ECLI:NL:RBNHO:2024:1033

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
6 februari 2024
Publicatiedatum
6 februari 2024
Zaaknummer
C/15/328560 / FA RK 22-2504
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van verzoek tot echtscheiding na Egyptische uitspraak

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 6 februari 2024 uitspraak gedaan in een verzoek tot echtscheiding van een vrouw, die niet-ontvankelijk werd verklaard in haar verzoek. De echtscheiding was eerder in Egypte uitgesproken, maar de vrouw had geen bezwaar gemaakt tegen de inschrijving van deze echtscheiding in de Basisregistratie Personen (BRP). De rechtbank oordeelde dat de vrouw haar verzoek tot echtscheiding niet meer kon voorleggen aan de civiele rechter, omdat de echtscheiding in Egypte was erkend en correct was ingeschreven in de BRP. De rechtbank benadrukte dat een ander oordeel grote gevolgen zou hebben voor derden, zoals de nieuwe echtgenote van de man en hun minderjarig kind. De vrouw had ook nevenverzoeken ingediend, maar omdat zij niet-ontvankelijk werd verklaard in het verzoek tot echtscheiding, werden deze nevenverzoeken eveneens afgewezen. De rechtbank besloot dat elke partij zijn eigen proceskosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie en Jeugd
locatie Haarlem
zaaknummer / rekestnummer: C/15/328560 / FA RK 22-2504
Beschikking d.d. 6 februari 2024 betreffende de echtscheiding
in de zaak van:
[de vrouw] ,
wonende te [plaats] ,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. F. Putmans-de Kok, gevestigd te Eindhoven,
tegen
[de man] ,
wonende te [plaats] ,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. E.B.R. van Griethuysen, gevestigd te Haarlem.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift, met bijlagen, van de vrouw ingekomen op 25 mei 2022;
- het verweerschrift tevens zelfstandig verzoek, met bijlagen, van de man ingekomen op 10 augustus 2022;
- het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming van 8 februari 2023;
- het F-formulier van de advocaat van de vrouw van 16 februari 2023;
- het F-formulier van de advocaat van de man van 28 februari 2023;
- het F-formulier van de advocaat van de man van 9 augustus 2023;
- het F-formulier van de advocaat van de vrouw van 25 augustus 2023;
- het F-formulier, met bijlagen, van de advocaat van de vrouw van 19 december 2023;
- de brief, met bijlagen, van de advocaat van de man van 22 december 2023;
- de brief, met bijlagen, van de advocaat van de vrouw van 8 januari 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 9 januari 2024.
Bij die gelegenheid zijn verschenen partijen, de vrouw bijgestaan door mr. Putmans-de Kok, een begeleider van Senza Zorg en een tolk in de Arabisch-Egyptische taal, en de man, bijgestaan door mr. Van Griethuysen.
Tevens waren ter zitting als informant aanwezig [vertegenwoordiger van de raad] namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) en [vertegenwoordiger van CJG] en [vertegenwoordiger van CJG] namens het Centrum voor Jeugd en Gezin (hierna: het CJG).
1.3.
De minderjarigen [de minderjarige 4] en [de minderjarige 5] hebben voorafgaand aan de zitting hun mening in raadkamer kenbaar gemaakt.

