ECLI:NL:RBNHO:2024:10529

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
14 oktober 2024
Publicatiedatum
15 oktober 2024
Zaaknummer
HAA 24_5171, HAA 24_771, HAA 24_6592 en HAA 24_6593
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen bestuursdwang en invorderingsbesluit inzake vaartuigen zonder omgevingsvergunning

Op 14 oktober 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekers, [verzoeker 1] en [verzoeker 2], in beroep gingen tegen opgelegde lasten onder bestuursdwang door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem. De lasten betroffen de verplichting om vaartuigen, waarmee zonder omgevingsvergunning een vaste ligplaats was ingenomen, te verwijderen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de verzoekers geen omgevingsvergunning bezaten en dat de brief waarop zij zich beriepen niet als vrijstelling van de vergunningplicht kon worden gelezen. Het beroep tegen het invorderingsbesluit van € 5.000,- dat aan [verzoeker 2] was opgelegd, werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat het college de bevoegdheid om de dwangsom in te vorderen had verloren door verjaring. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen. De voorzieningenrechter benadrukte dat het college bevoegd was om handhavend op te treden en dat er geen concreet zicht op legalisatie bestond. De uitspraak heeft gevolgen voor de ligplaats van de vaartuigen, waarbij [verzoeker 1] en [verzoeker 2] niet zonder vergunning opnieuw een vaste ligplaats mogen innemen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: HAA 24/5171(voorlopige voorziening) en HAA 24/771, HAA 24/6592 en HAA 24/6593 (beroepen)
uitspraak van de voorzieningenrechter van 14 oktober 2024 op het verzoek om voorlopige voorziening en de beroepen in de zaken tussen
1. [verzoeker 1]uit Velserbroek, verzoeker
2. [verzoeker 2]uit Haarlem, verzoeker
(gemachtigde: [gemachtigde] )
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem

(gemachtigde: mr. M.E. Kapel).

Inleiding

1. Bij afzonderlijke besluiten van 28 februari 2023 heeft het college [verzoeker 1] (hierna: [verzoeker 1] ) onder oplegging van bestuursdwang gelast de vaartuigen ‘ [vaartuig 1] ’ en ‘ [vaartuig 2] ’ te verwijderen en verwijderd te houden uit de Haarlemse wateren, voor zover er een ligplaats wordt ingenomen waarvoor een vergunning is vereist. Bij besluit van 13 februari 2024 is het college daarbij gebleven.
1.1.
Bij besluit van 28 februari 2023 heeft het college [verzoeker 2] (hierna: [verzoeker 2] ) onder oplegging van bestuursdwang gelast het vaartuig ‘ [vaartuig 1] ’ te verwijderen en verwijderd te houden uit de Haarlemse wateren, voor zover er een ligplaats wordt ingehouden waarvoor vergunning is vereist. Bij besluit van 13 februari 2024 is het college daarbij gebleven.
1.2.
Op 18 februari 2022 is aan [verzoeker 2] een invorderingsbesluit uitgereikt. Bij dit besluit is van [verzoeker 2] een bedrag van € 5.000 ingevorderd. Bij besluit van 8 februari 2024 is het college bij dat besluit gebleven.
1.3.
[verzoeker 1] heeft voor zichzelf en namens [verzoeker 2] beroep ingesteld tegen de aan hen opgelegde lasten onder bestuursdwang. [verzoeker 1] heeft ook namens [verzoeker 2] beroep ingesteld tegen het invorderingsbesluit.
1.4.
Bij brief van 13 augustus 2024 heeft het college [verzoeker 2] bericht dat vaartuig ‘ [vaartuig 1] ’ op donderdag 15 augustus 2024 zal worden verwijderd van de ingenomen ligplaats aan het Spaarne ter hoogte van de [straat] [nummer 1] tot en met [nummer 2] .
[verzoeker 1] heeft vervolgens, ook voor [verzoeker 2] , de voorzieningenrechter gevraagd een voorlopige voorziening te treffen.
1.5.
Het college heeft op het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening gereageerd met een verweerschrift.
1.6.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 16 september 2024 op zitting behandeld. [verzoeker 1] was op zitting, bijgestaan door [naam 1] . [verzoeker 2] was op zitting samen met zijn ouders [naam 2] en [naam 3] . Namens het college waren aanwezig mr. J.C. Nab, mr. R. Janse, mr. M.J. Ferweda, mr. M.P. Meurs en B. Hoos.
1.7.
De voorzieningenrechter heeft op zitting met partijen afgesproken dat het college de gelegenheid krijgt om na zitting stukken over te leggen die zien op het invorderingsbesluit. Verder is afgesproken dat [verzoeker 1] en [verzoeker 2] op die stukken mogen reageren en dat de voorzieningenrechter na ontvangst van deze reactie het onderzoek sluit. De uitspraak zal uiterlijk twee weken daarna worden gedaan. De voorzieningenrechter heeft het onderzoek gesloten op 30 september 2024. De brief die de rechtbank van [verzoeker 1] heeft ontvangen op 2 oktober 2024 heeft niet geleid tot heropening van het onderzoek. De voorzieningenrechter laat deze brief daarom verder buiten bespreking.
1.8.
De voorzieningenrechter doet niet alleen uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening maar ook op de beroepen. [1]

