ECLI:NL:RBNHO:2024:10308

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
8 oktober 2024
Publicatiedatum
8 oktober 2024
Zaaknummer
15/180096-24
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een 67-jarige man voor de invoer van meer dan 3 kilo cocaïne op Schiphol

Op 8 oktober 2024 heeft de Rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Haarlem, een 67-jarige man veroordeeld tot een gevangenisstraf van 28 maanden voor de invoer van meer dan 3 kilo cocaïne op Schiphol. De verdachte arriveerde op 2 juni 2024 met een vlucht vanuit Suriname en had in zijn ruimbagage een rolkoffer met daarin zakken gedroogd fruit, waarin later cocaïne werd aangetroffen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans had aanvaard dat er cocaïne in de pakketten zou zitten, wat leidde tot de conclusie dat hij voorwaardelijk opzet had op de invoer van de drugs. De rechtbank nam in haar overwegingen mee dat de verdachte geen controle had uitgevoerd op de inhoud van de pakketten en dat hij zich bewust was van de risico's van het vervoeren van dergelijke bagage vanuit Suriname.

De officier van justitie had een gevangenisstraf van 28 maanden geëist, terwijl de verdediging pleitte voor rekening houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals zijn leeftijd en gezondheidsklachten. De rechtbank oordeelde dat de ernst van het feit, de hoeveelheid cocaïne en de maatschappelijke impact van drugshandel een forse straf rechtvaardigden. De verdachte had geen strafblad en was niet eerder veroordeeld, wat in zijn voordeel werd meegewogen. Uiteindelijk werd de gevangenisstraf vastgesteld op 28 maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest had doorgebracht. De rechtbank verklaarde het bewezen verklaarde strafbaar op grond van de Opiumwet.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Strafrecht, zittingsplaats Haarlem
Parketnummer: 15/180096-24
Uitspraakdatum: 8 oktober 2024
Vonnis van de rechtbank Noord-Holland, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Suriname) op [geboortedatum],
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
nu gedetineerd te: P.I. Ter Apel, HvB.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 24 september 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. I. Hermans, en van wat de verdachte en zijn raadsman, mr. D.W.H.M. Wolters, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 2 juni 2024 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

3.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in haar vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.Beoordeling van het bewijs

4.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte opzet heeft gehad op (het medeplegen van) de invoer van cocaïne in Nederland.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1.
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de
bijlagebij dit vonnis zijn opgenomen.
4.3.2.
Bewijsmotivering
De verdachte is op 2 juni 2024 met een vlucht vanuit Suriname op Schiphol aangekomen. De verdachte had als ruimbagage een rolkoffer bij zich, met daarin onder meer enkele zakken met gedroogd fruit. Bij een controle van de inhoud van de koffer wordt in alle zakken een witte substantie aangetroffen, die later positief wordt getest als zijnde cocaïne. Het totale nettogewicht van de aangetroffen cocaïne bedraagt 3.064 gram.
De rechtbank stelt voorop dat in zaken zoals deze, waarbij in ruimbagage verdovende middelen worden aangetroffen, als uitgangspunt geldt dat een passagier die per vliegtuig (ruim)bagage met zich meevoert, voor die inhoud verantwoordelijk is indien kan worden vastgesteld dat de verdachte het aanmerkelijk risico op een zekere inhoud van die bagage heeft aanvaard. Hiervan is naar het oordeel van de rechtbank in dit geval sprake.
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat een voor hem onbekende vrouw op de dag van vertrek pakketten met groente aan hem heeft gegeven. Deze pakketten zou de verdachte, in opdracht van zijn zoon, moeten overhandigen aan een neef in Nederland die hij ook niet kende. De verdachte heeft de inhoud van de pakketten niet gecontroleerd voordat hij deze in zijn koffer deed. Ook heeft hij geen gegevens van de vrouw die de pakketten heeft gebracht. Verder wist de verdachte niet wanneer en door wie de pakketten in Nederland zouden worden opgehaald.
Onder deze omstandigheden had de verdachte naar het oordeel van de rechtbank de inhoud van de pakketten moeten onderzoeken. Dit geldt te meer omdat het een feit van algemene bekendheid is dat er vanuit Suriname via de luchthaven Schiphol grote hoeveelheden cocaïne Europa worden binnengesmokkeld en dat die cocaïne op allerlei manieren in hand- en ruimbagage verstopt kan zijn. De verdachte heeft bovendien verklaard hiermee bekend te zijn en te weten dat een reiziger verantwoordelijk is voor de inhoud van zijn bagage.
Gelet op de voorgaande omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat er cocaïne in de pakketten zou zitten, zodat hij voorwaardelijk opzet had op de invoer daarvan.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat de verdachte:
op 2 juni 2024 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 28 maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om in het kader van een strafoplegging rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, met name met zijn leeftijd en zijn gezondheidsklachten.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de invoer van meer dan 3 kilo cocaïne. Cocaïne is een voor de gezondheid van personen zeer schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid is van zodanige omvang dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan vaak gepaard met ondermijning en vele andere vormen van criminaliteit. Om deze redenen worden in beginsel forse straffen opgelegd voor de invoer van harddrugs.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank acht geslagen op het strafblad van de verdachte van 19 juli 2024, waaruit volgt dat hij niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld.
Bij het bepalen van de op te leggen straf zoekt de rechtbank aansluiting bij de LOVS-oriëntatiepunten voor straftoemeting. Bij de door de verdachte ingevoerde hoeveelheid van 3.064 gram geldt als uitgangspunt dat een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden wordt opgelegd. In de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn gezondheidsklachten, ziet de rechtbank aanleiding om een enigszins kortere gevangenisstraf op te leggen. Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 28 maanden passend en geboden is, met aftrek van de tijd die de verdachte reeds in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor onder 5. is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart de verdachte,
[naam verdachte], hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
28 (achtentwintig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Ramondt, voorzitter,
mrs. G.D. Kleijne en I.E. Voorberg, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.M. Bos, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 8 oktober 2024.