ECLI:NL:RBNHO:2024:10504

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
16 oktober 2024
Publicatiedatum
14 oktober 2024
Zaaknummer
10918944 CV EXPL 24-415
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van rente en aflossing in het kader van een geldlening en overname van een lopend contract

In deze zaak heeft eiser, vertegenwoordigd door De Ruijter & Willemsen gerechtsdeurwaarders en incasso B.V., een vordering ingesteld tegen gedaagde, mr. P.P. Otte, wegens het niet betalen van rente en aflossing van een geldlening die verband houdt met de overname van een onderneming. De vordering is ingesteld op 30 januari 2024, waarna gedaagde schriftelijk heeft geantwoord en een tegenvordering heeft ingediend. Tijdens de zitting op 24 september 2024 zijn beide partijen verschenen, waarbij eiser werd bijgestaan door Juristu.

De kern van het geschil betreft de nakoming van de koopovereenkomst van de onderneming, waarbij eiser stelt dat gedaagde de afgesproken betalingen niet heeft verricht en een contract met een derde partij niet heeft overgenomen. Gedaagde heeft verweer gevoerd en een tegenvordering ingesteld, waarbij hij onder andere huur voor opslag van goederen en kosten voor opruiming vordert. De kantonrechter heeft de vorderingen van eiser grotendeels toegewezen, met uitzondering van enkele onderdelen, zoals de vordering met betrekking tot de koffieautomaat.

De kantonrechter heeft geoordeeld dat gedaagde in verzuim is met betrekking tot de geldlening en dat de overeenkomst van geldlening bindend is, ondanks het ontbreken van een schriftelijke bevestiging. De vordering tot betaling van de achterstand in de aflossing en rente is toegewezen, evenals de vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De tegenvordering van gedaagde is grotendeels afgewezen, met uitzondering van een vergoeding voor opruimkosten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Alkmaar
Zaaknummer: 10918944 \ CV EXPL 24-415
Vonnis van 16 oktober 2024
in de zaak van

1.[eiser 1] ,

te [plaats] ,
2.
[eiser 2],
te [plaats] ,
eisende partijen,
hierna samen te noemen: [eisers] ,
gemachtigde: De Ruijter & Willemsen gerechtsdeurwaarders en incasso B.V.,
tegen
[gedaagde 1]
,
te [plaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde 1] ,
gemachtigde: mr. P.P. Otte.

1.De procedure

1.1.
[eisers] heeft bij dagvaarding van 30 januari 2024 een vordering tegen [gedaagde 1] ingesteld. [gedaagde 1] heeft schriftelijk geantwoord en daarbij een tegenvordering ingediend. [eisers] heeft schriftelijk gereageerd op de tegenvordering. Daarbij heeft hij zijn eigen vordering vermeerderd.
1.2.
Op 24 september 2024 heeft een zitting plaatsgevonden. Partijen zijn verschenen. [eisers] bijgestaan door [naam 1] (Juristu), [gedaagde 1] bijgestaan door mr. Otte. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben een koopovereenkomst gesloten met betrekking tot een onderneming van [eisers] . Volgens die overeenkomst heeft [gedaagde 1] de onderneming [naam 2] per 1 juni 2022 van [eisers] gekocht.

3.Het geschil

3.1.
[eisers] vordert, samengevat en na vermeerdering en wijziging van de eis, veroordeling van [gedaagde 1] tot betaling van € 13.476,32, vermeerderd met rente en kosten. Ook vordert [eisers] betaling van nog niet vervallen termijnen van een overeenkomst van geldlening.
3.2.
[eisers] legt aan zijn vordering ten grondslag dat [gedaagde 1] de afspraken uit de overeenkomst van koop en verkoop van de onderneming [naam 2] niet is nagekomen. [gedaagde 1] betaalt de afgesproken rente en aflossing op de daarbij overeengekomen geldlening niet, heeft ten onrechte een contract met [bedrijf] niet overgenomen en hij moet nog € 750,00 betalen voor de overname van een koffieautomaat.
3.3.
[gedaagde 1] voert verweer. Hij vordert, samengevat, partiele ontbinding van de overeenkomst en veroordeling [eisers] tot betaling van € 14.180,80, vermeerderd met rente en kosten.
3.4.
[gedaagde 1] voert aan dat [eisers] aan hem huur moet betalen voor de opslag van goederen in het pand van [naam 2] , en dat [gedaagde 1] kosten heeft moeten maken die goederen op te ruimen en af te voeren. Ook zijn bedragen aan [eisers] betaald die aan [gedaagde 1] betaald of vergoed moeten worden en is te veel goodwill berekend.
3.5.
Op de vorderingen en stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

De vorderingen van [eisers]
Geldlening
4.1.
[eisers] stelt dat partijen bij de overname van de onderneming ook een overeenkomst van geldlening zijn aangegaan. [eisers] heeft een bedrag van € 10.000,00 aan [gedaagde 1] geleend. [gedaagde 1] is die overeenkomst, nadat hij vier van de overeengekomen maandtermijnen had betaald, niet meer nagekomen waardoor een achterstand in de aflossing en rentebetaling is ontstaan. [gedaagde 1] erkent dat hij vier termijnen heeft betaald. Hij zegt dat hij gestopt is met betalen omdat er geschillen tussen partijen waren ontstaan. Ter zitting heeft [gedaagde 1] ontkend dat sprake is van een overeenkomst van geldlening.
4.2.
Het verweer van [gedaagde 1] treft geen doel. De overeenkomst van geldlening is in de dagvaarding omschreven. In de conclusie van antwoord is zij niet betwist, de betwisting tijdens de zitting is te laat. De geldlening en de daaruit voortvloeiende verplichtingen volgen uit artikel 7 van de koopovereenkomst. Daarbij staat vast dat [gedaagde 1] zelf een aflossingsvoorstel en -schema heeft gemaakt. Hij heeft vervolgens viermaal de afgesproken maandelijkse termijn betaald. Daarmee is de lening door hem aanvaard, Het enkele feit dat, anders dan in artikel 7 van de overeenkomst is vermeld, geen uitwerking van de overeenkomst op schrift is opgesteld, doet daar niet aan af. Alle voor de lening van belang zijnde bepalingen zijn in de koopovereenkomst vermeld, terwijl het door [gedaagde 1] gemaakte voorstel voor betaling en aflossing door [eisers] is aanvaard. De lening en de verplichting tot terugbetaling daarvan staan daarmee tussen partijen vast.
4.3.
[gedaagde 1] is dus gebonden aan de overeenkomst van geldlening en had volgens het aflossingsplan maandelijks moeten betalen. Dat heeft hij niet gedaan. [gedaagde 1] is in verzuim. Dat de achterstand op 24 september 2024 € 6.549,00 bedroeg is door [gedaagde 1] niet weersproken. De vordering tot betaling van dat bedrag, waarin aflossing en een rentevergoeding zijn begrepen, zal dan ook worden toegewezen.
4.4.
De kantonrechter legt de overeenkomst van geldlening en de vordering van [eisers] zo uit dat een rentevergoeding van 4% per jaar over het openstaande bedrag is overeengekomen. Er blijkt niet dat nadere afspraken gemaakt zijn voor het geval een termijn niet of niet op tijd betaald wordt. Evenmin blijkt dat is afgesproken dat in geval van achterstand in de betalingen het restant van de lening ineens opeisbaar is. Gelet op dit alles is er voor toewijzing van de vordering tot vergoeding van wettelijke rente over de achterstand onvoldoende grond. De vordering tot betaling van de na 24 september 2024 verschenen en nog te verschijnen maandtermijnen wordt eveneens afgewezen, omdat de overeenkomst reeds een titel voor die betalingen biedt en onvoldoende gemotiveerd is gesteld dat [gedaagde 1] die termijnen niet zal betalen.
[bedrijf]
4.5.
[eisers] vordert betaling van de kosten die zijn verbonden aan een reclamecontract dat is aangegaan met de [bedrijf] . [eisers] stelt dat [gedaagde 1] dat contract had moeten overnemen, maar dat niet heeft gedaan. [eisers] heeft die kosten tot en met juni 2024 tot een bedrag van € 6.927,25 voor zijn rekening moeten nemen. [gedaagde 1] ontkent dat hij dit contract moest overnemen. Hij stelt dat hij ten tijde van de overname niet op de hoogte was van dit contract. Daarbij komt dat, anders dan in artikel 4 van de koopovereenkomst staat, er geen lijst met de over te nemen contracten is opgesteld en niet aan de bij de wet gestelde eisen voor contractovername is voldaan. [eisers] heeft die stellingen van [gedaagde 1] bestreden en onder meer gewezen op het door de accountant ten behoeve van de overname opgestelde informatiememorandum waarop alle lopende contracten zijn vermeld.
4.6.
