ECLI:NL:RBNHO:2024:10511

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
15 oktober 2024
Publicatiedatum
14 oktober 2024
Zaaknummer
15/043606-22
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen van overtredingen van de Wegenverkeerswet met dodelijke afloop

Op 15 oktober 2024 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die samen met medeverdachten verantwoordelijk werd gehouden voor een dodelijk ongeval op 15 november 2021 te Dirkshorn. De verdachte werd veroordeeld voor het medeplegen van een overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, omdat hij aanmerkelijk onvoorzichtig had gehandeld door modder op de weg niet voldoende te verwijderen, wat leidde tot een fatale val van een scooterbestuurder. Daarnaast werd de verdachte ook veroordeeld voor het veroorzaken van gevaar op de weg, in strijd met artikel 5 van dezelfde wet. De rechtbank oordeelde dat de verdachte en zijn medeverdachten onvoldoende maatregelen hadden getroffen om de verkeersveiligheid te waarborgen, ondanks het plaatsen van waarschuwingsborden. De rechtbank legde een taakstraf op van 80 uur en een geldboete van 750 euro op, waarbij rekening werd gehouden met de omstandigheden van de zaak en de impact op de nabestaanden van het slachtoffer.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15.043606.22
Uitspraakdatum: 15 oktober 2024
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
1 oktober 2024 in de zaak tegen:
[naam verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres].
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. M.A. Hobbelink, en van wat de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. W.A. Koers, advocaat te Leusden, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

De verdenking komt er – samengevat – op neer dat de verdachte op 15 november 2021 te Dirkshorn samen met de medeverdachten met een landbouwvoertuig modder op het wegdek hebben achtergelaten en dit onvoldoende hebben schoon gemaakt, waardoor [het slachtoffer] met zijn bromfiets (scooter) is gevallen en is aangebotst tegen een tegemoetkomende auto en als gevolg daarvan is overleden.
Dit is onder feit 1 primair tenlastegelegd als overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW), subsidiair als dood door schuld in de zin van artikel 307 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) en meer subsidiair als overtreding van artikel 169, aanhef en onder, 2 Sr.
Onder feit 2 is dit ten laste gelegd als het veroorzaken van gevaar op de weg (artikel 5 WVW).
De volledige tekst van de tenlastelegging is als
bijlage Iaan dit vonnis gehecht en maakt daarvan deel uit.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 primair en onder 2 ten laste gelegde feiten. Zij heeft zich op het standpunt gesteld dat wat betreft
feit 1 primair er sprake is geweest van het medeplegen van aanmerkelijk onvoorzichtig handelen.
3.2
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft integrale vrijspraak bepleit en samengevat het volgende aangevoerd.
Tijdens de oogstwerkzaamheden heeft de verdachte allereerst voldaan aan de richtlijn, zoals neergelegd in de ‘Toolbox Modder op de weg’ en heeft hij de daarin voorgeschreven stappen gevolgd om de weg schoon te maken. Van hem kon niet meer worden gevergd, zodat geen sprake is van schuld in de zin van de ten laste gelegde artikelen.
Verder heeft de verdachte zelf de weg niet bevuild, omdat geen van de voertuigen die op de weg modder hebben achtergelaten door hemzelf zijn bestuurd.
Er is bovendien geen oorzakelijk verband tussen het gedrag van de verdachte en het overlijden van het slachtoffer. Zowel het slachtoffer als de bestuurder van de personenauto hebben hun snelheid dan wel rijgedrag kennelijk niet aangepast aan de omstandigheden ter plaatse.
Het vorenstaande maakt ook dat de verdachte in strafrechtelijke zin niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor het veroorzaken van gevaar of hinder op de weg als bedoeld in artikel 5 WVW. Mocht de rechtbank desondanks tot een bewezenverklaring komen van
feit 2, dan wordt subsidiair een beroep gedaan op de schulduitsluitingsgrond ‘afwezigheid van alle schuld’.
3.3
Oordeel van de rechtbank
In deze zaak gaat het om een tragisch dodelijk ongeval bij werkzaamheden van een boerenbedrijf. De verdachten betreuren het ongeval, maar voelen zich niet schuldig. Voor de nabestaanden kan de straf niet hoog genoeg zijn. De rechtbank is zich bewust van deze tegenstelling.