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. Zoals aangegeven in de inleiding heeft het door [verzoeker 1] ingediende beroepschrift betrekking op drie beslissingen op bezwaar:
Het besluit van 13 februari 2024 dat is gezonden aan [verzoeker 1] . Dit besluit gaat over de aan [verzoeker 1] opgelegde last onder bestuursdwang van 28 februari 2024;
Het besluit van 13 februari 2024 dat is gezonden aan [verzoeker 2] . Dit besluit gaat over de aan [verzoeker 2] opgelegde last onder bestuursdwang van 28 februari 2024;
Het besluit van 8 februari 2024 dat is gezonden aan [verzoeker 2] . Dit besluit gaat over het aan [verzoeker 2] op 18 februari 2022 uitgereikte invorderingsbesluit.
2.1.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting begrijpt de voorzieningenrechter dat [verzoeker 1] beroep heeft ingesteld voor zichzelf en namens [verzoeker 2] . [verzoeker 1] heeft voor zichzelf beroep ingesteld tegen het hiervoor onder A. genoemde besluit. Hij treedt op als gemachtigde voor [verzoeker 2] voor zover het beroepschrift ziet op de hiervoor onder B. en C. genoemde besluiten.
2.2.
Voor een juiste administratie is voor elk afzonderlijk beroep een nummer aangemaakt.
  • Onder het nummer HAA 24/6593 staat geregistreerd het beroep van [verzoeker 1] gericht tegen de aan hem opgelegde last onder bestuursdwang (genoemd onder A.)
  • Onder nummer HAA 24/6592 staat geregistreerd het beroep van [verzoeker 2] gericht tegen de aan hem opgelegde last onder bestuursdwang (genoemd onder B.)
  • Onder nummer HAA 24/771 staat geregistreerd het beroep van [verzoeker 2] gericht tegen het invorderingsbesluit (genoemd onder C.)
Omdat pas bij de voorbereiding van de zitting is onderkend dat er drie beroepsprocedures zijn te onderscheiden, is besloten af te zien van het heffen van nog tweemaal griffierecht.
2.3.
Het verzoek om een voorlopige voorziening, dat [verzoeker 1] mede namens [verzoeker 2] heeft ingediend, is verbonden aan het beroep dat is gericht tegen de drie onder 2. genoemde besluiten. Anders dan verweerder zegt in het verweerschrift, is het verzoek om een voorlopige voorziening niet juridisch verbonden aan brief van 24 augustus 2024. Deze brief lijkt voor [verzoeker 1] en [verzoeker 2] wel de aanleiding te zijn geweest voor het vragen van de voorlopige voorziening.
Overgangsrecht Omgevingswet
3. De lasten onder bestuursdwang zijn aan [verzoeker 1] en [verzoeker 2] opgelegd op 28 februari 2023. Op deze lasten blijft het oude recht van toepassing. [2]
Het invorderingsbesluit is op 18 februari 2022 aan [verzoeker 2] uitgereikt. Ook op dit besluit blijft het oude recht van toepassing. [3]
Bespreking beroepen
4. De voorzieningenrechter bespreekt de beroepen aan de hand van de beroepsgronden die door [verzoeker 1] (ook voor [verzoeker 2] ) zijn ingediend.
HAA 24/6592 en HAA 24/6593: de aan [verzoeker 1] en [verzoeker 2] opgelegde lasten onder bestuursdwang
Is sprake van een overtreding door [verzoeker 1] ?
5. Op grond van artikel 11 van de Verordening Haarlemse Wateren 2020 (hierna: VHW) is het verboden om zonder vergunning, ontheffing of aanwijzing van het college of de door het college aangewezen personen, een ligplaats in te nemen of af te meren.
