ECLI:NL:RBNHO:2024:10552

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
2 oktober 2024
Publicatiedatum
15 oktober 2024
Zaaknummer
24-5938
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening wegens weigering afgifte verklaring van geen bezwaar

Op 2 oktober 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoeker, werkzaam als airfreight forwarder, een voorlopige voorziening vroeg na de weigering van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties om een verklaring van geen bezwaar (VGB) af te geven. De minister had op 8 augustus 2024 besloten geen VGB te verlenen, omdat verzoeker in het verleden betrokken was bij strafbare feiten, waaronder het telen van hennep en diefstal van stroom. Verzoeker stelde dat hij al 16 jaar naar tevredenheid zijn functie vervulde en dat de weigering van de VGB hem zou uitsluiten van zijn werk. De voorzieningenrechter oordeelde dat verzoeker een spoedeisend belang had, maar dat de nationale veiligheid zwaarder woog dan zijn belangen. De voorzieningenrechter wees het verzoek om voorlopige voorziening af, omdat niet was komen vast te staan dat verzoeker zijn functie onder alle omstandigheden betrouwbaar zou kunnen vervullen. De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier en partijen zijn erop gewezen dat tegen deze uitspraak geen hoger beroep of verzet openstaat.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 24/5938

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van

[verzoeker] , uit Hoofddorp, verzoeker

gemachtigde: mr. K. Cras, advocaat te Amsterdam,
en

de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, verweerder

gemachtigden: mr. E.C. Hoogendijk en [naam] , ambtenaren in dienst van de onder verweerder ressorterende Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst.

Procesverloop

1.1.
Met het besluit van 8 augustus 2024 heeft verweerder geweigerd een verklaring (hierna: VGB) af te geven dat uit oogpunt van nationale veiligheid geen bezwaar bestaat dat verzoeker de vertrouwensfunctie airfreight forwarder vervult. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Hij verzoekt de voorzieningenrechter verweerder op te dragen hem tot zes weken na het nemen van de beslissing op zijn bezwaar te behandelen als ware hij in het bezit van de VGB.
1.2.
Verweerder heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 2 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker, mr. E.K.B. Bijl, advocaat te Amsterdam, als waarnemer van de gemachtigde van verzoeker en de gemachtigden van verweerder.
1.4.
Na afloop van de zitting heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak gedaan.
Beslissing
1. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
3. Dat betekent dat verweerder verzoeker in afwachting van de beslissing op het bezwaar niet hoeft te behandelen als ware verzoeker in het bezit van de VGB.

