ECLI:NL:RBNHO:2024:10610

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
31 oktober 2024
Publicatiedatum
17 oktober 2024
Zaaknummer
11049772 CV EXPL 24-789
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van medepachter uit pachtovereenkomst en ontruiming van gepacht goed

In deze pachtzaak heeft de pachtkamer van de Rechtbank Noord-Holland op 31 oktober 2024 uitspraak gedaan over de vordering van eiser om gedaagde als medepachter uit de pachtovereenkomst te ontslaan en om gedaagde te verplichten het gepachte goed te ontruimen. De zaak betreft een pachtovereenkomst die in 2008 is gesloten tussen eiser en gedaagde als pachters en Het Lakeman Fonds als verpachter. Na de echtscheiding van eiser en gedaagde in januari 2022, heeft eiser de onderneming voortgezet, terwijl gedaagde niet meer betrokken is bij de agrarische bedrijfsvoering. De pachtkamer oordeelt dat de onderlinge verhouding tussen eiser en gedaagde zodanig verstoord is dat een gemeenschappelijke bedrijfsvoering niet meer mogelijk is. Eiser heeft de pachtprijs betaald en gedaagde heeft geen recht meer op het gebruik van het gepachte goed. De pachtkamer heeft gedaagde ontslagen uit de pachtovereenkomst en haar bevolen om het gepachte goed uiterlijk op 31 januari 2025 te ontruimen, met een dwangsom van € 250,00 per dag bij niet-naleving. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Zaanstad
Zaaknr./rolnr.: 11049772 CV EXPL 24-789 WD
Uitspraakdatum: 31 oktober 2024
Vonnis van de pachtkamer in de zaak van:
[eiser]
wonende te [plaats 1]
eisende partij, verder te noemen: [eiser]
gemachtigde: mr. J.T.A.M. van Mierlo
tegen

1.[gedaagde]

wonende te [plaats 1]
verder te noemen: [gedaagde]
procederend in persoon,

2.de stichting Stichting Het Lakeman Fonds

gevestigd en kantoorhoudende te Graft
verder te noemen: Het Lakeman Fonds
gemachtigde: [gemachtigde]
De zaak in het kort
Het gaat in deze pachtzaak om de vraag of [gedaagde] als medepachter uit de pacht moet worden ontslagen en of [gedaagde] het gepachte moet ontruimen. De pachtkamer zal de vorderingen van [eiser] toewijzen. In dit vonnis legt de pachtkamer uit waarom zij dat doet.

1.Het procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaardingen van 9 april 2024 met 5 producties;
  • de conclusie van antwoord van [gedaagde] met 7 bijlagen;
  • de conclusie van antwoord van Het Lakeman Fonds;
  • het tussenvonnis van 20 juni 2024.
1.2.
Op 27 september 2024 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. [eiser] en [gedaagde] hebben gebruik gemaakt van pleitaantekeningen, die zijn overgelegd.

2.De feiten

2.1.
[eiser] en [gedaagde] waren gehuwd op huwelijksvoorwaarden. Tussen [eiser] en [gedaagde] als pachters en Het Lakeman Fonds als verpachter is in 2008 een pachtovereenkomst gesloten voor een boerderij met opstallen en grond voor een totale oppervlakte van 15.27 ha. aan [adres] te [plaats 1] (hierna: het gepachte). Tijdens hun huwelijk oefenden [eiser] en [gedaagde] in en op het gepachte een melkgeitenhouderij uit. [eiser] en [gedaagde] deden dat in een vennootschap onder firma (hierna: de vof) waarvan zij beiden vennoot waren.
2.2.
Door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 28 december 2021 in de daartoe bestemde registers, is hun huwelijk op 17 januari 2022 ontbonden. Van de echtscheidingsbeslissing maakt deel uit het tussen [eiser] en [gedaagde] gesloten echtscheidingsconvenant. In dat echtscheidingsconvenant hebben partijen ook afspraken gemaakt over de beëindiging van de vof. Die afspraken komen er op neer dat de vof wordt beëindigd, [eiser] de onderneming voortzet en [gedaagde] een bedrag van € 380.725,- van [eiser] ontvangt wegens het vermogen van de vof “
plus privévermogen minus erfenis en schenkingen van de vrouw”.
2.3.
In december 2020 heeft [gedaagde] een woning in Purmerend gekocht en geleverd gekregen. Deze woning moest worden verbouwd. [gedaagde] heeft enige tijd ingeschreven gestaan op het adres van die nieuwe woning. [eiser] en [gedaagde] twisten of [gedaagde] daar ook werkelijk gewoond heeft.
Op enig moment heeft [gedaagde] besloten dat zij niet in de nieuwe woning in Purmerend wilde gaan/blijven wonen. Zij is daarop gaan wonen in de boerderij van het gepachte. [eiser] is gaan wonen in een (recreatie)woning op het erf van het gepachte.
2.4.
Het Lakeman Fonds heeft bij brief van 19 februari 2024 aan [eiser] ondermeer geschreven:

