ECLI:NL:RBNHO:2024:10743

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
23 oktober 2024
Publicatiedatum
21 oktober 2024
Zaaknummer
11061346 CV EXPL 24-1090
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van onbetaalde facturen voor werkzaamheden aan bedrijfsauto

In deze zaak heeft de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [B.V.] een vordering ingesteld tegen [naam 1] c.s. wegens onbetaalde facturen voor werkzaamheden aan een bedrijfsauto. De werkzaamheden zijn uitgevoerd op 12 januari en 10 februari 2023, waarvoor [B.V.] in totaal € 3.528,26 aan kosten in rekening heeft gebracht. Ondanks herhaalde aanmaningen heeft [naam 1] c.s. de facturen niet betaald. In een tussenvonnis is een mondelinge behandeling bepaald, maar [naam 1] c.s. is niet verschenen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [B.V.] de werkzaamheden heeft uitgevoerd zoals overeengekomen, maar [naam 1] c.s. heeft aangevoerd dat de werkzaamheden niet goed zijn uitgevoerd en heeft een schikkingsvoorstel van € 1.500,00 gedaan, wat door [B.V.] is afgewezen omdat er geen betaling heeft plaatsgevonden.

De kantonrechter heeft geoordeeld dat het verweer van [naam 1] c.s. onvoldoende onderbouwd is, aangezien zij niet is verschenen ter zitting en geen nadere argumenten heeft aangedragen. De kantonrechter heeft de vordering van [B.V.] toegewezen, inclusief de wettelijke handelsrente en buitengerechtelijke incassokosten. [naam 1] c.s. is hoofdelijk veroordeeld tot betaling van een totaalbedrag van € 4.433,03, inclusief proceskosten van € 1.290,56. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANKNOORD-HOLLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Alkmaar
Zaaknummer: 11061346 \ CV EXPL 24-1090
Vonnis van 23 oktober 2024
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[B.V.],
gevestigd in [plaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [B.V.] ,
gemachtigde: IP Nederland,
tegen
de vennootschap onder firma
1.
[naam 1],
gevestigd in [plaats] ,
2.
[gedaagde 1] ,
vennoot van gedaagde sub 1,
wonende in [plaats] ,
3.
[gedaagde 2] ,
vennoot van gedaagde sub 1,
wonende in [plaats] ,
gedaagde partijen,
hierna samen te noemen: [naam 1] c.s.,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
[B.V.] heeft bij dagvaarding van 11 april 2024 een vordering tegen [naam 1] c.s. ingesteld. [naam 1] c.s. heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
In het tussenvonnis van 22 mei 2024 is een mondelinge behandeling bepaald. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 24 september 2024. Daarbij is namens [B.V.] [naam 2] verschenen met bijstand van haar adviseur en gemachtigde. [naam 1] c.s. is, ondanks dat zij behoorlijk is opgeroepen, niet op de mondelinge behandeling verschenen. Van het verhandelde ter zitting zijn aantekeningen gemaakt. De mondelinge behandeling is gesloten en er is vonnis bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
[B.V.] heeft op 12 januari 2023 en op 10 februari 2023 in opdracht en voor rekening van [naam 1] c.s. werkzaamheden uitgevoerd aan de auto van [naam 1] c.s.
2.2.
[B.V.] heeft de kosten van deze werkzaamheden van
€ 893,19 bij factuur van 12 januari 2023 en van € 2.635,08 bij factuur van 10 februari 2023 aan [naam 1] c.s. in rekening gebracht. [naam 1] c.s. heeft – ondanks diverse aanmaningen – de facturen niet betaald.

