulp die zij hiervoor heeft gekregen daarvoor (nog) niet heeft betaald. Dat kan daarom niet als schade worden gezien. Dit deel van de vordering wordt daarom afgewezen.
Totaal veroordeling tot schadevergoeding
De rechtbank zal de vorderingen van benadeelde partijen in totaal toewijzen tot bedragen van € 33.674,05 ( [slachtoffer] ) en € 8.160,42 ( [partner van slachtoffer] ), te vermeerderen met de wettelijke rente zoals hiervoor aangegeven.
Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien de medeverdachte deze bedragen geheel of gedeeltelijk heeft betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Proceskosten
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partijen hebben gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De door hen tot op heden gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder 3.4 bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: het medeplegen van poging tot doodslag] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikelen 36f, 38v, 38w, 45, 47 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder feit 1 primair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Strafbaarheid
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Oplegging straf
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
30 (dertig) maanden.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Oplegging vrijheidsbeperkende maatregelen
Legt op de maatregel dat de veroordeelde voor de duur van drie jaren zich niet zal ophouden in het navolgende gebied: Plein 1945 in IJmuiden.
Legt op de maatregel dat de veroordeelde voor de duur van drie jaren op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer] .
Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregelen wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt twee weken voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan met een maximum van 26 weken.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.
Beveelt dat de opgelegde maatregelen dadelijk uitvoerbaar zijn.
Vorderingen benadeelde partijen
[slachtoffer]
Wijst gedeeltelijk toe de vordering tot vergoeding van geleden schade tot een bedrag van € 33.674,05 (zegge: drieëndertigduizend zeshonderdvierenzeventig euro en vijf cent), bestaande uit € 6.174,05 als vergoeding voor de materiële en € 27.500,- als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 22 februari 2024 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door de medeverdachte is betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering voor zover deze ziet op de overige gevorderde immateriële schade, het niet toegewezen deel van de post huishoudelijke hulp / verzorging (tot een bedrag van € 15.493,-), de post verlies arbeidsvermogen, de post toekomstig verlies arbeidsvermogen en de post toekomstige medische kosten.
Wijst de vordering voor het overige af.
[partner van slachtoffer]
Wijst gedeeltelijk toe de vordering tot vergoeding van geleden schade tot een bedrag van € 8.160,42 (zegge: achtduizend honderdzestig euro en tweeënveertig cent), bestaande uit € 660,42 als vergoeding voor de materiële en € 7.500,- als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag tot aan de dag der algehele voldoening, aan [partner van slachtoffer] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting. Ten aanzien van de immateriële schade wordt de wettelijke rente over dit bedrag berekend vanaf 22 februari 2024. Ten aanzien van de materiële schade wordt de wettelijke rente berekend vanaf 12 september 2024.
Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door de medeverdachte is betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering voor zover deze ziet op de overige gevorderde immateriële schade en de posten verlies arbeidsvermogen, toekomstig verlies arbeidsvermogen en toekomstige kilometervergoeding traumacentrum.
Wijst de vordering voor het overige af.
Schadevergoedingsmaatregel
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 33.674,05, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 203 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 februari 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van benadeelde partij [partner van slachtoffer] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 8.160,42, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 75 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag tot aan de dag der algehele voldoening. Ten aanzien van de immateriële schade wordt de wettelijke rente over dit bedrag berekend vanaf 22 februari 2024. Ten aanzien van de materiële schade wordt het bedrag berekend vanaf 12 september 2024.
De toepassing van de gijzeling heft de opgelegde betalingsverplichtingen in het kader van de schadevergoedingsmaatregelen niet op.
Bepaalt dat voor zover de bedragen genoemd bij de schadevergoedingsmaatregelen of een gedeelte daarvan reeds door of namens de medeverdachte aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, de verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partijen in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.F.H. Lycklama à Nijeholt, voorzitter,
mr. M.S. Neervoort en mr. B.V.A. Corstens, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier, mr. C.M.A. van der Meij,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 21 oktober 2024.