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in
bijlage IIbij dit vonnis zijn vervat.
3.3.2
Bewijsmotivering
Feiten en omstandigheden
Op grond van het dossier en het verhandelde ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden. In de ochtend van maandag 15 november 2021 is de verdachte samen met de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] kolen gaan oogsten op het perceel van de firma [naam firma]. Dit perceel is gelegen in de gemeente Schagen, buiten de bebouwde kom van Dirkshorn, aan de [bedrijfsadres]. De toegestane maximum snelheid op deze weg is 60 kilometer per uur. De weg is bestemd voor verkeer uit beide richtingen en bestaat uit één rijstrook. Ter hoogte van de uitrit van het perceel van [naam firma] heeft de weg een recht verloop. Het werk heeft de hele dag geduurd.
Voorafgaand aan de oogstwerkzaamheden waren door de verdachten aan weerszijden van de Woudmeerweg ter hoogte van de perceelnummers 7 en 13 waarschuwingsborden geplaatst met de tekst ‘30 km/h’ en ‘modder’ en het symbool voor slipgevaar. De waarschuwingsborden waren zichtbaar in de rijrichtingen van het verkeer.
Er werd die dag gewerkt met twee trekkers met aanhanger. De aanhangers werden afwisselend op het perceel gevuld met kolen, en werden daarna met de trekker de Woudmeerweg opgereden in de richting van de Speketersweg en na circa 200 à 300 meter aan de openbare weg geparkeerd. Vanaf die plek werd met een derde trekker met een rubberen schuif dezelfde route heen en weer gereden om de modder weg te schuiven die van de trekker met aanhanger met kolen was afgekomen nadat deze het perceel had verlaten en over de weg reed.
Die dag is omstreeks 17:00 uur de laatste trekker met aanhanger het perceel afgereden en is met de derde trekker met schuif de modder van de weg geschoven.
Kort daarop, omstreeks 17:25 uur, heeft op de Woudmeerweg ter hoogte van nummer 11 een verkeersongeval plaatsgevonden tussen een scooter, bestuurd door [het slachtoffer], en een hem tegemoetkomende personenauto. [het slachtoffer] is daarbij met zijn scooter, door de modder op de weg, ten val gekomen en is al glijdend over het wegdek met zijn bovenlichaam/ hoofd tegen de tegemoetkomende personenauto gebotst.
Hierbij raakte hij zeer ernstig gewond en overleed later ter plaatse aan zijn verwondingen.
Ten tijde van het ongeval was het inmiddels donker en (mot)regende het licht.
Kort na het ongeval is door ter plaatse gekomen verbalisanten geconstateerd dat zich op het wegdek tussen de ingang van het perceel en het ongeval (over een afstand van minstens 100 meter) een modderspoor bevond en dat de weg erg glad was. Meerdere verbalisanten hebben verklaard dat zij ter plekke bijna uitgleden. Een brandweerman, die ter plaatse was gevraagd om te assisteren bij het schoonmaken van de weg, heeft ook verklaard dat de weg zeer glad was. Omdat het niet lukte om de weg schoon te spuiten met een brandweerspuit, waarop een waterdruk van 7 bar staat, is nog geprobeerd om met scheppen en bezems de vastgekoekte modder weg te krijgen. Ook hiermee lukte het niet om de modder weg te krijgen.
Verklaringen van de verdachten
[medeverdachte 3], [verdachte] en [medeverdachte 1] hebben bevestigd dat zij op 15 november 2021 in opdracht van [naam firma] bezig waren met het oogsten van kolen. [verdachte] en [medeverdachte 1] waren in het land aan het werk. [medeverdachte 3] heeft verklaard dat hij 6 à 7 volle wagens met kolen met de trekker van het weiland via de Woudmeerweg heeft weggereden. Iedere keer parkeerde hij de trekker verderop en vervolgens maakte hij met de trekker met schuif de gereden route schoon over een afstand van ongeveer 300 meter. De afspraak was dat als hij de weg niet voldoende schoon kreeg, hij één van zijn maten dan wel de heer [vader van verdachte] zou bellen om dit op te lossen.
[medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij de laatste volle wagen met kolen heeft weggereden. Hij heeft verklaard dat hij vanuit zijn tractor door het schijnsel van de verlichting zag dat de weg door [medeverdachte 3] goed was schoongemaakt. [verdachte] heeft verklaard dat hij daarna de weg achter deze laatste volle wagen opnieuw heeft schoongemaakt. Hij heeft verklaard dat hij zag dat de weg al vrij schoon was en dat hij niet veel hoefde te doen.
[vader van verdachte] heeft verklaard dat hij wist dat er op die dag in zijn land kolen werden geoogst en dat de weg na het wegrijden van de trekker met kolen werd schoongemaakt. Hij heeft persoonlijk niet gecontroleerd of de weg toereikend was schoongemaakt. Hij was wel van plan om dit te doen en is in de avond wel naar de weg gekomen om deze te controleren, maar toen was het ongeval al gebeurd.
Juridisch kader
Om tot een bewezenverklaring het primair ten laste gelegde, de overtreding van artikel 6 WVW te kunnen komen, moet worden bewezen dat de verdachte zich in het verkeer zodanig heeft gedragen dat het aan zijn schuld is te wijten dat een verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor in deze zaak een ander is gedood.
Daarbij komt het aan op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst van de verkeersovertreding en de overige omstandigheden van het geval. Voor schuld is meer nodig dan het veronachtzamen van de voorzichtigheid en oplettendheid die van een persoon normaal gesproken mag worden verwacht. Daarnaast dient een causaal verband te worden vastgesteld tussen het gedrag van de verdachte en het verkeersongeval.
De rechtbank gaat daarbij uit van de norm dat een persoon die door en tijdens werkzaamheden, in dit geval het oogsten van kolen, op een weg een verontreiniging veroorzaakt of doet veroorzaken, die verontreiniging moet verwijderen of verminderen, dan wel andere maatregelen moet treffen, zodat er tijdens die werkzaamheden een veilige situatie blijft bestaan voor de verkeersdeelnemers en dat na afronding van die werkzaamheden de weg weer normaal bruikbaar is voor het verkeer.
Hoe gevaarlijk de situatie is, wordt bepaald door de aard en mate van verontreiniging op de weg, de ligging van de weg en de al dan niet aanwezige verlichting. Dit kan aanleiding vormen om meer maatregelen te verlangen van de betrokken persoon.
Mate van schuld
Op grond van de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de verdachte aanmerkelijk nalatig is geweest in het verwijderen van modder van de Woudmeerweg na het uitrijden van de kolen. Het volgende wordt daartoe overwogen.
De verdachten hebben verklaard dat zij de weg goed schoongemaakt hebben. Maar uit de bevindingen van de politie blijkt dat de weg zeer glad was, dat de modder was vastgereden op de weg en dat de modder erg lastig was te verwijderen. Hieruit maakt de rechtbank op dat in de loop van de dag gedurende de werkzaamheden er steeds meer modder op de weg terecht is gekomen en dat dit kennelijk niet volledig werd verwijderd tijdens het schuiven van de weg.
De rechtbank begrijpt aan de ene kant dat verdachte en de medeverdachten hun werk als landbouwers normaal moeten kunnen doen en dat er door dit werk modder op de weg kan komen. De rechtbank heeft ook gezien dat de verdachte en de medeverdachten waarschuwingsborden hebben geplaatst in de berm van de weg.
Aan de andere kant blijkt uit de verklaringen van de politie en van de brandweer dat de weg door het werk van verdachte en de medeverdachten extreem glad is geworden. Mogelijk is dit niet opgevallen achter het stuur van de landbouwvoertuigen, maar de verdachte en de medeverdachten hadden moeten bedenken dat ook kwetsbare voertuigen, zoals scooters, van de weg gebruik maakten.
De rechtbank is daarom van oordeel dat verdachte en de medeverdachten de toestand van de weg niet alleen vanaf hun trekkers hadden mogen beoordelen, maar dat zij een betere controle hadden moeten uitvoeren, bijvoorbeeld door uit te stappen en de weg beter te bekijken. Ze hadden er ook rekening mee moeten houden dat het zou kunnen gaan regenen, waardoor de gladheid zou verergeren.