Op grond van artikel 16, tweede lid, van de VHW mag een passantenligplaats voor particulier gebruik voor maximaal 21 dagen per drie maanden worden ingenomen.
5.1.
Het college stelt dat [verzoeker 1] met de vaartuigen ‘ [vaartuig 2] ’ en ‘ [vaartuig 1] ’ zonder vergunning, ontheffing of aanwijzing vaste ligplaatsen heeft ingenomen aan een particuliere passantensteiger aan het Spaarne ter hoogte van [straat] [nummer 1] tot en met [nummer 2] . [verzoeker 1] overtreedt daarmee de artikelen 11 en 16, tweede lid van de VHW.
5.2.
[verzoeker 1] zegt dat van een overtreding geen sprake is. Hij is eigenaar van beide vaartuigen en heeft van oud-burgemeester Pop (hierna: Pop) de toezegging dat hij met welk eigen vaartuig dan ook overal in Haarlem mag liggen zonder ontheffing. [verzoeker 1] wijst naar de brief van 3 september 1997 die door Pop is ondertekend.
5.3.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat [verzoeker 1] de VHW heeft overtreden. Vast staat dat [verzoeker 1] met zijn vaartuigen “ [vaartuig 2] ’ en ‘ [vaartuig 1] ’ vaste ligplaats heeft ingenomen aan de passantensteiger aan het Spaarne. Dat mag alleen met een ontheffing, vergunning of aanwijzing. Het college heeft daarbij terecht gewezen op de artikelen 11 en 16, tweede lid, van de VHW. [verzoeker 1] heeft geen ontheffing, vergunning of aanwijzing voor het innemen van een vaste ligplaats (aan de passantensteiger) met het vaartuig ‘ [vaartuig 1] ’. Ook voor de ligplaats die hij met de ‘ [vaartuig 2] ’ aan de passantensteiger aan het Spaarne ter hoogte van [straat] [nummer 1] tot en met [nummer 2] in Haarlem heeft ingenomen heeft [verzoeker 1] geen ontheffing, vergunning of aanwijzing gekregen van het college.
5.3.1.
Anders dan [verzoeker 1] zegt, heeft hij die ontheffing, vergunning of aanwijzing wel nodig. In de brief van 3 september 1997 staat:
“Daarom bieden wij u persoonlijk voor de rest van uw leven vrijstelling van haven- en kadegelden en doorvaartgeld door Haarlem aan.”De voorzieningenrechter leest hierin niet wat [verzoeker 1] hierin leest. Er staat niet dat [verzoeker 1] geen ontheffing, vergunning of aanwijzing nodig heeft voor het innemen van een ligplaats in Haarlem. Er staat iets anders, namelijk dat [verzoeker 1] geen haven- en kadegelden en doorvaartgeld in Haarlem hoeft te betalen. [verzoeker 1] heeft dus net als anderen een ontheffing, vergunning of aanwijzing nodig van het college om met een vaartuig ligplaats in te nemen in Haarlem. En dus ook voor het innemen van een vaste ligplaats aan de passantensteiger aan het Spaarne ter hoogte van [straat] [nummer 1] tot en met [nummer 2] in Haarlem. Die heeft hij niet.
5.3.2.
De conclusie is dat [verzoeker 1] met het innemen van een vaste ligplaats met de vaartuigen ‘ [vaartuig 2] ’ en ‘ [vaartuig 1] ’ aan de passantensteiger in het Spaarne ter hoogte van de [straat] [nummer 1] tot en met [nummer 3] in Haarlem de VHW heeft overtreden. Het college was daarom bevoegd tegen deze overtredingen op te treden.
Is sprake van een overtreding door [verzoeker 2] ?
5.4.