3.Het geschil

3.1.
[B.V.] vordert dat de kantonrechter [naam 1] c.s. hoofdelijk veroordeelt tot betaling van € 4.433,03, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over het bedrag van € 3.528,26 vanaf 15 maart 2024 tot aan de dag van voldoening. Zij legt aan de vordering ten grondslag – kort weergeven – dat [B.V.] op grond van de overeenkomst betreffende het verrichten van (reparatie)werkzaamheden aan de bedrijfsauto van [naam 1] c.s. verplicht is tot betaling van het bedrag van € 3.528,26 inclusief btw aan hoofdsom. Dit bedrag heeft zij niet voldaan. De door [naam 1] c.s. te vergoeden wettelijke handelsrente bedraagt tot 15 maart 2024 € 426,94. Verder is [naam 1] c.s. de buitengerechtelijke kosten ter hoogte van € 477,83 verschuldigd.
3.2.
[naam 1] c.s. heeft verweer gevoerd.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Vast staat dat [B.V.] in januari en februari 2023 in opdracht van [naam 1] c.s. werkzaamheden heeft verricht aan de auto van [naam 1] c.s. zoals omschreven op de facturen van januari en februari 2023, zodat [naam 1] c.s. de kosten daarvan in beginsel aan [B.V.] is verschuldigd. Deze werkzaamheden bestonden uit een APK-keuring en werkzaamheden aan de versnellingsbak/koppeling.
4.2.
[naam 1] c.s. heeft echter aangevoerd dat de werkzaamheden niet goed zijn uitgevoerd en zij de auto meerdere keren heeft teruggebracht omdat er steeds weer wat met de auto aan de hand was. [naam 1] c.s. heeft vervolgens een second opinion aangevraagd en de mankementen laten verhelpen door een ander garagebedrijf waardoor zij kosten heeft moeten maken. Om die reden heeft zij de facturen niet betaald. [B.V.] heeft vervolgens een schikkingsvoorstel van € 1.500,00 exclusief btw voorgesteld. Hiermee is [naam 1] c.s. akkoord gegaan. Omdat [B.V.] slecht werk heeft geleverd en zij ook kosten hebben gemaakt, is [naam 1] c.s. nog steeds bereid het door [B.V.] voorgestelde bedrag van € 1.500,00 te betalen.
Zij is echter niet bereid het volledige factuurbedrag en bijkomende kosten te betalen.
4.3.
Ter zitting heeft [B.V.] gereageerd op het verweer van [naam 1] c.s. [B.V.] betwist dat zij haar werkzaamheden niet goed heeft uitgevoerd. Daarbij heeft zij toegelicht dat [B.V.] inderdaad – om haar moverende redenen – een schikkingsvoorstel heeft gedaan, maar er geen betaling is verricht waardoor dit voorstel is komen te vervallen.
4.4.
[naam 1] c.s. is niet verschenen ter zitting. Het gevolg hiervan is, is dat zij niet heeft gereageerd op hetgeen [B.V.] ter zitting naar voren heeft gebracht.
Nu het verweer van [naam 1] c.s. niet voldoende is gemotiveerd en onderbouwd en zij ter zitting geen nader verweer heeft gevoerd, wordt het verweer van [naam 1] c.s. als onvoldoende onderbouwd gepasseerd en staat als onweersproken vast dat het schikkingsvoorstel is komen te vervallen. Bovendien is niet gebleken dat [naam 1] c.s. enig (rechts)gevolg aan haar verweer heeft verbonden.
4.5.
Voor zover [naam 1] c.s. een beroep op verrekening heeft willen doen, overweegt de kantonrechter (ten overvloede) hierover als volgt. Voor de beantwoording van de vraag of aan [naam 1] c.s. een beroep op verrekening toekomt, dient onder meer te worden vastgesteld of sprake is van een tekortkoming aan de zijde van [B.V.] , of [naam 1] c.s. als gevolg van die tekortkoming schade heeft geleden en hoe hoog die eventuele schade is. Gelet op de gemotiveerde betwisting door [B.V.] , kan het door [naam 1] c.s. – naar de kantonrechter begrijpt – gevoerde verrekeningsverweer niet op eenvoudige wijze worden vastgesteld, zodat de kantonrechter het beroep op verrekening op grond van het bepaalde in artikel 6:136 BW passeert. Bovendien is niet gebleken dat [B.V.] schriftelijk in gebreke is gesteld waarbij haar een redelijke termijn is gegund om alsnog na te komen en nakoming binnen die termijn vervolgens is uitgebleven. Voor zover [naam 1] c.s. een beroep heeft willen doen op (gedeeltelijke) ontbinding slaagt dit beroep niet omdat niet is komen vast te staan dat [B.V.] in verzuim is komen te verkeren.
4.6.
Gelet op het voorgaande is als onvoldoende gemotiveerd weersproken vast komen te staan dat het door [B.V.] gevorderde bedrag aan hoofdsom opeisbaar is, omdat [naam 1] c.s. tekort is geschoten in de nakoming van haar betalingsverplichtingen uit de overeenkomst. [naam 1] c.s. zal om die reden worden veroordeeld tot betaling van de hoofdsom van € 3.528,26 aan [B.V.] .
Wettelijke handelsrente
4.7.
[B.V.] vordert de wettelijke handelsrente over het bedrag van € 3.528,26 vanaf de vervaldata van de facturen tot aan de dag van de dagvaarding, welke rente tot
15 maart 2024 berekend is op een bedrag van € 426,94. De gevorderde wettelijke handelsrente zoals gevorderd is als onweersproken en op de wet gegrond toewijsbaar.
Buitengerechtelijke incassokosten
4.8.
[B.V.] maakt daarnaast aanspraak op vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter stelt vast dat [B.V.] voldoende heeft gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Het gevorderde bedrag van € 477,83 is in overeenstemming met de in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten gehanteerde tarieven en zal om die reden worden toegewezen.
Slotsom
4.9.
Uit het voorgaande volgt dat in totaal het volgende bedrag wordt toegewezen:
  • openstaande facturen € 3.528,26
  • buitengerechtelijke incassokosten € 477,83
  • wettelijke handelsrente tot 15 maart 2024
totaal € 4.433,03
- betalingen
€ 0,00 -/-
Totaal € 4.433,03
Proceskosten
4.10.
[naam 1] c.s. is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten van [B.V.] als volgt vastgesteld:
- kosten van de dagvaarding
117,56
- griffierecht
496,00
- salaris gemachtigde
542,00
(2 punten × € 271,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.290,56

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [naam 1] c.s. hoofdelijk om aan [B.V.] te betalen een bedrag van € 4.433,03, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW over € 3.528,26, vanaf 15 maart 2024, tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [naam 1] c.s. hoofdelijk in de proceskosten van € 1.290,56, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [naam 1] c.s. niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.D.M. Hazeu en in het openbaar uitgesproken op 23 oktober 2024.