2.De beoordeling

2.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd op [huwelijksdatum] te [plaats] , Egypte.
Partijen zijn op [datum] te Egypte gescheiden, welke echtscheiding is verwerkt in de Basisregistratie Personen (BRP).
2.2.
De vrouw heeft de Egyptische nationaliteit. De man heeft de Nederlandse nationaliteit.
2.3.
De minderjarige kinderen van partijen zijn:
- [de minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] ;
- [de minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] ;
- [de minderjarige 3] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] ;
- [de minderjarige 4] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] , en
- [de minderjarige 5] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] .
2.4.
Bij beschikking voorlopige voorzieningen van deze rechtbank van 25 mei 2022
is het verzoek van de vrouw de kinderen aan haar toe te vertrouwen, afgewezen.
Als regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: de zorgregeling) is bepaald dat kinderen één uur per week onder begeleiding contact hebben met de vrouw. De Raad werd verzocht, vooruitlopend op de bodemprocedure, onderzoek te verrichten ten aanzien van de zorgregeling.
2.5.
De man is op [datum] hertrouwd.
Uit dit huwelijk is geboren [de minderjarige 6] , op [geboortedatum] .
2.6.
Scheiding
De vrouw heeft verzocht de echtscheiding tussen partijen uit te spreken. Zij heeft gesteld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht.
De man stelt primair dat partijen al gescheiden zijn en verzoekt de vrouw niet ontvankelijk te verklaren, dan wel haar verzoek af te wijzen.
Subsidiair verzoekt de man de echtscheiding tussen partijen uit te spreken.
rechtsmacht en toepasselijk recht
Nu ten tijde van de indiening van het verzoekschrift de gewone verblijfplaats van partijen zich in Nederland bevond, komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe om te oordelen over het verzoek.
Op grond van artikel 10:56 van het Burgerlijk Wetboek is daarop Nederlands recht van toepassing.
ontvankelijkheid
De vrouw zal niet-ontvankelijk worden verklaard in haar verzoek tot echtscheiding.
Hoewel er in voornoemde beschikking van 25 mei 2022 vanuit werd gegaan dat sprake was van een niet in Nederland voor erkenning vatbare echtscheiding, komt de rechtbank thans
tot een ander oordeel. De echtscheiding is in Egypte uitgesproken en kennelijk is niet geweigerd de huwelijksontbinding in te BRP te registreren (art. 2.8 lid 2 jo. 2.10 lid 2 Wet BRP en art. 10:57 jo. 10:58 BW).
De vrouw heeft tegen die inschrijving in de BRP geen bezwaar gemaakt en kan dit niet voorleggen aan de civiele rechter.
De rechtbank gaat er aldus vanuit dat de Egyptische echtscheidingsbeslissing terecht is erkend en in het verlengde daarvan is ingeschreven in de BRP.
Ten overvloede wordt overwogen dat een ander oordeel grote gevolgen zou hebben voor derden, zoals de nieuwe echtgenote van de man, hun minderjarig kind en eventuele schuldeisers, terwijl niet is gebleken dat de vrouw hier belang bij zou hebben. Immers, beide partijen willen gescheiden van elkaar zijn.
2.7.
Nevenverzoeken
Omdat de vrouw niet-ontvankelijk wordt verklaard in het verzoek tot echtscheiding, zal zij eveneens niet-ontvankelijk worden verklaard in de verzochte nevenvoorzieningen.
De rechtbank heeft partijen voorafgaand aan de zitting bericht er op voorhand vanuit te gaan dat de vrouw niet-ontvankelijk is in haar verzoek tot echtscheiding en nevenvoorzieningen. Partijen zijn daarbij in de gelegenheid gesteld zich daarop voor te bereiden en de (neven)verzoeken te voorzien van een andere grondslag. Nu dit is nagelaten, liggen geen verzoeken voor.
Ten overvloede wordt nog het volgende overwogen.
De Raad heeft op 8 februari 2023 geadviseerd de beslissing over de zorgregeling aan te houden voor de duur van negen maanden, in afwachting van het hulpverleningstraject.
De Raad heeft aan dit advies ten grondslag gelegd dat een structurele zorgregeling op dat moment niet in het belang van de kinderen werd geacht. Er is te veel onduidelijk en er zijn te veel zorgen, maar dat de kinderen (in ieder geval [de minderjarige 5] , [de minderjarige 4] en [de minderjarige 3] ) veel last hebben van wat zich heeft afgespeeld en dat ze klachten beschrijven die passen bij een trauma,
was wel duidelijk.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de vrouw omgang heeft met [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] en dat wordt gewerkt aan een omgangsregeling met de drie oudste kinderen. [de minderjarige 5] , [de minderjarige 4] en [de minderjarige 3] willen de vrouw momenteel echter nog niet zien. Zij krijgen traumaverwerking (EMDR) en de hulpverlening heeft er vertrouwen in dat zowel de vrouw als de man blijven meewerken zoals zij dat nu doen.
De vrouw heeft overigens haar verzoeken met betrekking tot de hoofdverblijfplaats en de kinderbijdrage ter zitting ingetrokken.
2.8.
Proceskosten
Gelet op de aard van de procedure zal bepaald worden dat elk van partijen de eigen kosten draagt.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1.
Verklaart de vrouw niet-ontvankelijk in haar verzoek.
3.2.
Bepaalt dat elke partij de eigen kosten van deze procedure draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.L. Diender, rechter, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. A.E.J. van Schie op 6 februari 2024.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden en overeenkomstig artikel 820 lid 2 Rv openlijk bekend is gemaakt.