ECLI:NL:RBNHO:2024:10688

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
16 oktober 2024
Publicatiedatum
18 oktober 2024
Zaaknummer
10453526 \ CV FORM 23-2273
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor geannuleerde vlucht door vervoerder; beoordeling van buitengewone omstandigheden in het kader van de COVID-19-pandemie

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 16 oktober 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een passagier en de vervoerder Air France. De passagier, vertegenwoordigd door mr. R.A.C. Telkamp van EUclaim B.V., had een vervoersovereenkomst gesloten voor een vlucht van Nantes naar Amsterdam op 3 mei 2021, die door de vervoerder was geannuleerd. De passagier verzocht om compensatie op basis van de Verordening (EG) nr. 261/2004, die compensatie voorschrijft bij annulering van vluchten, tenzij de vervoerder kan aantonen dat de annulering het gevolg was van buitengewone omstandigheden.

De vervoerder, vertegenwoordigd door mr. M. Lustenhouwer van AKD N.V., voerde aan dat de annulering het gevolg was van de COVID-19-pandemie en de daarmee samenhangende maatregelen, die volgens hen een lage bezettingsgraad veroorzaakten. De kantonrechter oordeelde echter dat de vervoerder niet had aangetoond dat de annulering het gevolg was van buitengewone omstandigheden die niet konden worden voorkomen. De rechter stelde vast dat de annulering niet gerechtvaardigd was op basis van financiële overwegingen en dat de vervoerder verplicht was om de passagier te compenseren.

De kantonrechter heeft de vervoerder veroordeeld tot betaling van € 298,40 aan de passagier, inclusief wettelijke rente en proceskosten. De vordering van de passagier tot buitengerechtelijke incassokosten werd gedeeltelijk toegewezen, en de vervoerder werd in de proceskosten veroordeeld. De beslissing is openbaar uitgesproken en er staat geen hoger beroep open tegen deze beschikking.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 10453526 \ CV FORM 23-2273
Uitspraakdatum: 16 oktober 2024
Beschikking van de kantonrechter in de zaak van:
[verzoeker]wonende te [plaats]
verzoekende partij
verder te noemen: de passagier
gemachtigde: mr. R.A.C. Telkamp (EUclaim B.V.)
tegen
de vennootschap naar buitenlandse recht
Air France
gevestigd te Roissy
verwerende partij
verder te noemen: de vervoerder
gemachtigde: mr. M. Lustenhouwer (AKD N.V.)

1.Het procesverloop

Dit verloop blijkt uit:
  • het vorderingsformulier (formulier A), ingekomen ter griffie op 18 april 2023;
  • het antwoordformulier (formulier C), ingekomen ter griffie op 14 februari 2024.

2.De feiten

2.1.
De passagier heeft een vervoersovereenkomst gesloten. Op grond daarvan moest de vervoerder hem op 3 mei 2021 vervoeren van Nantes Atlantique Airport naar Amsterdam-Schiphol Airport (hierna: de vlucht).
2.2.
De vervoerder heeft de vlucht geannuleerd.
2.3.
De passagier heeft daarom compensatie van de vervoerder verzocht.
2.4.
De vervoerder heeft niet uitbetaald.

3.Het geschil

3.1.
De passagier verzoekt de vervoerder te veroordelen tot betaling van:
- € 250,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 mei 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening;
- € 90,75 dan wel € 48,40 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente;
- de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
De passagier baseert zijn verzoek op de Verordening (EG) nr. 261/2004 (hierna: de Verordening) en de rechtspraak van het Europese Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagier stelt dat de vervoerder hem vanwege de annulering van de vlucht moet compenseren met € 250,00 (artikel 7 van de Verordening).
3.3.
De vervoerder voert verweer. Hij stelt dat de annulering van de vlucht het gevolg was van buitengewone omstandigheden die ondanks het treffen van redelijke maatregelen niet voorkomen konden worden (artikel 5 lid 3 van de Verordening).