Het college is ook bevoegd om handhavend op te treden tegen [verzoeker 2] . Ook hij beschikt niet over een ontheffing, vergunning of aanwijzing om met het vaartuig ‘ [vaartuig 1] ’ vaste ligplaats in te nemen aan de passantensteiger aan het Spaarne in Haarlem. [verzoeker 2] overtreedt daarmee ook de artikelen 11 en 16, tweede lid van de VHW. Dat [verzoeker 2] niet de eigenaar is van het vaartuig betekent niet dat het college hem geen last onder bestuursdwang kon opleggen. Het verbod in artikel 11 van de VHW maakt tussen een eigenaar en een gebruiker geen onderscheid en richt zich tot degene die ligplaats inneemt.
Mocht het college in beide zaken gebruik maken van de bevoegdheid?
6. Als het college bevoegd is om een last onder bestuursdwang op te leggen, moet het college dat in de regel ook doen. Alleen onder bijzondere omstandigheden mag het college daar vanaf zien. Dit kan zich voordoen als er concreet zicht op legalisatie bestaat. Ook kan handhavend optreden zo onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat daarvan moet worden afgezien.
Is sprake van een concreet zicht op legalisatie?
6.1.
Van een concreet zicht op legalisatie is geen sprake. Het college heeft voldoende gemotiveerd dat het niet bereid is ontheffing te verlenen aan [verzoeker 1] voor het innemen van een vaste ligplaats aan de passantensteiger aan het Spaarne ter hoogte van [straat] [nummer 1] tot en met [nummer 2] met de ‘ [vaartuig 2] ’ en de ‘ [vaartuig 1] ’. Het college heeft ook voldoende gemotiveerd dat het niet bereid is ontheffing te verlenen aan [verzoeker 2] voor het innemen van een vaste ligplaats aan de passantensteiger aan het Spaarne ter hoogte van [straat] [nummer 1] tot en met [nummer 2] met de ‘ [vaartuig 1] ’. Daarbij heeft het college terecht gewezen op het algemeen belang dat ermee is gediend dat regels worden nageleefd en op de ongewenste precedentwerking die ervan zou uitgaan als het college in het geval van [verzoeker 1] en [verzoeker 2] geen naleving van de regels zou eisen.
Bijzondere omstandigheden
6.2.
Ook van bijzondere omstandigheden die maken dat het college van handhavend optreden had moeten afzien is geen sprake. Dat met beide vaartuigen al langere tijd vaste ligplaats is ingenomen aan de passantensteiger aan het Spaarne ter hoogte van [straat] [nummer 1] tot en met [nummer 2] in Haarlem maakt niet dat het college daartegen niet meer handhavend mocht optreden. Dit volgt uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. [4] In de door [verzoeker 1] aangehaalde woningnood heeft het college ook geen aanleiding hoeven zien van handhaving af te zien. Dat het moeilijk is om een geschikte woning te vinden geldt voor te veel mensen om als bijzondere omstandigheid te kunnen worden aangemerkt. Verder is van belang dat aan [verzoeker 1] zelf ontheffing is verleend om met de ‘ [vaartuig 2] ’ vaste ligplaats in te nemen aan de passantensteiger aan het Spaarne ter hoogte van [straat] [nummer 4] in Haarlem. Van een woonprobleem is in zijn geval dus geen sprake. Verder ziet de last onder bestuursdwang aan [verzoeker 2] er niet op dat hij niet (met zijn gezin) op de ‘ [vaartuig 1] ’ mag wonen. De last ziet er op dat hij niet met de ‘ [vaartuig 1] ’ vaste ligplaats mag innemen aan de passantensteiger aan het Spaarne in Haarlem. Niet is gebleken dat het onmogelijk is om elders legaal ligplaats in te nemen met de ‘ [vaartuig 1] ’.

