ECLI:NL:RBNHO:2024:10720

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
28 augustus 2024
Publicatiedatum
18 oktober 2024
Zaaknummer
9394125 \ CV EXPL 21-5630
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadevergoeding door passagiers wegens vertraging van vlucht en de aansprakelijkheid van de vervoerder

In deze zaak vorderen de passagiers, vertegenwoordigd door hun gemachtigde mr. R.A.C. Telkamp van EUclaim B.V., schadevergoeding van de vervoerder Corendon Dutch Airlines B.V. wegens een vertraging van meer dan drie uur op hun vlucht CND391 van Amsterdam Schiphol naar Ibiza op 3 juni 2019. De passagiers hebben compensatie geëist op basis van de Verordening (EG) nr. 261/2004, die hen recht geeft op een vergoeding van € 400,- per passagier bij een dergelijke vertraging. De vervoerder heeft de vordering betwist en aangevoerd dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk een blikseminslag op een voorafgaande vlucht die leidde tot een verplichte veiligheidsinspectie van het toestel.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de passagiers ontvankelijk zijn in hun vordering, ondanks het verweer van de vervoerder dat zij geen boardingpassen hadden overgelegd. De rechter oordeelt dat de boekingsbevestigingen als bewijs van een bevestigde boeking kunnen worden aangemerkt. Vervolgens heeft de kantonrechter geoordeeld dat de vervoerder niet voldoende heeft aangetoond dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, aangezien er voldoende tijd was om alternatieve maatregelen te treffen na de blikseminslag.

Uiteindelijk heeft de kantonrechter de vordering van de passagiers toegewezen en de vervoerder veroordeeld tot betaling van € 8.937,75, inclusief wettelijke rente en proceskosten. De kantonrechter heeft ook bepaald dat de vervoerder de nakosten moet vergoeden, voor zover deze daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders gevorderde is afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 9394125 \ CV EXPL 21-5630
Uitspraakdatum: 28 augustus 2024
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:

1.[eiser 1].

2.
[eiser 2],beiden wonende te [plaats 1],
3.
[eiser 3],
4.
[eiser 4],
5.
[eiser 5],allen wonende te [plaats 2],
6.
[eiser 6],
7.
[eiser 7].beiden wonende te [plaats 3],
8.
[eiser 8],
9.
[eiser 9],beiden wonende te [plaats 4],
10.
[eiser 10],
11.
[eiser 11],beiden wonende te [plaats 5],
12.
[eiser 12],wonende te [plaats 6],
13.
[eiser 13], wonende te [plaats 7],
14.
[eiser 14], wonende te [plaats 8],
15.
[eiser 15],
16.
[eiser 16],
17.
[eiser 17],pro se en in hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger voor zijn minderjarige kind
[minderjarige],
allen wonende te [plaats 9],
18.
[eiser 18],
19.
[eiser 19],beiden wonende te [plaats 10],
eisers
hierna gezamenlijk te noemen: de passagiers
gemachtigde: mr. R.A.C. Telkamp (EUclaim B.V.)
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Corendon Dutch Airlines B.V.
gevestigd te Badhoevedorp
gedaagde
hierna te noemen: de vervoerder
gemachtigde: mr. M. Nijenhuis
1.
Het procesverloop
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding:
- de conclusie van antwoord;
- de conclusie van repliek;
- de conclusie van dupliek;
- de akte eisers.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben met de vervoerder een vervoersovereenkomst gesloten. Op grond daarvan moest de vervoerder hen op 3 juni 2019 vervoeren van Amsterdam Schiphol Airport naar Ibiza (Spanje), met vlucht CND391 (hierna: de vlucht).
2.2.
De passagiers zijn met een vertraging van meer dan drie uur aangekomen op de eindbestemming.
2.3.
De passagiers hebben compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde vertraging.
2.4.
De vervoerder heeft niet uitbetaald.
2.5.
De passagier sub 17 door de kantonrechter gemachtigd de onderhavige procedure namens zijn minderjarige kind te voeren.