De rechtbank weegt hierbij ook mee dat het inmiddels donker was geworden en dat er geen activiteiten meer op het land zichtbaar waren. De verdachte en de medeverdachten hadden zich moeten realiseren dat de aanwezige verontreiniging (en de mate daarvan) in het donker niet of minder goed kon worden waargenomen en ingeschat door weggebruikers. De verkeersdeelnemers moesten naar aanleiding van de waarschuwingsborden alert zijn op gladheid door de aanwezigheid van modder op de weg, ook omdat de weg langs land liep waarop geoogst werd, maar zij hoefden geen rekening te houden met een weg die zo glad was als in dit geval.
Door hun aanpak zijn verdachte en de medeverdachten aanmerkelijk onvoorzichtig geweest bij het uitvoeren van de verplichting om de verontreiniging van het wegdek passend te verwijderen, dan wel om andere maatregelen te treffen, zoals het grondiger schoonmaken van de weg (met de water- en borstelwagen) en/of de verkeersdeelnemers te waarschuwen om stapvoets te rijden.
Het feit dat de verdachte en de medeverdachten grotendeels volgens de aanwijzingen van de Toolbox Modder op de weg hebben gewerkt, kan niet leiden tot de conclusie dat de verdachte niets te verwijten valt.
Causaal verband
De rechtbank is van oordeel dat er een causaal verband bestaat tussen het nalaten van de verdachte en het ongeval. Daarvoor is het volgende van belang.
Uit het proces-verbaal Onderzoek Plaats Delict volgt dat [het slachtoffer] met zijn scooter is uitgegleden door de gladde modder op het wegdek in zijn rijrichting. Hij is ten val gekomen en is vervolgens doorgegleden, waarbij hij zelf met zijn lichaam tegen een tegemoetkomende auto is gebotst. De voorband van de scooter zat met name aan de linkerzijde vol met modder waaruit volgt dat de scooter over een met modder besmeurde rijbaan heeft gereden en zijwaarts naar links ten val is gekomen. Van andere omstandigheden die tot het ongeval geleid zouden kunnen hebben, is uit het onderzoek niet gebleken.
De scooter had geen werkend dimlicht, maar dit is geen relevante factor geweest bij het ongeval. Aan de scooter en aan de tegemoetkomende auto zijn geen andere technische gebreken vastgesteld die het ongeluk zouden kunnen verklaren. Anders dan door de verdediging is aangevoerd, ziet de rechtbank geen aanleiding om vraagtekens te zetten bij het rijgedrag van [het slachtoffer] of van de bestuurder van de tegemoetkomende auto. Uit het dossier is niet gebleken dat de scooter of de auto met een (te) hoge snelheid hebben gereden. De botssnelheid is niet onderzocht, omdat de schade aan de voertuigen en de eindlocaties van de sporen daartoe geen aanleiding gaven. De politie heeft dit mede gebaseerd op het feit dat onderdelen van de betrokken personenauto en de locatie waar het slachtoffer lag, erg dicht bij het plek van de botsing lagen, ondanks de gladheid.
De rechtbank kan geen andere conclusie trekken dan dat de gladheid van het wegdek tot het ongeval tussen [het slachtoffer] en de auto heeft geleid.
Daarnaast is niet gebleken dat er een andere oorzaak is geweest voor de aanwezigheid van de modder op dat deel van de weg dan de werkzaamheden van de verdachte en de medeverdachten. De rechtbank gaat ervan uit dat de gladheid van het wegdek aan die werkzaamheden te wijten is.
Medeplegen
De rechtbank leidt uit de verklaringen van de verdachte en medeverdachten af dat zij samen in opdracht van de [naam firma] kolen aan het oogsten waren, deze op de aanhanger laadden en van het land vervoerden. Er waren duidelijke afspraken over hun rolverdeling. Zij waren samen verantwoordelijk voor het werk en ook samen verantwoordelijk voor het schoonmaken van de door hen bevuilde weg. Zij hebben elkaar aangevuld in dit werkproces en hun rollen waren daarbij feitelijk en juridisch gezien inwisselbaar. Zij hebben allen een wezenlijke en essentiële bijdrage geleverd aan de tenlastegelegde feiten. Gelet op deze nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachten, is de rechtbank van oordeel dat er sprake is van medeplegen. Dit betekent dat voor de bewezenverklaring in de zaak van verdachte niet vereist is dat hij zelf een van de landbouwvoertuigen die de modder op de weg hebben achtergelaten bestuurd heeft.