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt vast dat hij bevoegd is om van het verzoek kennis te nemen.
4.2.
In het vorderingsformulier hebben de passagiers aangegeven een mondelinge behandeling te verlangen, als de vervoerder reageert met stukken ter staving van zijn stellingen. Op grond van artikel 5 lid 1 van de Verordening tot vaststelling van een Europese procedure voor geringe vorderingen nr. 861/2007 (EPGV-Verordening) zal de kantonrechter dit verzoek weigeren omdat hij, gezien de omstandigheden van de zaak, van oordeel is dat een eerlijke rechtspleging in deze zaak geen mondelinge behandeling vergt.
4.3.
Vast staat dat de vlucht is geannuleerd. In beginsel moet de vervoerder dan compenseren. Dit is anders als de vervoerder kan aantonen dat de annulering het gevolg is geweest van buitengewone omstandigheden die ondanks het treffen van redelijke maatregelen niet voorkomen konden worden.
4.4.
Volgens de vervoerder was de annulering van de vlucht het gevolg van de COVID-19-pandemie. Op 31 mei 2021 heeft de Franse president een lockdown van vier weken afgekondigd voor het hele land. Als gevolg van deze maatregelen zou de vlucht nagenoeg leeg blijven. Daarom heeft hij de vlucht geannuleerd, aldus de vervoerder (zie de overgelegde nieuwsberichten). De passagier stelt dat dit een beslissing is die uit een zuiver financieel oogpunt is genomen en dat het daarom niet gaat om een buitengewone omstandigheid.
4.5.
Het betoog van de vervoerder slaagt niet. De vraag die beantwoord moet worden is of de COVID-maatregelen de uitvoering van de vlucht onmogelijk hebben gemaakt. De vervoerder heeft niet gesteld dat er met betrekking tot de uitvoering van de vlucht zelf beperkende overheidsmaatregelen van kracht waren. De vervoerder stelt dat de vlucht is geannuleerd vanwege de lage bezettingsgraad. Dit betekent op zich echter niet dat de vlucht niet door kon gaan. Wellicht heeft de vervoerder keuzes gemaakt die vanuit het oogpunt van de onderneming het meest gunstig waren, maar dit ontslaat hem niet van de verplichting om gedupeerde passagiers te compenseren. Het beroep van de vervoerder op buitengewone omstandigheden slaagt daarom niet. Het verzoek tot betaling van de hoofdsom zal worden toegewezen. De daarover verzochte wettelijke rente over de hoofdsom is als onvoldoende gemotiveerd weersproken eveneens toewijsbaar.
4.6.
De passagier heeft een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten verzocht. De vervoerder heeft dit verzoek gemotiveerd betwist. De vordering heeft geen betrekking op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. Daarom moet de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn, toetsen aan het rapport Voorwerk II. De passagier heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat hij buitengerechtelijke werkzaamheden heeft laten verrichten en dat hiervoor kosten zijn gemaakt. De omvang van de buitengerechtelijke incassokosten moet worden getoetst aan de tarieven uit het Besluit in plaats van aan de tarieven van het rapport Voorwerk II. De tarieven uit het Besluit worden redelijk geacht. Het primair verzochte bedrag is hoger dan het tarief dat in het Besluit is bepaald. De kantonrechter zal de vordering daarom toewijzen tot het wettelijke tarief, namelijk € 48,40 (inclusief btw), en voor het overige afwijzen.
4.7.
De verzochte wettelijke rente over de buitengerechtelijke kosten is ook toewijsbaar, behalve dat deze wordt toegewezen vanaf het indienen van het vorderingsformulier. De passagier heeft daar in ieder geval vanaf die datum recht op. Het is niet gesteld of gebleken dat hij dit ook al vanaf een eerdere datum had.
4.8.
De vervoerder zal in het ongelijk worden gesteld. Daarom zal hij worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Ook de nakosten worden toegewezen, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagier worden gemaakt. De verzochte rente over de proceskosten wordt toegewezen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis.
4.9.
Op verzoek van de passagier zal een certificaat als bedoeld in artikel 20 lid 2 van de Verordening (EG) nr. 861/2007 tot vaststelling van een Europese procedure voor geringe vorderingen zoals gewijzigd bij Verordening (EU) 2015/2421 van 16 december 2015, aan deze beschikking worden gehecht.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagier van € 298,40, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 250,00 vanaf 3 mei 2021 en over € 48,40 vanaf 18 april 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening;
5.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagier tot en met vandaag worden begroot op € 86,00 aan griffierecht en € 82,00 aan salaris gemachtigde,
en veroordeelt de vervoerder tot betaling van € 41,00 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagier worden gemaakt;
vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van deze beschikking tot aan de dag van de algehele voldoening.
5.3.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. S.N. Schipper, kantonrechter, en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter
Tegen deze beschikking staat geen hoger beroep open