4.2De in artikel 3 genoemde handelingen op de Inbrengdatum zijn onderworpen aan de volgende opschortende voorwaarden, welke uiterlijk op de Inbrengdatum vervuld moeten zijn:
a. het tot stand brengen van de in onderdeel (c) van de considerans van deze Overeenkomst beschreven aandeelverhouding in de Vennootschap;
b. levering van de aandelen in vennootschappen (…) door [bedrijf 2] aan [ [bedrijf 2] BV].”
In onderdeel (c) van de considerans van de fusieovereenkomst is vermeld dat het gehele bij anderen geplaatste kapitaal van [bedrijf 6] BV op of voor de inbrengdatum gehouden zal worden door [bedrijf 3] c.s.
3. Op 29 augustus 1997 is de fusieovereenkomst ten uitvoer gebracht. In de betreffende notariële akte is, voor zover thans relevant, het volgend vermeld:
“[ [bedrijf 6] BV] en [ [bedrijf 2] BV] wensen hierbij de uitgifte van de Aandelen B aan [ [bedrijf 2] BV] en de storting op de Aandelen B tot stand te brengen, zulks onder de opschortende voorwaarde als hierna vermeld, en voorts onder de in de Fusieovereenkomst en deze akte opgenomen bepalingen.
VERVOLGENS HEEFT DE COMPARANT VERKLAARD:
Uitgifte Aandelen B.
Artikel 1.1. [ [bedrijf 6] BV] geeft hiermede, onder de opschortende voorwaarde van het van kracht worden van de hierna (…) vermelde statutenwijziging van [ [bedrijf 6] BV], uit aan [ [bedrijf 2] BV], die hierbij onder gelijke opschortende voorwaarde van [ [bedrijf 6] BV] aanvaardt: de Aandelen B.
(…)
Inbreng door [ [bedrijf 2] BV]. Kwijting.
Artikel 2.
1. [ [bedrijf 2] BV] draagt hierbij ter nakoming van haar verplichting tot inbreng aan [ [bedrijf 6] BV] over, gelijk [ [bedrijf 6] BV] hierbij als storting op de door [ [bedrijf 2] BV] genomen Aandelen B aanvaardt:
(…) en de Aandelen [de naamloze vennootschap] ; al deze aandelen hierna gezamenlijk ook te noemen: de "Ingebrachte Aandelen".
2. [ [bedrijf 6] BV] verleent hiermee kwijting aan [ [bedrijf 2] BV] voor de voldoening aan zijn stortingsplicht op de Aandelen.”
4. Op het moment van inbreng bedroeg het door [bedrijf 2] BV opgeofferde bedrag voor de aandelen [de naamloze vennootschap] € 7.927.702. De waarde in het economische verkeer van de aandelen [de naamloze vennootschap] was op dat moment € 27.202.309.
5. Op 29 januari 1999 heeft [bedrijf 2] BV het resterende belang van 49% in [bedrijf 6] BV verworven van [bedrijf 3] c.s. voor een bedrag van € 47.295.243.
6. In de jaren 2000 tot en met 2005 heeft [bedrijf 2] BV voor in totaal € 6.085.000 aan kapitaal gestort in [bedrijf 6] BV.
7. Op 2 januari 2006 verkreeg [bedrijf 2] BV de aandelen [de naamloze vennootschap] als liquidatie-uitkering bij de ontbinding van [bedrijf 6] BV. De waarde van de aandelen [de naamloze vennootschap] was ten tijde van de ontbinding van [bedrijf 6] BV nihil.
8. Op 17 september 2007 heeft overleg plaatsgevonden over de ingediende aangifte vpb 2006. Tijdens het overleg hebben partijen afgesproken een handhavingsconvenant te sluiten met het oog op horizontaal toezicht. Het convenant is door beide partijen ondertekend in september 2007.
9. Per brief van 10 oktober 2007 heeft (de rechtsvoorganger van) eiseres nader uitleg gegeven over de in de aangifte vpb 2006 ingenomen standpunten waaronder de fiscale gevolgen van de liquidatie van [bedrijf 6] BV. In deze brief is, voor zover thans van belang, het volgende vermeld:
“
Nieuwe opgeofferde bedragen bij [bedrijf 2]
Artikel 13d, lid 6 eerste volzin Wet Vpb bepaalt dat het opgeofferd bedrag in [de naamloze vennootschap] bij [bedrijf 6] niet hoger mag zijn dan het opgeofferd bedrag bij een verbonden lichaam, als [bedrijf 6] de aandelen [de naamloze vennootschap] heeft verkregen van een verbonden lichaam. Echter, op het moment dat [bedrijf 2] de aandelen [de naamloze vennootschap] heeft ingebracht in [bedrijf 6] zijn [bedrijf 2] en [bedrijf 6] geen verbonden lichaam van elkaar. De verbondenheid ontstaat pas na de inbreng van de aandelen [de naamloze vennootschap] . [bedrijf 6] verkrijgt het belang in [de naamloze vennootschap] niet van een verbonden lichaam, zodat de voomoemde beperking van artikel 13d, lid 6 eerste volzin Wet Vpb niet van toepassing is. Op basis van artikel 13d, lid 6 tweede volzin Wet Vpb wordt het opgeofferd bedrag in [de naamloze vennootschap] voor [bedrijf 2] verhoogd met de waardedaling van [de naamloze vennootschap] tot maximaal het opgeofferd bedrag in [de naamloze vennootschap] bij [bedrijf 6] , zijnde Euro 33.287.309.
(…)
Samenvatting [ [bedrijf 6] BV]
[Eiseres] claimt in haar aangifte een liquidatieverlies van Euro 3.745.000 ter zake van de liquidatie van [bedrijf 6] .
Het opgeofferd bedrag in de door [bedrijf 6] uitgekeerde deelnemingen bedraagt
Euro 34.984.889
Ik vertrouw erop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd. Mocht u naar aanleiding van het vorenstaande nog nadere vragen hebben, dan verneem ik dat graag van u.”
10. Na verwerking van informele kapitaalstortingen in 2007 en 2008 van in totaal € 92.691 is vanaf de aangiften vpb 2008 van de fiscale eenheid waartoe [bedrijf 2] BV behoort steeds een bedrag van € 33.380.000 opgenomen als opgeofferd bedrag voor de aandelen [de naamloze vennootschap] .
11. Op 29 november 2019 is de liquidatie van [de naamloze vennootschap] voltooid door vereffening.
Naar aanleiding daarvan heeft (de rechtsvoorganger van) eiseres in de aangifte vpb 2019 een liquidatieverlies van € 33.380.000 (€ 27.202.309 + € 6.085.000 + € 92.691) in aanmerking genomen.
12. Bij het vaststellen van de aanslag vpb 2019 is verweerder afgeweken van de aangifte. Verweerder heeft een liquidatieverlies geaccepteerd van € 14.105.393 (€ 7.927.702 plus € 6.085.000 plus € 92.691).