ECLI:NL:RBNHO:2024:10761

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
22 oktober 2024
Publicatiedatum
21 oktober 2024
Zaaknummer
24/6313
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening tegen bevel tot sluiting van werkzaamheden op basis van de Wet arbeid vreemdelingen

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Alkmaar, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster, een vennootschap onder firma uit Heerhugowaard, afgewezen. Verzoekster had bezwaar gemaakt tegen een bevel tot preventieve stillegging van werkzaamheden dat was opgelegd door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Dit bevel was gebaseerd op overtredingen van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav), waarbij verzoekster eerder al waarschuwingen en boetes had ontvangen voor soortgelijke overtredingen. De voorzieningenrechter oordeelt dat de sluiting van de werkzaamheden evenredig is en dat de belangen van verzoekster minder zwaar wegen dan de belangen die door de Wav worden beschermd. Verzoekster heeft geen blijk gegeven van verbetering in haar bedrijfsvoering, wat de beslissing van de verweerder om het bevel op te leggen ondersteunt. De voorzieningenrechter benadrukt dat er geen hoger beroep of verzet mogelijk is tegen deze uitspraak en dat de sluiting op 30 oktober 2024 ingaat. De uitspraak is gedaan op 22 oktober 2024 en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Alkmaar
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 24/6313

uitspraak van de voorzieningenrechter van 22 oktober 2024 in de zaak tussen

[verzoekster] V.O.F., uit Heerhugowaard, verzoekster

(gemachtigde: P. Elsayed),
en

de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, verweerder

(gemachtigden: mr. M.M. de Lange en mr. D. Neys).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster tegen het bevel preventieve stillegging van werkzaamheden zoals bedoeld in artikel 17b, tweede lid, van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav), artikel 10.1, eerste lid, van het Besluit uitvoering Wav en de beleidsregel preventieve stillegging arbeidswetten.
1.1.
Met het bestreden besluit van 23 september 2024 heeft verweerder een bevel tot preventieve stillegging van werkzaamheden gegeven. Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt en een voorlopige voorziening gevraagd.
1.2.
Verweerder heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 8 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [naam 1] , een van de vennoten van verzoekster, de gemachtigde van verzoekster en de gemachtigden van verweerder. Ter zitting heeft verweerder bevestigd dat het bestreden besluit is opgeschort tot een week na de datum van de uitspraak van de voorzieningenrechter.

Totstandkoming van het besluit

2. Uit het boeterapport van verweerder, gedateerd 1 augustus 2024, blijkt dat verzoekster artikel 2, eerste lid, van de Wav met betrekking tot 1 persoon heeft overtreden. Op 13 juli 2024 is bij een voorverkenning waargenomen dat [naam 2] ( [naam 2] ) in het bedrijf voornamelijk achter in de keuken gedurende 10 minuten werkzaamheden verrichtte. Op 28 juli 2024 is deze persoon bij een controle weer werkzaam aangetroffen in het bedrijf. Na onderzoek is gebleken dat [naam 2] illegaal tewerkgesteld was.
2.1.
Bij brief van 13 augustus 2024 is door verweerder aan verzoekster een voornemen tot het opleggen van een boete van € 24.000,- kenbaar gemaakt wegens overtreding van de Wav en openbaarmaking van gegevens. In dit geval is er sprake van opzet. Tijdens een eerdere controle op 7 maart 2023 is [naam 2] werkend aangetroffen en daarvoor is een boete ontvangen, die onherroepelijk is. De boete is met 200% verhoogd wegens herhaalde recidive van (soortgelijke) overtredingen zoals bedoeld in artikel 19d, vierde lid, van de Wav. Hiervoor wordt verwezen naar de onherroepelijke boetebeschikkingen van 22 juni 2022 en 23 april 2023.
2.2.
Bij brief van 13 augustus 2024 heeft verweerder aan verzoekster het voornemen tot het geven van een bevel van stillegging van werk en het openbaar maken van gegevens kenbaar gemaakt. Na een eerdere waarschuwing voor een bevel en een opgelegde boete is er opnieuw een overtreding geconstateerd. Overwogen wordt dat er geen omstandigheden zijn om af te zien van het stilleggen van het bedrijf.
2.3.
Verzoekster heeft bij brief van 11 september 2024 een zienswijze op het voornemen tot het geven van een bevel van stillegging van werkzaamheden ingediend.
2.4.
Met het besluit van 23 september 2024 wordt aan verzoekster een boete van
€ 24.000,00 opgelegd. Ook wordt het bevel tot preventieve stillegging van het werkzaamheden gegeven op dezelfde datum. Vanaf 1 oktober 2024 moeten de werkzaamheden 1 maand gestopt worden. Er is sprake geweest van een boete, een waarschuwing en daarna weer een overtreding. De eerdere waarschuwing had een duidelijk signaal moeten zijn om te voorkomen dat verzoekster weer een overtreding pleegt. Dit heeft verzoekster toch weer gedaan. Om overtreding in de toekomst te voorkomen is stilleggen belangrijk. Er zijn geen grote gevolgen voor anderen. De verlaging van de eerste boete (vanwege tijdsverloop) is geen reden om geen bevel te geven. Stillegging is passend en noodzakelijk. Stillegging is nodig naast de boete, omdat verzoekster geen verbetering laat zien.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

3. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet. Daarbij oordeelt de voorzieningenrechter niet over de laatstelijk bij afzonderlijk besluit opgelegde boete, nu in deze zaak van een verzoek om een voorlopige voorziening hangende een tegen dat besluit gemaakt bezwaar geen sprake is. De voorzieningenrechter kan zich evenmin uitlaten over de bezwaren van verzoekster tegen de verzegeling van het pand ter feitelijke uitvoering van het bestreden besluit, nu dit besluit daarop geen betrekking heeft.
Spoedeisend belang
4. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht alleen een voorlopige voorziening als “onverwijlde spoed” dat vereist. Er moet sprake zijn van zo’n spoed dat een bezwaarprocedure niet kan worden afgewacht. Dat betekent dat sprake moet zijn van een situatie waarin de beslissing op bezwaar niet afgewacht kan worden, omdat het onmogelijk zal zijn eventuele gevolgen van (de uitvoering van) het besluit te herstellen (onomkeerbaarheid).
5. De voorzieningenrechter ziet in de dreigende sluiting van verzoekster een spoedeisend belang om het verzoek om een voorlopige voorziening te behandelen. Verweerder heeft dit verder ook niet bestreden.
Redelijke kans van slagen
6. De voorzieningenrechter beoordeelt bij de vraag of hij een voorlopige voorziening zal treffen of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. Dat kan een reden zijn om het bestreden besluit te schorsen. Dit beantwoordt hij aan de hand van de gronden van verzoekster.
7. Kort samengevat voert verzoekster in het verzoek tot een voorlopige voorziening het volgende aan. Verzoekster verzet zich tegen het besluit bevel tot stillegging, omdat dit verdere financiële gevolgen heeft. Er wordt verzocht om de strafmaat te verlagen. Er is sprake van reputatieschade en de vraag is of klanten terugkomen. De kosten blijven doorlopen en verzoekster kan dit samen met de boete niet dragen. 3 werknemers worden ontslagen tijdens hun proeftijd. De maatregel is onevenredig. De sluiting is te kort van te voren medegedeeld en dat heeft meer gevolgschade tot gevolg, omdat verzoekster zich niet op tijd kon voorbereiden. Er zijn maatregelen getroffen om orde op zaken te stellen. Vennoot [naam 3] beschikt over de juiste documenten en voor [naam 2] loopt een aanvraag bij de IND.
Bevoegdheid en evenredigheid
8. Niet in geschil is, en de voorzieningenrechter stelt vast, dat aan de voorwaarden voor het opleggen van een bevel tot stillegging is voldaan, en verweerder daartoe dus bevoegd was. Ingevolge artikel 17b, tweede lid, van de Wav komt verweerder beoordelingsvrijheid toe bij het opleggen van de sanctie. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder in het bestreden besluit in voldoende mate onderbouwd waarom gekozen is voor het opleggen van de sanctie. Daarbij heeft verweerder op goede gronden kunnen wijzen op de omstandigheid dat verzoekster al een waarschuwing heeft gekregen dat hem bij verdere overtreding een stillegingsbevel opgelegd zou kunnen worden. Dat het stilleggen daadwerkelijk consequenties heeft voor de bedrijfsvoering acht verweerder op goede gronden van belang voor de verwezenlijking van het doel van preventie. De mogelijke consequentie dat de sanctie het einde kan betekenen van verzoeksters onderneming is door de wetgever meegewogen bij het opstellen van de wetgeving. Verweerder heeft daarbij voorts van belang mogen achten dat verzoekster bij de tweede en derde geconstateerde overtreding dezelfde vreemdeling aan het werk had en dat alle drie de overtredingen zagen op werkzaamheden in de keuken van de onderneming. Daaruit heeft verweerder kunnen opmaken dat verzoekster de aan haar gegeven waarschuwing in de wind geslagen heeft. Verweerder heeft gelet op het vorenstaande de belangen van verzoekster minder zwaarwegend mogen achten dan de belangen die door de Wav worden beschermd.
Heeft verzoekster verbeteringen doorgevoerd?
9. De voorzieningenrechter kan verweerder volgen in de conclusie dat verzoekster geen blijk heeft gegeven van verbetering van de bedrijfsvoering. Dat de papieren van [naam 3] in orde zijn (gemaakt), leidt niet tot een andere conclusie, omdat verweerder onbestreden heeft gesteld dat de 11 mei 2022 opgelegde boete niet op hem betrekking had, maar op een andere vreemdeling. Voor [naam 2] was wel een aanvraag bij de IND ingediend, in ieder geval ten tijde van de laatste overtreding, maar dat maakte niet dat hij werkzaam mocht zijn. Verzoekster had gezien de eerdere boetes moeten weten dat [naam 2] geen werkzaamheden mocht verrichten totdat zijn papierwerk in orde was gemaakt. Dat [naam 2] inmiddels is gestopt met werken, zolang zijn papierwerk niet in orde is, is het minste wat verweerder van verzoekster mocht verwachten na de gedane inspectie. Dit leidt echter niet tot de conclusie dat verzoekster blijk heeft gegeven van verbetering van de bedrijfsvoering.

Conclusie en gevolgen

10. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Dat betekent dat hij geen voorlopige voorziening treft. Dat betekent dat het bevel niet geschorst wordt en ingaat op 30 oktober 2024. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.H. Lauryssen, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M. Schoone, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 22 oktober 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.