Inleiding, feiten en achtergrond

4.1.
Sinds 2008 is verzoeker in dienst bij het bedrijf Logicall Airfreight B.V. in de functie van airfreight forwarder. Het bedrijf verzorgt luchtvervoer van goederen. Verzoeker verzorgt de vrachtpapieren voor dergelijk vervoer.
4.2.
De functie van verzoeker is per 1 mei 2022 aangewezen als vertrouwensfunctie in de zin van artikel 3 van de Wet veiligheidsonderzoeken (Wvo). Daardoor dient verzoeker, anders dan voorheen, over een VGB te beschikken. Voorheen werd volstaan met een verklaring omtrent het gedrag (VOG), die steeds aan verzoeker is verleend.
4.3.
Niet in geschil is verder dat verweerder ter beoordeling van het al dan niet verlenen van een VGB in het geval van verzoeker een veiligheidsonderzoek B – Burgerluchtvaart verricht, zoals bedoeld in artikel 2 van de Beleidsregel veiligheidsonderzoeken.
4.4.
Bij het onderzoek maakt verweerder – zo is in artikel 8 Wvo vermeld – een risico-inschatting over de vraag of er voldoende waarborgen aanwezig zijn dat verzoeker onder alle omstandigheden de uit de vertrouwensfunctie voortvloeiende plichten getrouwelijk zal volbrengen. De vraag is dus of verzoeker zijn functie altijd op een betrouwbare manier zal uitvoeren. Verweerder betrekt daarbij volgens de beleidsregel of verzoeker in aanraking is geweest met justitie, in dit geval, bij een veiligheidsonderzoek B, justitiële gegevens van de afgelopen 8 jaar.
4.5.
Uit het Justitieel Documentatie Systeem (JDS) blijkt dat verzoeker op 25 maart 2020 – dus binnen de termijn van 8 jaar – een transactie heeft aanvaard voor:
- het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de in artikel 3, aanhef en onder B en C van de Opiumwet gegeven verboden, met pleegdatum 14 januari 2019 (telen van hennepplanten),
en
- diefstal onder verzwarende omstandigheden (diefstal van stroom), met pleegdatum 29 oktober 2019.
Als transactievoorwaarde heeft verzoeker geaccepteerd een werkstraf van 80 uur en de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van € 7.000,-.
Ter zitting heeft verzoeker verklaard dat het om een hennepplantage ging in een aan een derde verhuurde kamer in zijn woning waarbij gelijktijdig illegaal stroom werd afgetapt.
Standpunt van verweerder
1. Volgens verweerder gaat het justitieverleden van verzoeker niet samen met het verrichten van zijn vertrouwensfunctie. Het risico dat verzoeker misbruik gaat maken van zijn vertrouwensfunctie en daarmee de nationale veiligheid in gevaar brengt, acht verweerder te groot. De transactie en de taakstraf laten volgens verweerder zien dat verzoeker geen zelfbeheersing en respect voor goederen van een ander had. Dat de werkgever van verzoeker positief is over verzoeker in zijn werk, acht verweerder niet genoeg om tot een ander standpunt te komen. Het gedrag van verzoeker buiten zijn werk doet verweerder twijfelen of verzoeker de vertrouwensfunctie altijd op de juiste manier zal invullen. De nationale veiligheid weegt volgens verweerder zwaarder dan verzoekers belang om de vertrouwensfunctie te kunnen verrichten. De functie die verzoeker verricht, is volgens verweerder niet dusdanig specifiek dat hij niet voor een andere werkgever kan werken in een functie waarvoor geen VGB vereist is. Er is volgens verweerder daarom geen reden om in het geval van verzoeker een uitzondering te maken.
Standpunt verzoeker
6. Volgens verzoeker had verweerder in zijn geval wel een uitzondering moeten maken. Daarbij acht verzoeker van belang dat hij zonder deze VGB zijn functie niet meer mag verrichten, terwijl hij deze al 16 jaar naar alle tevredenheid heeft vervuld. Hij heeft daarmee volgens hem bewezen een integere werknemer te zijn. Ter onderbouwing hiervan legt hij een verklaring van zijn werkgever over. Hij wijst er voorts op dat de functie op enig moment een vertrouwensfunctie is geworden, terwijl de inhoud van zijn functie niet is gewijzigd. De eerder benodigde VOG heeft hij ook altijd gekregen. Hij gaat bovendien richting zijn pensioengerechtigde leeftijd. Ook dient volgens hem te worden meegewogen dat de strafbare feiten uit 2019 relatief licht zijn afgedaan. Daarnaast dient volgens verzoeker mee te wegen dat inmiddels sprake is van een aanzienlijk tijdsverloop. De laatste vijf jaar heeft hij geen strafbaar feit gepleegd en is hij niet in contact gekomen met de politie. Er is daarom geen sprake van een verhoogd recidiverisico.
Beoordeling door de voorzieningenrechter
De voorzieningenrechter beoordeelt of de bezwaarprocedure kan worden afgewacht zonder dat een voorziening wordt getroffen. Een voorlopige voorziening wordt alleen getroffen indien onverwijlde spoed dat vereist. Bij de vraag of er aanleiding is voor het treffen van een voorlopige voorziening kan meewegen of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. Daarnaast kunnen bijzondere belangen van verzoeker die pleiten vóór het treffen van een voorlopige voorziening in afwachting van de behandeling van het bezwaar, worden afgewogen tegen de belangen van verweerder tegen het treffen van een voorziening voor de duur van die procedure.
Heeft verzoeker een spoedeisend belang?
8. Verweerder voert als formeel verweer aan, dat verzoeker helemaal geen spoedeisend belang bij enige voorziening zou hebben. De voorzieningenrechter volgt verweerder daar niet in. Verzoeker heeft een spoedeisend belang bij het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening. Dat is evident. Zonder VGB mag verzoeker immers vanaf 3 oktober 2024 zijn eigen functie als airfreigt forwarder niet meer uitoefenen.
Heeft het bezwaar van verzoeker een redelijke kans van slagen?
9. Het is de vraag of er voldoende waarborgen aanwezig zijn dat verzoeker onder alle omstandigheden de uit de vertrouwensfunctie voorvloeiende plichten getrouwelijk zal volbrengen. Het antwoord op deze vraag staat naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter nog niet zonder meer vast. De informatie uit het JDS kan er op duiden dat het gebrek aan zelfbeheersing of de beïnvloedbaarheid van verzoeker zodanig is dat hij de vertrouwensfunctie niet onder alle omstandigheden naar behoren vervult. Maar dat is niet voldoende voor een volledige beoordeling. De beoordeling omvat meer. Verzoeker heeft een begin van onderbouwing gegeven voor het standpunt dat hij ondanks deze documentatie zijn functie getrouwelijk kan verrichten. Hij zal dat in bezwaar nog nader kunnen onderbouwen. Hiernaar zal verweerder gedurende de bezwaarprocedure ook nog verder onderzoek moeten verrichten.
10. Of het bezwaar van verzoeker een redelijke kans van slagen heeft, staat bij deze stand van zaken niet vast. Het is nog niet evident dat verweerder een VGB moet afgeven.
Wegen verzoekers belangen bij het treffen van een voorziening zwaarder dan die van verweerder?
11. Ook in de belangen van verzoeker, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om de gevraagde voorlopige voorziening toe te kennen. Het belang van verzoeker om zijn huidige functie gedurende de bezwaarprocedure te kunnen voortzetten, weegt in dit geval minder zwaar dan verweerders belang om vanwege de nationale veiligheid verzoeker de vertrouwensfunctie in afwachting van het onderzoek in bezwaar niet te laten vervullen. Daarbij betrekt de voorzieningenrechter in het bijzonder dat niet is komen vast te staan dat verzoeker, zonder de gevraagde voorlopige voorziening, gedurende de behandeling van het bezwaar zonder inkomen zal komen te zitten.

Conclusie

12. Er is geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
13. Partijen zijn erop gewezen dat tegen deze mondelinge uitspraak geen hoger beroep of verzet openstaat.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 2 oktober 2024 door mr. R.H.M. Bruin, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van F. Voskamp, griffier.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.