3.Het geschil

3.1.
De passagiers vorderen dat de vervoerder, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 8.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 3 juni 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 937,75 dan wel € 847,- aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente;
- de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
De passagiers baseren hun vordering op de Verordening (EG) nr. 261/2004 (hierna: de Verordening) en de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagiers stellen dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht moet compenseren met een bedrag van € 400,- per passagier (artikel 7 van de Verordening).
3.3.
De vervoerder betwist de vordering. Op zijn verweer wordt bij de beoordeling van het geschil ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat hij bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
4.2.
Het meest verstrekkende verweer van de vervoerder is dat de passagiers niet-ontvankelijk zijn in hun vordering omdat zij geen boardingpassen hebben overgelegd waaruit blijkt dat zij over een bevestigde boeking voor de vlucht beschikten. De kantonrechter kan dit verweer niet volgen. De passagiers hebben als productie 1 bij dagvaarding de reisbescheiden van alle passagiers overgelegd. Deze boekingsbevestigingen, welke afkomstig zijn van de vervoerder, zijn aan te merken als bewijs van een bevestigde boeking in de zin van de Verordening. De passagiers zijn dan ook allen ontvankelijk in hun vordering.
4.3.
Niet in geschil is dat de passagiers met een vertraging van meer dan drie uur op de overeengekomen eindbestemming zijn aangekomen, zodat er in beginsel een compensatieplicht geldt voor de vervoerder. Dit is anders indien de vervoerder kan aantonen dat de vertraging het gevolg is geweest van buitengewone omstandigheden in de zin van artikel 5 lid 3 van de Verordening welke ondanks het treffen van redelijke maatregelen niet voorkomen hadden kunnen worden.
4.4.
De vervoerder heeft in dit verband aangevoerd dat het toestel dat de vlucht in kwestie zou uitvoeren (PH-CDH) tijdens de uitvoering van vlucht CND718 is getroffen door bliksem. Vlucht CND718 is op 3 juni 2019 om 00:01 uur lokale tijd op de luchthaven Schiphol aangekomen, waarna het toestel aan een grondige veiligheidsinspectie is onderworpen. Tijdens de inspectie zijn er meerdere brandplekken op de romp van het vliegtuig geconstateerd, waarvoor direct herstel noodzakelijk was. Het vliegtuig is pas op 5 juni 2023 weer inzetbaar verklaard. De passagiers betwisten dat een blikseminslag op de thuishaven van de vervoerder 16 uur later nog tot problemen mag leiden.
4.5.
De kantonrechter overweegt als volgt. Als onbetwist staat vast dat het toestel dat de onderhavige vlucht zou uitvoeren, op een voorafgaande vlucht is getroffen door bliksem en derhalve aan een verplichte inspectie moest worden onderworpen. Het betreft hier een - als gevolg van een van buitenkomende oorzaak (bliksem)ontstaan – vliegveiligheidsprobleem als bedoeld in par. 14 van de considerans van de Verordening. Het vliegtuig kon immers vanwege de vliegveiligheidscontrole en daarop volgende noodzakelijke reparatie(s) haar weg niet vervolgen. Deze omstandigheid vormt dan ook een buitengewone omstandigheid die zich niet per definitie hoeft voor te doen op de vlucht in kwestie, maar ook door kan werken op een direct opvolgende vlucht. In deze zaak was de direct opvolgende vlucht echter de rotatie van Amsterdam naar Faro en terug (CND595/596) en niet de onderhavige vlucht CND391. De blikseminslag heeft zich derhalve voorgedaan op een vlucht die in een zodanig ver verband staat van de onderhavige vlucht dat doorwerking niet meer redelijk is. Tussen het moment waarop de vervoerder kennis nam van de blikseminslag en het geplande vertrek van de onderhavige vlucht zat een periode van circa 16 uur. Deze periode is voldoende voor één of meerdere beslissingen van de vervoerder om wel of geen ander vliegtuig in te zetten, wel of geen bemanning vrij te maken, wel of geen andere vluchten te annuleren zodat de vlucht in kwestie alsnog uitgevoerd kan worden, wel of niet alle passagiers om te boeken etc. Dit geldt te meer nu het een korte afstandsvlucht betreft. De kantonrechter is van oordeel dat de vervoerder onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt dat hij voornoemde opties heeft uitgeput. Het enkele feit dat de vervoerder bij meerdere luchtvaartmaatschappijen heeft nagevraagd of het mogelijk was een toestel uit hun vloot te huren, maakt het oordeel van de kantonrechter niet anders.
4.6.
De vordering tot betaling van de hoofdsom zal, gelet op de duur van de vertraging van de vlucht, worden toegewezen.
4.7.
De gevorderde wettelijke rente over de hoofdsom is als onvoldoende gemotiveerd weersproken toewijsbaar.
4.8.
De passagiers hebben een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. De vordering heeft geen betrekking op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. Daarom moet de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn, toetsen aan het rapport Voorwerk II. De passagiers hebben voldoende aannemelijk gemaakt dat zij buitengerechtelijke werkzaamheden hebben laten verrichten en dat hiervoor kosten zijn gemaakt. De omvang van de buitengerechtelijke incassokosten moet worden getoetst aan de tarieven uit het Besluit in plaats van aan de tarieven van het rapport Voorwerk II. De tarieven uit het Besluit worden redelijk geacht. Omdat het gevorderde bedrag niet hoger is dan het volgens het Besluit berekende tarief (inclusief btw), zullen de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten worden toegewezen. De gevorderde rente over de buitengerechtelijke kosten is ook toewijsbaar, met dien verstande dat deze wordt toegewezen vanaf de datum van de dagvaarding.
4.9.
De proceskosten komen voor rekening van de vervoerder, omdat deze ongelijk krijgt. Ook de nakosten kunnen worden toegewezen, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt. De gevorderde rente is toewijsbaar met ingang van de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagiers van € 8.937,75, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 8.000,00 vanaf 3 juni 2019, en over € 937,75 vanaf 26 mei 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
5.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagiers tot en met vandaag worden begroot op de bedragen zoals deze hieronder zijn gespecificeerd:
dagvaarding € 103,83;
griffierecht € 240,00;
salaris gemachtigde € 678,00;
vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis;
5.3.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van € 135,00 aan nakosten, voor zover de passagiers daadwerkelijk nakosten zullen maken, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis;
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter