ECLI:NL:RBNHO:2024:1026

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
5 februari 2024
Publicatiedatum
5 februari 2024
Zaaknummer
C/15/347496 / JU RK 23-2011C/15/347496 / JU RK 23-2011
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • P.W.M. de Wolf MSM
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing van een minderjarige

Op 5 februari 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, een beschikking gegeven in de zaak van de Raad voor de Kinderbescherming betreffende een minderjarige. De kinderrechter heeft de minderjarige onder toezicht gesteld voor de duur van twaalf maanden en een machtiging tot uithuisplaatsing verleend voor zes maanden. De Raad had verzocht om deze maatregelen vanwege de ernstige ontwikkelingsbedreigingen die de minderjarige ondervond. De minderjarige vertoonde agressief gedrag, accepteerde het gezag van zijn moeder niet en had een problematische thuissituatie. De moeder, die het ouderlijk gezag uitoefent, was bezorgd over de veiligheid van haar andere kinderen en de invloed van de minderjarige op zijn omgeving. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de minderjarige in een onveilige situatie verkeerde en dat hulp in een gedwongen kader noodzakelijk was. De kinderrechter heeft ook geconstateerd dat de moeder welwillend is, maar dat de minderjarige niet naar haar luistert en geen hulp wil accepteren. De kinderrechter heeft de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de noodzakelijke hulpverlening snel kan starten. De minderjarige zal worden ondergebracht in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder, waar hij kan profiteren van de structuur en begeleiding die hij nodig heeft.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Haarlem
Zaaknummer: C/15/347496 / JU RK 23-2011
Datum uitspraak: 5 februari 2024
Beschikking van de kinderrechter over een ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de Raad voor de Kinderbeschermingte Haarlem,
hierna te noemen: de Raad,
over
[de minderjarige], geboren op [geboortedatum] in [plaats] ,
hierna te noemen: [de minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [plaats] ,
advocaat: mr. T. Kapinga te Zaandam.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
- het verzoekschrift met bijlagen, binnengekomen bij de rechtbank op 20 december 2023;
- het e-mailbericht van de GI van 2 februari 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 31 januari 2024. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder met haar advocaat;
- [vertegenwoordiger van de raad] en [vertegenwoordiger van de raad] als vertegenwoordigers van de Raad;
- [vertegenwoordiger van de GI] als vertegenwoordiger van de GI.
1.3.
De kinderrechter heeft [de minderjarige] naar zijn mening gevraagd. [de minderjarige] heeft hierover een gesprek gevoerd met de kinderrechter. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de kinderrechter samengevat wat [de minderjarige] heeft verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] .
2.2.
[de minderjarige] verblijft bij [verblijfplaats] in [plaats] .
2.3.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft [de minderjarige] bij beschikking van 7 november 2023 voorlopig onder toezicht gesteld tot 7 februari 2024.
2.4.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 7 november 2023 machtiging verleend [de minderjarige] met spoed gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder voor vier weken. Bij beschikking van 16 november 2023 is machtiging verleend [de minderjarige] uit huis te plaatsen in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder tot 7 februari 2024.

