ECLI:NL:RBNHO:2024:10690

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
4 september 2024
Publicatiedatum
18 oktober 2024
Zaaknummer
10862341 \ CV EXPL 24-227
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van een bedrag door ex-partner met betwisting van lening versus schenking

In deze bodemzaak vordert eiser, een ex-partner, terugbetaling van € 5.000,- van gedaagde, ook een ex-partner, die hij zou hebben uitgeleend. Gedaagde betwist dat het om een lening gaat en stelt dat het bedrag een schenking was. De kantonrechter oordeelt dat er geen overeenkomst van geldlening is, omdat gedaagde niet de verplichting heeft aanvaard om het bedrag terug te betalen. Eiser heeft onvoldoende bewijs geleverd dat het bedrag onverschuldigd is betaald. De rechter wijst de vordering van eiser af en stelt dat de proceskosten voor eiser zijn. De procedure omvat onder andere een dagvaarding, conclusie van antwoord, en een mondelinge behandeling. De zaak is behandeld door de kantonrechter in Haarlem en het vonnis is uitgesproken op 4 september 2024.

Uitspraak

RECHTBANKNOORD-HOLLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Haarlem
Zaaknummer: 10862341 \ CV EXPL 24-227
Vonnis van 4 september 2024
in de zaak van
[eiser]
wonende te [plaats 1]
eiser
hierna te noemen: [eiser]
gemachtigde: mr. J. Keekstra (Van der Meer Incasso & Gerechtsdeurwaarders)
tegen
[gedaagde], mede handelende onder de naam
Lopifit For You
wonende te [plaats 2]
gedaagde
hierna te noemen: [gedaagde]
De zaak in het kort
Partijen zijn ex-partners. [eiser] vordert terugbetaling van een bedrag van € 5.000,- dat hij zou hebben uitgeleend of onverschuldigd zou hebben betaald aan [gedaagde]. [gedaagde] betwist dat het om een lening ging en voert aan dat het ging om een schenking. De kantonrechter oordeelt dat geen sprake was van een overeenkomst van geldlening omdat [gedaagde] niet de verplichting op zich heeft genomen het ontvangen bedrag ook weer terug te betalen. Daarnaast heeft [eiser] in het licht van de betwisting van [gedaagde] onvoldoende onderbouwd dat het bedrag onverschuldigd is betaald. Daarom wordt de vordering van [eiser] afgewezen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van [eiser] van 22 december 2023
- de conclusie van antwoord van [gedaagde] van 29 december 2023
- het tussenvonnis van 27 maart 2024
- de spreekaantekeningen van mr. Keekstra
- de mondelinge behandeling van 23 juli 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] heeft een onderneming onder de naam Lopifit For You. De onderneming verhuurt Lopifits (fietsen met een lopende band).
2.2.
[eiser] en [gedaagde] hebben gedurende tien jaar een affectieve relatie met elkaar gehad.
2.3.
[eiser] heeft een fiscale achtergrond en ondersteunde [eiser] met de zakelijke administratie van Lopifit For You.
2.4.
[eiser] heeft op 22 december 2017 een bedrag van € 15.730,- gestort op de zakelijke rekening van [gedaagde]. De betalingsomschrijving luidde: “
voorschieten factuur walking bike”. Dit bedrag heeft [eiser] geleend aan [gedaagde] voor de aanschaf van een aantal Lopifits. [gedaagde] heeft deze lening inmiddels afgelost volgens een aflossingsschema.
2.5.
Op 1 december 2018 heeft [eiser] een bedrag van € 5.000,- overgemaakt op de zakelijke rekening van [gedaagde]. De overschrijving bevatte geen betalingskenmerk.
2.6.
[eiser] heeft in 2018 en 2019 de gezamenlijke belastingaangifte van [eiser] en [gedaagde] gedaan. Zij waren toen fiscaal partners. De aangiftes inkomstenbelasting over 2018 en 2019 van [gedaagde] vermeldden een bedrag van € 20.730,- aan kortlopende schulden.
2.7.
In 2022 is de relatie tussen partijen beëindigd. Op 2 december 2022 heeft [eiser] een e-mail aan [gedaagde] gezonden waarin, voor zover relevant, het volgende staat:

