In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 16 oktober 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een passagier en de vervoerder Air France. De passagier, vertegenwoordigd door mr. R.A.C. Telkamp van EUclaim B.V., had een vervoersovereenkomst gesloten voor een vlucht van Nantes naar Amsterdam op 3 mei 2021, die door de vervoerder was geannuleerd. De passagier verzocht om compensatie op basis van de Verordening (EG) nr. 261/2004, die compensatie voorschrijft bij annulering van vluchten, tenzij de vervoerder kan aantonen dat de annulering het gevolg was van buitengewone omstandigheden.
De vervoerder, vertegenwoordigd door mr. M. Lustenhouwer van AKD N.V., voerde aan dat de annulering het gevolg was van de COVID-19-pandemie en de daarmee samenhangende maatregelen, die volgens hen een lage bezettingsgraad veroorzaakten. De kantonrechter oordeelde echter dat de vervoerder niet had aangetoond dat de annulering het gevolg was van buitengewone omstandigheden die niet konden worden voorkomen. De rechter stelde vast dat de annulering niet gerechtvaardigd was op basis van financiële overwegingen en dat de vervoerder verplicht was om de passagier te compenseren.
De kantonrechter heeft de vervoerder veroordeeld tot betaling van € 298,40 aan de passagier, inclusief wettelijke rente en proceskosten. De vordering van de passagier tot buitengerechtelijke incassokosten werd gedeeltelijk toegewezen, en de vervoerder werd in de proceskosten veroordeeld. De beslissing is openbaar uitgesproken en er staat geen hoger beroep open tegen deze beschikking.