HAA 24/771: Het aan [verzoeker 2] verzonden invorderingsbesluit

Mocht het college € 5.000,- van [verzoeker 2] invorderen?
7. De voorzieningenrechter geeft op deze vraag geen antwoord. Dat komt omdat [verzoeker 2] het bedrag van € 5.000,- niet (meer) aan het college hoeft te betalen. De voorzieningenrechter legt uit hoe dat kan.
7.1.
Na het nemen van het invorderingsbesluit heeft het college [verzoeker 2] brieven gestuurd om hem eraan te herinneren dat hij de verbeurde dwangsom moest betalen. De eerste brief waarmee dat is gedaan is van 13 mei 2022 en de tweede brief is van 14 juni 2023. Omdat de tijd tussen deze twee brieven langer is dan een jaar, is het college het recht kwijtgeraakt om [verzoeker 2] te vragen het geld te betalen [5] . Het college heeft dit ook gezegd in de brief van 19 september 2024 gericht aan de voorzieningenrechter.
7.2.
Omdat [verzoeker 2] geen € 5.000,- meer hoeft te betalen aan het college, is het antwoord op de vraag of het college het invorderingsbesluit wel had mogen nemen, voor [verzoeker 2] niet meer van belang. Daarom beantwoordt de voorzieningenrechter die vraag dan ook niet.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep van [verzoeker 1] gericht tegen de last onder bestuursdwang, geregistreerd onder nummer HAA 24/6593 is ongegrond.
8.1.
Het beroep van [verzoeker 2] gericht tegen de last onder bestuursdwang, geregistreerd onder nummer HAA 24/6592 is ongegrond.
8.2.
Het beroep van [verzoeker 2] gericht tegen het invorderingsbesluit, geregistreerd onder nummer HAA 24/771 is niet-ontvankelijk.
8.3.
Bij deze uitkomst van de beroepsprocedures wijst de voorzieningenrechter het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
9. Het college moet het griffierecht vergoeden in de procedure met nummer HAA 24/771. Het college heeft in de beslissing op bezwaar van 8 februari 2024 ten onrechte niet onderkend dat de bevoegdheid tot invordering was verjaard. Hierdoor is [verzoeker 2] ertoe gedwongen beroep in te stellen en dus kosten te maken.

Wat betekent deze uitspraak voor [verzoeker 1] en [verzoeker 2] ?

