In deze zaak heeft de kantonrechter geoordeeld over een vordering van een passagier tegen de vervoerder, Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft, wegens vertraging van een vlucht. De passagier had een vervoersovereenkomst gesloten voor een vlucht van Amsterdam-Schiphol naar Verona via Frankfurt op 5 september 2022. De vlucht van Amsterdam naar Frankfurt, met vluchtnummer LH987, was vertraagd, waardoor de passagier meer dan drie uur later op de eindbestemming aankwam. De passagier vorderde compensatie van € 250,00 op basis van de Verordening (EG) nr. 261/2004, die compensatie voorschrijft bij vertragingen van meer dan drie uur.
De vervoerder voerde verweer en stelde dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk problemen bij de beveiliging op de luchthaven van Amsterdam-Schiphol. De kantonrechter heeft echter vastgesteld dat de vervoerder niet voldoende heeft onderbouwd hoe deze problemen hebben geleid tot de vertraging van de vlucht. De kantonrechter concludeerde dat de vertraging niet kon worden aangemerkt als een buitengewone omstandigheid, omdat de vervoerder niet had aangetoond dat de lange wachttijden bij de security check de oorzaak waren van de vertraging.
Daarnaast vorderde de passagier buitengerechtelijke incassokosten, maar de kantonrechter wees deze vordering af, omdat de passagier niet had aangetoond dat de verrichte werkzaamheden meer omvatten dan gebruikelijke handelingen. Uiteindelijk werd de vervoerder veroordeeld tot betaling van € 250,00 aan de passagier, vermeerderd met wettelijke rente, en de proceskosten. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.