Nu de echtscheiding is uitgesproken en je ex-partner is uitgetreden uit de V.O.F. is de huidige bewoning van de boerderij door je ex-partner - die dus in het geheel niet meer deelneemt aan de agrarische bedrijfsvoering - in strijd met de uitgangspunten van de overeenkomst en dus ongewenst. N.B. Overigens achten wij het ook niet gewenst dat er op het erf van [adres] een tijdelijke woonverblijf ('strandhuisje') is geplaatst.’
Het Lakeman Fonds heeft bij brief van dezelfde datum aan [gedaagde] meegedeeld:

Nu de echtscheiding is uitgesproken en je bent uitgetreden uit de V.O.F. (en dus geheel niet meer deelneemt aan de agrarische bedrijfsvoering) is de huidige bewoning van de boerderij door jou in strijd met de uitgangspunten van de overeenkomst en dus ongewenst.’

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert, samengevat, dat de pachtkamer [gedaagde] ontslaat uit de tussen partijen gesloten pachtovereenkomst en dat de pachtkamer [gedaagde] op straffe van een dwangsom beveelt om het gepachte te verlaten en te ontruimen.
3.2.
[eiser] legt aan de vordering, zakelijk weergegeven, het volgende ten grondslag. [gedaagde] is uit de vof getreden en zij is niet langer persoonlijk betrokken in de exploitatie van de geitenhouderij. [eiser] heeft het bedrijf alleen voortgezet en hij betaalt de pachtprijs. Doordat [gedaagde] nog op de pachtovereenkomst staat, ondervindt [eiser] daarvan de gevolgen voor de bedrijfsvoering. Het Lakeman Fonds wil geen noodwoning op het gepachte. Verder is de onderlinge verhouding tussen [eiser] en [gedaagde] zodanig is verstoord dat de gemeenschappelijke bedrijfsvoering ernstig wordt bemoeilijkt. De aanwezigheid van [gedaagde] op de boerderij is wegens haar houding tegenover [eiser] een zware belasting voor [eiser] .
3.3.
[gedaagde] betwist de vordering. Zij voert aan, samengevat, dat zij en [eiser] bij de mediator hebben besproken dat [gedaagde] en [eiser] gescheiden huishoudens zouden voeren, maar dat [gedaagde] wel op de boerderij mocht wonen. In de loop van de tijd heeft [eiser] zijn standpunt veranderd. Het is voor [gedaagde] van belang om de band met de kinderen in stand te houden. Die is nu door toedoen van [eiser] slecht, maar als [gedaagde] ergens anders zou moeten wonen, zal die band helemaal verbreken. [eiser] en [gedaagde] kunnen op het erf van het gepachte goed naast elkaar leven. Op het erf kan namelijk een (ondergeschikte) tweede woning worden geplaatst. Het is verder van belang dat zowel [eiser] als [gedaagde] op het pachtcontract staan. Dit geeft meer waarborg voor Het Lakeman Fonds en maakt het bovendien makkelijker voor de kinderen om in de toekomst de pachtovereenkomst en daarmee de geitenhouderij over te nemen. Het is onjuist dat [gedaagde] niet bij de geitenhouderij betrokken is. Aan de geitenhouderij is ook een zorgboerderij verbonden en [gedaagde] is daarvan “het gezicht” en aanspreekpunt.
3.4.
Het Lakeman Fonds heeft naar aanleiding van de vordering van [eiser] meegedeeld dat zij bereid is de huidige pachtovereenkomst aan te passen, met dien verstande dat deze overeenkomst enkel en alleen voortgezet kan worden met de pachter die daadwerkelijk de agrarische ondernemer is. Verder is onderverhuur van het gepachte niet toegestaan. Het Lakeman Fonds is het daarom niet eens met het voorstel van [eiser] voor het realiseren van een tweede woning op het erf van het gepachte. Dit zal volgens de regelgeving van de gemeente ook niet toegestaan worden.