Het verweer van [gedaagde 1] slaagt niet. Volgens artikel 1 van de koopovereenkomst heeft [gedaagde 1] de onderneming overgenomen met alle daarbij horende roerende goederen, rechten, verplichtingen en contractuele verhoudingen. In artikel 5 onderdeel c. van de koopovereenkomst is vervolgens een vrijwaring opgenomen. Weliswaar is er geen lijst met over te nemen contracten opgesteld en aan de overeenkomst gehecht, maar er is wel het hiervoor genoemde informatiememorandum. Daaruit blijkt welke lopende contracten overgenomen dienden te worden. In dat memorandum zijn, behalve het contract met [bedrijf] , vijf lopende contracten vermeld die [gedaagde 1] wel heeft overgenomen. Gelet daarop had ook het contract met [bedrijf] moeten worden overgenomen. Dat [gedaagde 1] niet op de hoogte zou zijn geweest van deze verplichting en van het contract met [bedrijf] omdat hij, zoals hij ter zitting heeft gesteld, weinig acht op dat memorandum heeft geslagen, komt voor zijn rekening en risico. Daarbij heeft [gedaagde 1] nog gezegd dat hij het contract niet wilde overnemen, omdat hij het te duur vond. Weliswaar heeft [gedaagde 1] nog wel terecht gesteld dat niet aan de formele eisen die artikel 6:159 BW aan een contractovername stelt is voldaan, maar dit doet niet af aan de in de koopovereenkomst opgenomen vrijwaring voor alle contractuele verplichtingen van [eisers] die [gedaagde 1] met de koop heeft overgenomen. Dat [bedrijf] niet zou hebben ingestemd met een overname van het contract door [gedaagde 1] en dat om die reden het contract niet is overgenomen is niet gesteld of gebleken.
4.7.
Dit deel van de vordering wordt toegewezen tot het door [eisers] gespecificeerde bedrag van € 6.927,25. Dat er na juni 2024 nog een contractuele verplichting jegens [bedrijf] bestond is niet gebleken.
De wettelijke rente over dat bedrag zal worden toegewezen vanaf de dag van de dagvaarding. Wettelijke handelsrente is niet aan de orde. Het gaat hier niet om betaling van een geldsom die berust op nakoming van een (primaire) verplichting uit een handelsovereenkomst.
De koffieautomaat
4.8.
Als laatste vordert [eisers] betaling van € 750,00 in verband met de overname door [gedaagde 1] van een koffieautomaat. Dat deel van de vordering wordt afgewezen. De koffieautomaat en daarover gemaakte afspraken zijn in de dagvaarding niet vermeld. Tegenover de ontkenning van [gedaagde 1] heeft [eisers] zijn stellingen dat over de overname van de koffieautomaat afspraken zijn gemaakt die inhouden dat [gedaagde 1] de automaat voor € 750,00 heeft overgenomen, niet onderbouwd.
Beroep op verrekening
4.9.
[gedaagde 1] doet een beroep op verrekening, hij stelt dat hij van diverse vorderingen op [eisers] heeft. Omdat [eisers] die vorderingen betwist, kan het beroep op verrekening niet worden gehonoreerd. De vorderingen van [gedaagde 1] worden hierna als tegenvordering besproken.
Buitengerechtelijke incassokosten
4.10.
[eisers] maakt aanspraak op een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. Op grond van artikel 6:96 lid 2 aanhef en onder c BW komen redelijke kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte voor vergoeding in aanmerking. [eisers] heeft gesteld, en uit de stukken blijkt ook, dat voor het uitbrengen van de dagvaarding daadwerkelijk (incasso-)werkzaamheden zijn verricht, die niet kunnen worden beschouwd als werkzaamheden ter voorbereiding op een procedure, maar die rechtstreeks verband houden met een redelijke en serieuze poging om in de onderhavige kwestie in der minne nakoming van de overeenkomst door [gedaagde 1] te verkrijgen. Dat is door [gedaagde 1] ook niet weersproken.
4.11.
Bij de berekening van de vergoeding gaat de kantonrechter uit van het bedrag van de in de dagvaarding geformuleerde vordering in hoofdsom van € 8.189,04, waarop, omdat de vordering die ziet op de koffieautomaat wordt afgewezen, € 750,00 in mindering strekt. De buitengerechtelijke incassokosten worden toegewezen tot een bedrag van € 903,81 (inclusief btw), dat is overeenkomstig het in voormeld Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten bepaalde tarief.
Proceskosten in verband met de vordering van [eisers]
4.12.