3.Het verzoek

3.1.
De Raad heeft verzocht [de minderjarige] onder toezicht te stellen voor de duur van een jaar.
Verder heeft de Raad verzocht machtiging te verlenen om [de minderjarige] uit huis te plaatsen in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder voor de duur van zes maanden.
Tot slot heeft de Raad verzocht de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
Als onderbouwing van het verzoek is namens de Raad naar voren gebracht dat [de minderjarige] zeer zelfbepalend is en het gezag van zijn moeder niet accepteert. Zijn gedrag is de afgelopen jaren steeds verslechterd. Voor de spoedmaatregelen werd hij thuis steeds agressiever. De moeder heeft daarom aangifte tegen hem gedaan. Ook kon zij de veiligheid van zijn twee zussen ook niet langer waarborgen. Verder was onbekend met wie [de minderjarige] buitenshuis omging. Wel staat vast dat zijn sociale contacten in [plaats] geen goede invloed op hem hadden. Ook bleef [de minderjarige] hele nachten van huis weg. Hij is meerdere keren in contact gekomen met politie, wordt verdacht van meerdere strafbare feiten en staat bij de gemeente bekend in verband met de ‘aanpak risicojongeren’. Er zijn zorgen over hoe hij aan geld komt, middelengebruik en bezit van wapens. De Raad is bezorgd dat [de minderjarige] steeds verder afglijdt richting het criminele circuit. Op dit moment wordt hij begeleid door de jeugdreclassering.
Daarnaast is [de minderjarige] vanwege geweldsincidenten meerdere keren van school geschorst en kon de school de veiligheid van de andere leerlingen niet meer garanderen. Ook verzuimde [de minderjarige] veel van school. Sinds 12 december 2023 gaat [de minderjarige] naar school bij [school] .
Uit diagnostisch onderzoek is gebleken dat [de minderjarige] een globaal beneden gemiddeld intelligentieniveau heeft. Taalvaardigheid is een sterke kant, wat het risico kan meebrengen dat hij wordt overschat. Verder lijkt zijn gewetensontwikkeling gebrekkig te zijn en heeft hij veel moeite zijn emoties te herkennen, reguleren en uiten. Omdat er onvoldoende zicht kon worden gekregen op wat er precies in hem omgaat, kon er geen diagnose worden gesteld. Daarom is nader onderzoek nodig voor aanvullende diagnostiek en om zijn sociaal-emotioneel functioneren in kaart te brengen. Op basis van de uitkomsten daarvan kan worden ingeschat welke behandeling passend is. Wel lijkt het gedrag van [de minderjarige] te passen bij een gedragsstoornis. De jeugdreclasseerder heeft verder aangegeven dat [de minderjarige] de relatie tussen oorzaak en gevolg niet ziet en geweld als oplossing voor alles ziet.
[de minderjarige] verblijft sinds november 2023 bij [verblijfplaats] , waar het goed gaat. Hij houdt zich aan de regels en er zijn geen incidenten geweest. Hij vindt het echter moeilijk zich aan afspraken te houden, waarbij het niet duidelijk is of dit komt door onwil of onmacht.
De Raad is van mening dat een neutraal persoon in de vorm van een gezinsvoogd nodig is om regie te voeren in de hulpverlening, de moeder te ondersteunen en met haar beslissingen te nemen in het belang van [de minderjarige] . Daarnaast kan een gezinsvoogd in plaats van de moeder de moeilijke beslissingen nemen, zodat de moeder-kindrelatie niet nog verder verstoord raakt. Het is tot slot belangrijk eraan te werken dat [de minderjarige] weer thuis kan wonen.

4.De standpunten

4.1.
[de minderjarige] heeft laten weten dat hij wel begrijpt dat er zorgen over hem zijn en dat hulp nodig wordt gevonden. Zelf heeft hij geen mening over het verzoek. [de minderjarige] weet hoe de situatie kan worden verbeterd. Hij vindt het niet fijn bij [verblijfplaats] of bij [school] . Het liefst zou hij weer naar huis gaan.
4.2.
De moeder is het eens met de verzoeken. Zij wil wel dat [de minderjarige] thuis komt, maar daarvoor is eerst behandeling nodig. [de minderjarige] moet met zijn agressie leren omgaan en meer zelfinzicht krijgen.
4.3.
Na de zitting heeft de GI bericht dat [de minderjarige] bij Levvel is aangemeld. Naar verwachting zal de intake binnenkort plaats kunnen vinden en kan Levvel daarna snel beginnen. Namens de GI is de hoop uitgesproken dat [de minderjarige] actief zal meewerken zodat hij zich weer positief kan ontwikkelen.