4.De beoordeling

4.1.
Het gaat in deze pachtzaak om de vraag of [gedaagde] als medepachter uit de pacht moet worden ontslagen en of [gedaagde] het gepachte moet ontruimen. De pachtkamer zal de vorderingen van [eiser] toewijzen. Hierna legt de pachtkamer uit waarom zij dat doet.
Ontslag uit de pacht
4.2.
Artikel 7:365 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek bepaalt dat een medepachter zich tot de rechter wenden kan met de vordering de andere medepachter uit de pacht te ontslaan op de grond dat de onderlinge verhouding een gemeenschappelijke bedrijfsvoering ernstig bemoeilijkt.
4.3.
De pachtkamer stelt voorop dat zowel [eiser] als [gedaagde] medepachter zijn, maar dat de geitenhouderij (inclusief de zorgboerderij) werd uitgeoefend in een vennootschap onder firma. Het is [eiser] die de onderneming van de vof voortzet. Dit betekent dat [gedaagde] formeel geen betrokkenheid meer heeft bij de geitenhouderij. Van een gemeenschappelijke bedrijfsvoering als medepachters is dan ook geen sprake meer.
4.4.
Voor zover die gemeenschappelijke bedrijfsvoering er nog wel zou zijn – [gedaagde] stelt dat zij “het gezicht” en aanspreekpunt van de zorgboerderij is – wordt die door de onderlinge verhouding tussen [eiser] en [gedaagde] ernstig bemoeilijkt. Gebleken is dat partijen een slechte relatie met elkaar hebben en dat het verblijf van hen beiden op één erf grote spanningen tussen hen beide meebrengt. Volgens [gedaagde] ligt dat aan [eiser] . Volgens [eiser] ligt dat aan [gedaagde] . Wat daarvan ook zij; de onderlinge verhouding tussen partijen maakt een gemeenschappelijke bedrijfsvoering onmogelijk. Het is [eiser] die de geitenhouderij voert. [gedaagde] moet daarom worden ontslagen uit de pacht. Wat zij daar verder tegen heeft aangevoerd, maakt dat niet anders. Zo is onjuist het standpunt dat de kansen van voortzetting van de pacht door de kinderen groter zou zijn als ook [gedaagde] (mede)pachter blijft.
Ontruiming
4.5.
Omdat [eiser] de pacht zonder [gedaagde] voortzet, is alleen hij gerechtigd tot het gebruik van het gepachte. Dus ook tot het gebruik van de boerderij. Dit betekent dat [gedaagde] de boerderij (met opstallen) moet verlaten. Zij heeft geen recht op dat gebruik.
4.6.
De verwijzing van [gedaagde] naar de gesprekken bij de mediator, maakt dat niet anders. Uit wat [gedaagde] heeft aangevoerd blijkt namelijk niet dat partijen hebben afgesproken dat [gedaagde] in het gepachte zou mogen (blijven) wonen. En al helemaal niet tot in lengte van jaren. Dat partijen dit hebben afgesproken is ook niet aannemelijk, omdat [gedaagde] zelf een woning elders heeft gekocht met de bedoeling om daar te gaan wonen. Dat op het gepachte een tweede woning gerealiseerd mag worden, heeft [gedaagde] onvoldoende onderbouwd. Al is het maar omdat Het Lakeman Fonds zich hiertegen verzet. Daar komt nog bij dat de verhouding tussen partijen zodanig verstoord is, dat het van [eiser] niet kan worden verlangd tot in lengte van tijden (vrijwel) dagelijks te worden geconfronteerd met zijn ex-echtgenote op zijn erf.
4.7.
[gedaagde] moet het gepachte daarom ontruimen. Hoewel [gedaagde] geen verweer heeft gevoerd tegen de ontruimingstermijn van tien weken, zal de pachtkamer haar wel een iets langere termijn geven voor die ontruiming, namelijk tot 31 januari 2025. Dit mede in verband met de feestdagen. Aan de veroordeling tot ontruiming zal de pachtkamer een dwangsom verbinden zoals is te lezen in de beslissing.
4.8.
Omdat dit een geschil betreft tussen [eiser] en [gedaagde] als ex-echtelieden, zal de pachtkamer de proceskosten compenseren in die zin dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Ook de proceskosten tussen [eiser] en Het Lakeman Fonds worden op die wijze gecompenseerd.

5.De beslissing

De pachtkamer:
5.1.
ontslaat [gedaagde] uit de pachtovereenkomst tussen [eiser] en [gedaagde] als pachters en Het Lakeman Fonds als verpachter, waardoor [eiser] de enige pachter wordt,
5.2.
beveelt [gedaagde] om de gepachte woning met opstallen [adres] te [plaats 1] uiterlijk 31 januari 2025 met de daar vanwege haar aanwezige zaken te verlatenen en te ontruimen en niet in de woning of op het gepachte terug te keren,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] een dwangsom te betalen van € 250,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij niet aan de veroordeling onder 5.2 voldoet, tot een maximum van € 25.000,00 is bereikt,.
5.4.
verklaart dit vonnis voor de onderdelen 5.1., 5.2 en 5.3 uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij zijn eigen kosten draagt;
5.6.
wijst de vordering voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door de pachtkamer in de samenstelling van mr. J.H. Gisolf, kantonrechter-voorzitter, [pachtlid 1] en [pachtlid 2] als deskundige leden, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum door de kantonrechter-voorzitter in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter-voorzitter