Ik heb inmiddels meerdere malen gevraagd om aan mij te bevestigen wat het saldo volgens jou is van de lening die door mij aan jou is verstrekt in 2017 en 2018. Dit om mogelijke misverstanden te voorkomen en af te stemmen dat we hetzelfde uitgangspunt hebben. Tot de dag vandaag heb ik die bevestiging nog steeds niet van je mogen ontvangen.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 5.000,-, vermeerderd met rente en kosten. Aan zijn vordering legt [eiser], samengevat, ten grondslag dat [eiser] en [gedaagde] een mondelinge overeenkomst tot geldlening zijn aangegaan en dat dit bedrag moet worden terugbetaald.
3.2.
[gedaagde] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vordering van [eiser]. Zij stelt in de kern dat het bedrag niet aan haar was geleend maar geschonken.

4.De beoordeling

Geen sprake van een lening
4.1.
Partijen twisten over de grondslag van de betaling van € 5.000,-. Volgens [eiser] is sprake van een lening en volgens [gedaagde] is sprake van een schenking. [eiser] beroept zich op de rechtsgevolgen van een geldleningsovereenkomst. Op grond van de hoofdregel rust de stelplicht en de bewijslast van rechten of feiten, op degene die zich beroept op de rechtsgevolgen daarvan (artikel 150 Rv). Daarom is het aan [eiser] om te onderbouwen en, zo nodig, te bewijzen dat het bij de betaling van het bedrag aan [gedaagde] ging om een geldlening. Dit betekent dat als niet komt vast te staan onder welke titel het bedrag van € 5.000,- aan [gedaagde] is overgemaakt, de vordering van [eiser] niet kan worden toegewezen.
4.2.
Volgens [eiser] blijkt ten eerste uit de gezamenlijke aangiftes inkomstenbelasting van 2018 en 2019 dat het bedrag van € 5.000,- een lening was. Hierin is namelijk opgenomen dat de kortlopende schulden van Lopifit For You
€ 20.730,- bedroegen. Dit bedrag is de opstelsom van het bedrag van € 15.730,- dat hij haar in december 2017 had geleend en het bedrag van € 5.000,- dat hij haar in december 2018 had geleend. Ten tweede wijst [eiser] erop dat het bedrag van € 5.000,- is overgemaakt op de zakelijke rekening van [gedaagde]. Ook daaruit blijkt dat het ging om een lening aan de onderneming en niet om een schenking aan [gedaagde]. Tot slot voert [eiser] aan dat indien het om een schenking ging, [gedaagde] daarover schenkingsbelasting had moeten betalen en dat [gedaagde] dat niet heeft gedaan.
4.3.
Volgens [gedaagde] heeft [eiser] het bedrag aan haar geschonken omdat het in die tijd financieel niet goed ging en [eiser] haar zorgen hierover wilde wegnemen. Zij wijst op de afwezigheid van een omschrijving bij de overmaking, terwijl bij het overmaken van het bedrag van € 15.730,- wel een omschrijving was opgenomen om te verduidelijken dat het om een lening ging. Daarnaast stelt [gedaagde] dat het bedrag ten onrechte op haar zakelijke rekening was gestort en dat [eiser] heeft gezegd dat ze het door kon storten na haar privérekening. Tot slot moet volgens [gedaagde] niet teveel waarde worden gehecht aan de belastingaangiften omdat [eiser] voor hen samen de boekhouding en de aangiftes verzorgde en zij zich daar ook niet te veel mee mocht bemoeien. Ook was deze werkwijze volgens [eiser] belastingtechnisch voordeliger.
4.4.
Een geldlening is een overeenkomst waarbij de uitlener zich verbindt om aan de lener een som geld te verstrekken en de lener zich verbindt aan de uitlener een overeenkomstige som geld terug te betalen (zie artikel 7:129 Burgerlijk Wetboek). Beide partijen nemen dus een verplichting op zich.
4.5.