5.De beoordeling

5.1.
Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting blijkt dat [de minderjarige] zodanig opgroeit dat hij ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. Er is sprake van de volgende concrete ontwikkelingsbedreigingen. De afgelopen jaren is het gedrag van [de minderjarige] steeds verder verslechterd. Zijn gedrag is heel agressief, als gevolg waarvan de thuissituatie en zijn medeleerlingen op school niet langer veilig waren. Hij accepteert het gezag van zijn moeder niet, zodat zij geen vat op hem heeft, en hij trekt zijn eigen plan. Zo bleef hij hele nachten van huis. Het is onbekend met wie hij op straat omgaat, al zijn dit wel mensen die een slechte invloed op hem hebben. [de minderjarige] wordt verdacht van meerdere strafbare feiten en is vanwege zijn agressieve gedrag meermalen geschorst van school. Er zijn zorgen over blowen en wapenbezit, en dat hij (verder) zal afglijden naar het criminele circuit.
Verder is gebleken dat [de minderjarige] beneden gemiddeld intelligent is en een gebrekkige gewetensontwikkeling en emotieregulatie heeft. Ook is zorgelijk dat hij de relatie tussen oorzaak en gevolg niet inziet.
5.2.
De zorg die noodzakelijk is om de bedreiging weg te nemen wordt niet of onvoldoende geaccepteerd. Hoewel de moeder welwillend is en al langere tijd op zoek is naar hulp voor [de minderjarige] , luistert hij niet naar haar en vindt hij hulp zelf niet nodig. Daarom moet hulp, om zijn patronen te doorbreken, in het gedwongen kader plaatsvinden. De moeder lang tevergeefs bij het Jeugdteam aangedrongen op hulp, maar zij werd daar onvoldoende gehoord. Daardoor heeft zij nu geen vertrouwen meer in het Jeugdteam, wat mogelijkheden voor hulp in het vrijwillig kader beperkt.
5.3.
Ten slotte blijkt dat de verwachting gerechtvaardigd is dat de moeder, die het gezag uitoefent in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding te dragen binnen een termijn die, gelet op de persoon en de ontwikkeling van [de minderjarige] , aanvaardbaar te achten is.
5.4.
Uit het voorgaande volgt dat is voldaan aan het wettelijke criterium genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek. Het verzoek tot ondertoezichtstelling zal daarom worden toegewezen.
Gelet op de aanwezige problematiek en de in te zetten hulpverlening, zal de kinderrechter [de minderjarige] onder toezicht stellen voor de duur van twaalf maanden.
De komende periode moet verdere diagnostiek bij [de minderjarige] worden uitgevoerd, zodat hij passende behandeling kan krijgen gericht op zijn agressieregulatie, zoals bijvoorbeeld bij De Waag, eventueel aangevuld met FAST. De GI heeft laten weten dat de behandeling bij Levvel naar verwachting binnenkort zal starten.
5.5.
Ook is de kinderrechter van oordeel dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding (artikel 1:265b, eerste lid, BW). Vanwege de agressie en het zelfbepalende gedrag van [de minderjarige] was de thuissituatie niet meer houdbaar en waren de moeder en de zussen niet meer veilig. Bij [verblijfplaats] gaat het goed met [de minderjarige] , waar hij zich aan de regels houdt en baat heeft bij de duidelijke structuur en afspraken. Zo lang [de minderjarige] nog geen verdere diagnostiek en passende behandeling heeft gehad, blijft de thuissituatie onveilig. Gelet hierop zal de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing met zes maanden verlengen.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
stelt [de minderjarige] onder toezicht van De Jeugd- en Gezinsbeschermers te Alkmaar met ingang van 7 februari 2024 tot 7 februari 2025;
6.2.
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder met ingang van 7 februari 2024 tot 7 augustus 2024;
6.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is schriftelijk gegeven en in het openbaar uitgesproken op 5 februari 2024 door mr. P.W.M. de Wolf MSM, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. T. Alexander als griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Amsterdam.