10. Uit de stukken en tijdens de zitting is gebleken dat het vaartuig ‘ [vaartuig 1] ’ niet meer aan de passantensteiger ligt. Ter zitting heeft [verzoeker 2] verteld dat hij met de ‘ [vaartuig 1] ’ ligplaats heeft ingenomen in Zaandam. Deze uitspraak betekent dat [verzoeker 1] en [verzoeker 2] niet zonder ontheffing, vergunning of aanwijzing (opnieuw) met de ‘ [vaartuig 1] ’ vaste ligplaats mogen innemen aan de passantensteiger aan het Spaarne ter hoogte van [straat] [nummer 1] tot en met [nummer 2] in Haarlem. Gebeurt dat wel, dan mag het college de ‘ [vaartuig 1] ’ van die plek wegslepen.
10.1.
Uit de stukken en tijdens de zitting is gebleken dat het vaartuig ‘ [vaartuig 2] ’ nog steeds ligt aan de passantensteiger ter hoogte van [straat] [nummer 1] tot en met [nummer 2] . De uitspraak betekent voor [verzoeker 1] dat het college de ‘ [vaartuig 2] ’ van die plek mag wegslepen. Om te voorkomen dat het college de ‘ [vaartuig 2] ’ wegsleept, kan [verzoeker 1] zijn vaartuig verplaatsen naar een ligplaats aan de noordelijke zijde van de passantensteiger aan het Spaarne, ter hoogte van [straat] [nummer 4] in Haarlem. [verzoeker 1] heeft namelijk op 13 juli 2023 van het college voor die plek een ontheffing gekregen op grond van de VHW.
10.2.
[verzoeker 2] hoeft het college geen € 5.000,- te betalen.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep met nummer HAA 24/6592 ongegrond;
- verklaart het beroep met nummer HAA 24/6593 ongegrond;
- verklaart het beroep met nummer HAA 24/771 niet-ontvankelijk;
- bepaalt dat het college van burgemeester en wethouders van Haarlem het griffierecht van € 187,- aan eiser moet vergoeden in de procedure met nummer HAA 24/771;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.H. Affourtit-Kramer, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. P.C. van der Vlugt, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 14 oktober 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Tegen deze uitspraak voor zover deze gaat over de voorlopige voorziening staat geen hoger beroep open.

Bijlage wettelijk kader

Artikel 1 Begripsbepalingen
In deze verordening en de daarop berustende regelingen wordt verstaan:
- passantenligplaats: een ligplaats bedoeld voor vaartuigen die op doorreis zijn;
- vergunninghouder: houder van een ligplaatsvergunning;
Artikel 11 Algemeen afmeerverbod
Het is verboden om zonder vergunning, ontheffing of aanwijzing van het college of de door het college aangewezen personen, een ligplaats in te nemen of af te meren.
Artikel 12 Vaste ligplaatsen voor particulier gebruik
1. Het is verboden om zonder of in afwijking van een vergunning van het college een vaste ligplaats in te nemen met een vaartuig voor particulier gebruik.
2. Een vaste ligplaats voor particulier gebruik mag uitsluitend worden ingenomen op daartoe aangewezen plaatsen in het ligplaatsenplan als bedoeld in artikel 4, eerste lid.
3. Onverminderd het bepaalde in artikel 7 wordt de vergunning als bedoeld in het eerste lid slechts verleend aan de eigenaar(s) van het vaartuig en is de vergunning ligplaatsgebonden.
4. Indien de vergunninghouder niet meer staat ingeschreven in de Basisregistratie Personen van de gemeente Haarlem vervalt de ligplaatsvergunning een jaar na de datum van uitschrijving uit de gemeente Haarlem van rechtswege.
Artikel 16 Passantenligplaats particulier
1. Een passantenligplaats mag met een vaartuig voor particulier gebruik worden ingenomen uitsluitend op daartoe aangewezen ligplaatsen die zijn aangeduid in het ligplaatsenplan als bedoeld in artikel 4, eerste lid.
2. Een passantenligplaats voor particulier gebruik mag voor maximaal 21 dagen per drie maanden worden ingenomen.
3. Het college kan ontheffing verlenen van het tweede lid.

Voetnoten

1.Artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.
2.Dat volgt uit artikel 4.23, eerste lid, van de Invoeringswet Omgevingswet
3.Dat volgt ook uit artikel 4.23, eerste lid, van de Invoeringswet Omgevingwet
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 6 november 2019 met ECLI:NL:RVS:2019:3752
5.Dit volgt uit de artikelen 5:35 en 4:110 van de Awb