Conclusie
Op grond van het vorenstaande komt de rechtbank tot het oordeel dat de verdachte samen met de medeverdachten aanmerkelijk onvoorzichtig heeft gehandeld waarbij hij de verkeersveiligheid ernstig in gevaar heeft gebracht en waardoor [het slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen en uiteindelijk aan zijn verwondingen is overleden.
Ook voor andere verkeersdeelnemers op de weg heeft de verdachte gevaar op de weg veroorzaakt, zij het dat er bij die andere verkeersdeelnemers geen ongeval heeft plaatsgevonden.
De rechtbank acht daarom het onder 1 primair ten laste gelegde feit en feit 2 wettig en overtuigend bewezen.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
Feit 1 primairhij op 15 november 2021 te Dirkshorn, gemeente Schagen, tezamen en in vereniging met anderen als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een landbouwvoertuig (trekker met aanhanger), daarmede rijdende over de weg, de Woudmeerweg, zich zodanig hebben gedragen dat een aan hun schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk onvoorzichtig,
- oogstwerkzaamheden te verrichten waardoor het wegdek van de Woudmeerweg besmeurd raakte met modder die het wegdek slipgevaarlijk maakte en
- het wegdek van de Woudmeerweg onvoldoende schoon te maken en
- ontoereikende maatregelen te treffen om verkeersdeelnemers op die besmeurde weg een veilige doorgang te verlenen,
waarna de bestuurder van een bromfiets, die bij nadering van een hem op die weg tegemoet komende auto, moest uitwijken naar het besmeurde deel van het wegdek, onderuit is gegleden en ten val is gekomen en is opgebotst tegen die tegemoetkomende auto, waardoor de bestuurder van die bromfiets, genaamd [het slachtoffer], werd gedood;
Feit 2hij op 15 november 2021 te Dirkshorn, gemeente Schagen, tezamen en in vereniging met anderen tijdens oogstwerkzaamheden met een landbouwvoertuig (trekker met aanhanger) gebruik hebben gemaakt van de weg, de Woudmeerweg waardoor het wegdek van die Woudmeerweg besmeurd is geraakt met modder die het wegdek slipgevaarlijk maakte, vervolgens hebben zij dat wegdek onvoldoende schoongemaakt en hebben zij ontoereikende maatregelen getroffen verkeersdeelnemers op die besmeurde weg een veilige doorgang te verlenen, waarna de bestuurder van een bromfiets op dat wegdek is uitgegleden en ten val gekomen, door welke gedragingen van verdachte en zijn mededaders gevaar op die weg werd veroorzaakt.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van de feiten 1 primair en 2:
- de eendaadse samenloop van
medeplegen van een overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood
en
medeplegen van een overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is daarom strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit wat hiervoor onder 3.3.3 is overwogen over de mate van schuld van de verdachte al dat het beroep op afwezigheid van alle schuld niet opgaat. De verdachte is daarom strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte ten aanzien van feit 1 primair zal worden veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 240 uur, subsidiair 120 dagen hechtenis, waarvan 60 uur, subsidiair 30 dagen hechtenis, voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Daarnaast is een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid gevorderd voor de duur van 6 maanden, met een proeftijd van twee jaren. Ten aanzien van feit 2 heeft de officier van justitie gevorderd de verdachte een geldboete van € 750,- op te leggen, te vervangen door 15 dagen hechtenis.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht bij een op te leggen straf rekening te houden met het feit dat de verdachte, [medeverdachte 1] en [naam firma] hun inkomen verdienen met het telen van kolen. Als zij een ontzegging van de rijbevoegdheid of een taakstraf opgelegd krijgen, komt dit inkomen in gevaar. Bovendien zijn de verdachte en medeverdachten nodig in het bedrijf en is vervangend personeel niet te vinden.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan de verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon en de draagkracht van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van het feitDe verdachte heeft samen met zijn medeverdachten een aan hun schuld te wijten ernstig ongeval veroorzaakt door na oogstwerkzaamheden de weg onvoldoende schoon te maken, waardoor [het slachtoffer] is overleden. Daarmee hebben de verdachte en de medeverdachten zich ook schuldig gemaakt aan het veroorzaken van gevaar op de weg. Dit is voor alle betrokkenen een zeer ingrijpende gebeurtenis geweest. De gevolgen van het ongeval hebben diep en onherstelbaar leed toegebracht aan de nabestaanden van [het slachtoffer]. Zij zullen moeten leren leven met het verlies van hun dierbare. Ter terechtzitting hebben de vader, moeder en zus van [het slachtoffer] gebruik gemaakt van het spreekrecht en hebben zij indringend beschreven hoe moeilijk zij het nog altijd hebben met het verlies van hun zoon en broer.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van de verdachte waaruit volgt dat hij niet eerder met politie en justitie in aanraking is geweest.