Het staat vast dat over de gestelde lening niets op papier is gezet en dat zelfs bij de overmaking aan [gedaagde] geen omschrijving is opgenomen. Volgens [eiser] wilde hij zijn (toenmalige) partner [gedaagde] helpen om de winter door te komen. Zijn intentie was echter dat [gedaagde] het bedrag van € 5.000,- weer zou terugbetalen als haar onderneming goed zou draaien. Dat zou hij ook hebben gezegd. [gedaagde] betwist met name dat laatste. Volgens haar wilde [eiser] haar zonder meer helpen en nam hij pas later het standpunt in dat zij het bedrag moest terugbetalen. Uit de e-mail van 2 december 2022 valt af te leiden dat [eiser] pas aanspraak op terugbetaling is gaan maken toen de relatie tussen partijen al was beëindigd.
4.6.
De stellingen van partijen over wat zij hebben afgesproken staan diametraal tegenover elkaar zodat daaruit niet kan worden afgeleid dat sprake is van een lening. Als uit de door [eiser] gestelde gang van zaken al kan worden afgeleid dat het zijn intentie was om het geld uit te lenen (en niet te schenken), kan daaruit niet worden afgeleid dat [gedaagde] de verplichting om het geld terug te betalen, heeft aanvaard. De belastingaangiften over de jaren 2018 en 2019 maken dat niet anders. [gedaagde] heeft immers onbetwist aangevoerd dat [eiser] de boekhouding van haar bedrijf en de belastingaangiften verzorgde omdat hij fiscalist is en zij daar veel minder verstand van had. Uit de omstandigheid dat het bedrag is overgemaakt op de zakelijke rekening van [gedaagde] kan evenmin worden afgeleid dat sprake was van een lening, zeker niet omdat beide partijen hebben verklaard dat zij daar discussie over hebben gehad. Dat [gedaagde] geen aangifte schenkingsbelasting heeft gedaan, maakt evenmin dat dus sprake is van een lening. Hoewel die aangifte in de gegeven omstandigheden vermoedelijk wel verplicht was geweest, komt het in de praktijk wel vaker voor dat deze achterwege blijft. In de relatie tussen partijen was [eiser] bovendien degene die de belastingaangiftes deed, zodat het achterwege blijven van die aangifte misschien wel iets zegt over zijn intenties maar niet over de vraag of [gedaagde] de verplichting tot terugbetaling op zich heeft genomen.
4.7.
De slotsom is dat er geen sprake was van een overeenkomst van geldlening tussen [eiser] en [gedaagde]. De vordering tot nakoming daarvan zal daarom worden afgewezen.
Geen sprake van onverschuldigde betaling
4.8.
[eiser] beroept zich subsidiair op onverschuldigde betaling. Hij stelt dat hij recht heeft op terugbetaling van het bedrag omdat er geen rechtsgrond was voor de betaling aan [gedaagde].
4.9.
Ook hiervoor geldt dat het aan [eiser] is om te onderbouwen en, zo nodig, te bewijzen dat er geen rechtsgrond was voor het betalen van het bedrag aan [gedaagde]. [gedaagde] heeft uitgebreid aangevoerd dat het gaat om een schenking. [eiser] heeft in het licht van deze betwisting onvoldoende onderbouwd dat de betaling zonder rechtsgrond heeft plaatsgevonden. De vordering op grond van onverschuldigde betaling moet daarom ook worden afgewezen.
Conclusie en proceskosten
4.10.
De conclusie is dat de vorderingen van [eiser] niet kunnen worden toegewezen. [eiser] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten betalen. De proceskosten van [gedaagde] bestaan uit de verletkosten ter hoogte van € 50,-.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van € 50,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [eiser] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de proceskosten uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.H. Bouwers en in het openbaar uitgesproken op 4 september 2024.