ECLI:NL:RBNHO:2024:10333
Rechtbank Noord-Holland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Voortzetten huurovereenkomst na beëindiging relatie met belangenafweging voor minderjarig kind
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 9 oktober 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen twee partijen, [eiser] en [gedaagde], die een affectieve relatie hebben gehad en samen een minderjarig kind, [zoon], hebben. Na de beëindiging van hun relatie in september 2023, heeft [eiser] een vordering ingesteld om de huurovereenkomst van hun gezamenlijke woning voort te zetten, met uitsluiting van [gedaagde]. Hij beroept zich op zijn ziekte, MS, en de aanpassingen die in de woning zijn gedaan om aan zijn behoeften te voldoen.
[gedaagde] heeft de vordering betwist en een tegenvordering ingediend om de huurovereenkomst met uitsluiting van [eiser] voort te zetten. Zij stelt dat het belang van hun minderjarige zoon, die momenteel bij haar woont, zwaarder weegt dan dat van [eiser]. De kantonrechter heeft de belangen van beide partijen afgewogen, waarbij het belang van het kind, zoals vastgelegd in artikel 3 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK), zwaar meeweegt.
De kantonrechter heeft geoordeeld dat [gedaagde] het huurrecht van de woning toegewezen krijgt, omdat het belang van [zoon] bij een stabiele thuissituatie voorop staat. De aanpassingen in de woning voor [eiser] zijn niet doorslaggevend genoeg om zijn belang boven dat van [gedaagde] en [zoon] te stellen. De vordering van [eiser] is afgewezen, en hij is veroordeeld om de woning binnen een week te verlaten. De proceskosten zijn gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.