Daarnaast heeft de rechtbank het door Reclassering Nederland over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport van 7 juli 2023 in aanmerking genomen, waaruit blijkt dat het risico op herhaling op het plegen van soortgelijke feiten laag wordt ingeschat.
De reclassering ziet geen aanleiding voor het opleggen van een toezichttraject dan wel interventies.
Oordeel van de rechtbank
Zoals hierboven onder 3.3 al is opgemerkt, realiseert de rechtbank zich dat het onmogelijk is om een straf op te leggen die enigszins tegemoet komt aan de gevoelens van de nabestaanden. Geen enkele straf zal het enorme verdriet over het verlies van hun dierbare weg kunnen nemen. Daarnaast moet de straf die wordt opgelegd passen bij het verwijt dat de verdachte kan worden gemaakt. Daarbij mag niet uit het oog worden verloren dat de verdachte het dodelijk ongeluk nooit heeft gewild.
De rechtbank heeft allereerst gekeken naar de oriëntatiepunten van het LOVS. Ook heeft de rechtbank acht geslagen op min of meer vergelijkbare gevallen zoals die volgen uit rechtspraak. De rechtbank stelt verder vast dat zowel de verdachte als de medeverdachten wel de bedoeling hadden om de weg schoon te houden en dat zij zich daartoe hebben ingespannen, maar dat zij daarin niet zorgvuldig genoeg zijn geweest. De rechtbank stelt ten slotte vast dat hier sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn.
De rechtbank acht alles in aanmerking nemend in beginsel een taakstraf voor de duur van 120 uren passend. Gelet op het feit dat de redelijke termijn is overschreden zal de rechtbank de verdachte een taakstraf voor de duur van 80 uren opleggen, bij niet naar behoren verrichten waarvan te vervangen door 40 dagen hechtenis.
De rechtbank is van oordeel dat een ontzegging van de rijbevoegdheid, zoals gevorderd door de officier van justitie, in deze zaak niet passend is. Een ontzegging komt vooral in beeld als er sprake is van gevaarlijk rijgedrag. Dat is in deze zaak niet aan de orde. Bovendien is er ook geen aanleiding om te vrezen dat de verdachte zich in de toekomst wél schuldig zal maken aan gevaarlijk rijgedrag.
Aangezien het bewezenverklaarde feit 2 een overtreding betreft, zal de rechtbank daarvoor een aparte straf opleggen. De rechtbank zal de verdachte voor dit feit een voorwaardelijke geldboete van € 750,- opleggen met een proeftijd van twee jaren.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 23, 24c, 55 van het Wetboek van Strafrecht.
5, 6, 175, 177 van de Wegenverkeerswet 1994.

8.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4. weergegeven.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte ter zake van feit 1 primair tot het verrichten van
80 (tachtig) urentaakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 40 (veertig) dagen hechtenis.
Veroordeelt de verdachte ter zake van feit 2 tot het betalen van een
geldboetevan
€ 750,--, (zevenhondervijftig euro)bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 15 (vijftien) dagen hechtenis, met bevel dat deze straf
nietzal worden ten uitvoer gelegd tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat verdachte voor het einde van de op
twee jarenbepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. A. Buiskool, voorzitter,
mrs. G.F.H. Lycklama à Nijeholt en I.E. Voorberg, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier B.H.E. Zuidam.
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 15 oktober 2024.