[gedaagde 1] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eisers] worden begroot op:
- dagvaarding € 140,33
- griffierecht € 248,00
- salaris gemachtigde € 678,00 (2 punten x tarief € 339,00)
- nakosten
€ 135,00(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 1.201,33
4.13.
De wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
De tegenvordering van [gedaagde 1]
Huur
4.14.
Partijen hebben afgesproken dat na de overname spullen van [eisers] nog enige tijd in het bedrijfspand achter mochten blijven die [eisers] later zou ophalen en opruimen. Volgens [gedaagde 1] heeft [eisers] , ondanks vele verzoeken, dat niet tijdig gedaan. [gedaagde 1] vordert daarom huur voor ruimten die hij sinds juni 2022 niet of niet volledig heeft kunnen benutten omdat daar spullen van [eisers] stonden. [gedaagde 1] berekent een bedrag van € 6.438,75 aan huurkosten.
[eisers] bestrijdt dat [gedaagde 1] hiervoor huur in rekening mag brengen. Partijen hebben geen afspraken gemaakt over hoelang spullen van [eisers] in het pand mochten blijven. Er is ook geen vergoeding voor de opslag overeengekomen. [gedaagde 1] heeft het tijdig opruimen van die spullen bovendien tegengewerkt, aldus [gedaagde 1] .
4.15.
Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [gedaagde 1] , tegenover het verweer van [eisers] , dit deel van zijn vordering onvoldoende onderbouwd. Partijen zijn geen huurvergoeding of ander vergoeding overeengekomen voor de opslag. Er is dus geen grondslag voor het vorderen van huur of een vergoeding voor huur. Het e-mailbericht van november 2022 van [gedaagde 1] , dat als niet wordt opgeruimd hij huur in rekening zal brengen, is niet voldoende om een huurovereenkomst, bovendien met terugwerkende kracht tot juni 2022, aan te nemen. Dit deel van de vordering wordt daarom afgewezen.
Opruimkosten
4.16.
[gedaagde 1] vordert vervolgens kosten voor het opruimen van de spullen die [eisers] bij hem heeft achtergelaten. [gedaagde 1] begroot die kosten op € 3.000,00. [eisers] bestrijdt dat, hij stelt dat hij het meeste zelf heeft opgeruimd en ook spullen die door de eigenaar van het pand en vorige huurders zijn achtergelaten heeft opgeruimd.
4.17.
Tegenover deze betwisting is dit deel van de vordering door [gedaagde 1] onvoldoende onderbouwd. De enkele stelling, dat aan het opruimen 50 uur tegen een tarief van € 60,00 per uur en dat minstens 14 ritten naar een afvalbrengplaats zijn gemaakt, is daarvoor niet voldoende. Dat [gedaagde 1] spullen heeft opgeruimd en afgevoerd is echter door [eisers] niet weersproken. [eisers] heeft ter zitting bovendien erkend dat de spullen “te lang” bij [gedaagde 1] hebben gestaan. Gelet daarop zal de kantonrechter de vergoeding voor de kosten die [gedaagde 1] heeft moeten maken voor het opruimen van spullen van [eisers] schattenderwijs vaststellen op € 1.000,00. De wettelijke rente over dat bedrag zal worden toegewezen vanaf de datum van dit vonnis.
Betalingen bedrijfsfitness en rittenkaarten
4.18.
[gedaagde 1] vordert vergoeding van betalingen aan [eisers] van Bedrijfsfitness Nederland tot een bedrag van € 1.073,15. Volgens [gedaagde 1] zijn deze betalingen ten onrechte aan [eisers] gedaan. [gedaagde 1] vordert ook van [eisers] vergoeding van een bedrag van € 2.299,50 voor de overname van rittenkaarten [naam 2] . Deze zijn aan [eisers] betaald, terwijl na de overname [gedaagde 1] die diensten moest leveren.
4.19.
[eisers] stelt vast dat de betreffende betalingen door Bedrijfsfitness Nederland aan hem zijn gedaan voor de datum van overname, 1 juni 2022. Volgens [eisers] zijn de betalingen tot 1 juni 2022 voor hem en na die datum voor [gedaagde 1] . Dat na de overname [gedaagde 1] de diensten in verband met de rittenkaarten moet leveren is volgens [eisers] in overeenstemming met de afspraken. De afspraak over de betaling voor en na 1 juni 2022 is volgens [eisers] juist zo gemaakt om de rompslomp van achteraf verrekenen, zoals de rittenkaarten, te voorkomen. Daarbij heeft [eisers] na de overname nog een tijdlang de Bootcamptrainingen gegeven, tot januari 2023 zonder daarvoor kosten in rekening te brengen bij [gedaagde 1] .
4.20.
De kantonrechter kan [eisers] volgen in de stelling dat betalingen tot 1 juni 2022 aan hem toekomen, de sportschool was tot die datum van hem. De betalingen van Bedrijfsfitness Nederland en de aankoop van de rittenkaarten zijn van voor de datum van overname en die gelden komen dus in beginsel aan [eisers] toe. Een afspraak zoals [eisers] beschrijft strookt ook met de overeenkomst van koop- en verkoop per 1 juni 2022. Dat over het contract met, of betalingen door, Bedrijfsfitness Nederland en de afhandeling van rittenkaarten andere of aanvullende afspraken zijn gemaakt is door [gedaagde 1] niet gesteld en onderbouwd. Dat had hij wel moeten doen, hij verlangt immers afrekening. Deze delen van de vordering worden daarom als onvoldoende onderbouwd afgewezen.
Goodwill
4.21.
[gedaagde 1] vordert terugbetaling van door hem te veel betaalde goodwill tot een bedrag van € 1.369,40. [gedaagde 1] stelt dat de goodwill is gebaseerd op een ledental van 222 personen, maar dat 5 personen voor de datum van overdracht hun abonnement hebben opgezegd. [gedaagde 1] was daar niet van op de hoogte gesteld. [eisers] bestrijdt dat deze opzeggingen leiden tot een herberekening of verlaging van goodwill. [eisers] verwijst voor de berekening van de goodwill naar het informatiememorandum dat is opgesteld ten behoeve van de overname.
4.22.
De kantonrechter stelt aan de hand van de informatie die ten behoeve van de overname is verstrekt vast dat, kort gezegd, de goodwill is berekend op grond van de gewogen resultaten in voorgaande jaren. Bij die berekening spelen het aantal leden (abonnementen of knipkaarten) ten tijde van de overname geen rol.
De stelling van [gedaagde 1] dat de opzeggingen moeten leiden tot een vermindering van de goodwill gaat om die reden niet op. Ook dit deel van de vordering wordt daarom afgewezen.
Gedeeltelijke ontbinding van de overeenkomst en schadevergoeding
4.23.
[gedaagde 1] heeft in verband met zijn gestelde vorderingen op [eisers] nog gesteld dat hij voor zover nodig partiele ontbinding van de overeenkomst en vervangende schadeloosstelling vordert. De kantonrechter overweegt dat daarvoor nodig is dat [eisers] de overeenkomst niet correct is nagekomen, door [gedaagde 1] ingebreke is gesteld en, als dan nog steeds niet is nagekomen, vervangende schadevergoeding is gevorderd. Aan die voorwaarden wordt niet voldaan. In het oordeel van de kantonrechter over de diverse vorderingen van [gedaagde 1] ligt besloten dat van verzuim aan de kant van [eisers] geen sprake is. De door [gedaagde 1] niet nader onderbouwde vordering tot gedeeltelijke ontbinding kan reeds om die reden niet slagen.
Proceskosten in verband met de tegenvordering van [gedaagde 1]
4.24.
De tegenvordering van [gedaagde 1] wordt grotendeels afgewezen. Gelet op deze uitkomst, zal de kantonrechter ten aanzien van de tegenvordering van [gedaagde 1] bepalen dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De kantonrechter
De vordering van [eisers]
5.1.
veroordeelt [gedaagde 1] , om aan [eisers] te betalen een bedrag van € 14.380,06, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over een bedrag van € 6927,25, met ingang van 30 januari 2024, tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagde 1] , in de proceskosten van € 1.201,33, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde 1] , niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
De tegenvordering van [gedaagde 1]
5.5.
veroordeelt [eisers] , om aan [gedaagde 1] te betalen een bedrag van € 1.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag, met ingang van 16 oktober 2024, tot de dag van volledige betaling,
5.6.
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt
5.7.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.S. Reid en in het openbaar uitgesproken op 16 oktober 2024.
CK