In deze zaak vorderen de passagiers compensatie van de vervoerder, Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft, wegens vertraging van hun vlucht op 30 juli 2022. De passagiers, die met verschillende vluchtcombinaties van Amsterdam via München naar hun eindbestemmingen in Split en Athene moesten reizen, hebben hun aansluitende vluchten gemist door een vertraging van meer dan drie uur. De passagiers hebben compensatie gevorderd op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die hen recht geeft op schadevergoeding bij vertraging. De vervoerder heeft echter betoogd dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden en dat zij alle redelijke maatregelen heeft getroffen om de vertraging te voorkomen.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de vertraging inderdaad veroorzaakt is door buitengewone omstandigheden, maar heeft ook beoordeeld of de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft genomen om de vertraging te beperken. De vervoerder stelde dat het inzetten van een reservetoestel en -crew voor een vertraging van 32 minuten niet redelijk was. De kantonrechter heeft dit argument gevolgd en geconcludeerd dat de vervoerder niet in gebreke is gebleven. Daarom heeft de kantonrechter de vordering van de passagiers afgewezen en hen veroordeeld tot betaling van de proceskosten.
De uitspraak benadrukt de noodzaak voor vervoerders om redelijke maatregelen te treffen, maar ook de grenzen van wat als redelijk kan worden beschouwd in het licht van de omstandigheden. De beslissing is genomen door de kantonrechter mr. S. Kleij en is uitgesproken op 25 september 2024.