ECLI:NL:RBNHO:2024:10138

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
2 oktober 2024
Publicatiedatum
2 oktober 2024
Zaaknummer
15/087550-24 en 15/012710-24 (ttz. gev.)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid Openbaar Ministerie in vervolging voor afpersing en vernieling; vrijspraak bedreiging; veroordeling fietsendiefstal met gevangenisstraf

Op 2 oktober 2024 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, waarbij het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk werd verklaard in de vervolging voor de feiten van afpersing en vernieling. De rechtbank oordeelde dat er geen formele klacht was ingediend door de slachtoffers, die bloed- of aanverwanten van de verdachte zijn. De rechtbank concludeerde dat de ouders van de verdachte niet de intentie hadden om vervolging te bewerkstelligen, wat leidde tot de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie voor deze klachtdelicten.

Daarnaast werd de verdachte vrijgesproken van bedreiging, omdat niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat er sprake was van een bedreiging die de vereiste redelijke vrees bij de slachtoffers kon oproepen. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de slachtoffers inconsistent waren en onvoldoende bewijs boden voor de bedreiging.

Wel werd de verdachte veroordeeld voor fietsendiefstal, waarbij hij op 31 december 2023 een racefiets had weggenomen. De rechtbank legde een gevangenisstraf van twee weken op, rekening houdend met de ernst van het feit en de recidive van de verdachte. De rechtbank oordeelde dat de verdachte geen respect had voor de eigendomsrechten van anderen en dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend was. Tevens werd een schadevergoeding van € 83,10 toegewezen aan de benadeelde partij, die voortvloeide uit de diefstal.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummers: 15/087550-24 en 15/012710-24 (ttz. gev.) (P)
Uitspraakdatum: 2 oktober 2024
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 18 september 2024 in de zaak tegen:
[naam verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres] .
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, op de zitting van 24 juni 2024 gevoegd. De in de verschillende zaken ten laste gelegde feiten zijn hierna voor de leesbaarheid doorgenummerd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. H. Klaver en van wat de verdachte en zijn raadsman, mr. T. Nieuwburg, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging ten laste gelegd dat:
parketnummer 15/087550-24
feit 1
primair
hij op of omstreeks 12 maart 2024 te Haarlem ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] te dwingen tot de afgifte van een geldbedrag, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of een derde toebehoorde(n) heeft geroepen: "Ik wil geld" en/of dreigende, althans boos heeft geschreeuwd en/of een schroevendraaier heeft gepakt en/of dreigende met die schroevendraaier in/tegen het aanrechtblad heeft geslagen en/of dreigende voor die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] is gaan staan en/of stekende bewegingen richting die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft gemaakt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
subsidiair
hij op of omstreeks 12 maart 2024 te Haarlem [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door een schroevendraaier te pakken en/of dreigende voor die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] is gaan staan
en/of stekende bewegingen richting die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft gemaakt en/of met die schroevendraaier in/tegen het aanrechtblad te slaan
feit 2
hij op of omstreeks 12 maart 2024 te Haarlem opzettelijk en wederrechtelijk een of meerdere bloempot(ten), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt
parketnummer 15/012710-24
feit 3
hij in de periode van 30 december 2023 tot en met 31 december 2023 te Haarlem een racefiets (een Cube met de kleur paars/zwart en welke fiets stond gestald op/aan de Lange Begijnenstraat aldaar), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 3] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of die weg te nemen fiets onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking.

2.Voorvragen

2.1
Ontvankelijkheid van de officier van justitie
Klachtdelicten afpersing en vernieling
De onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten (afpersing en vernieling) zijn gericht tegen bloed- of aanverwanten van de verdachte, namelijk tegen zijn ouders. Gelet op de artikelen 319 en 353 Sr (waarbij artikel 316 Sr van overeenkomstige toepassing wordt verklaard) kunnen deze feiten alleen worden vervolgd op klacht van deze bloed- of aanverwanten. Het doen van aangifte is niet voldoende om te kunnen spreken van een klacht in de hiervoor genoemde zin. Er moet ofwel een formele klacht gedaan zijn, of het moet anderszins duidelijk zijn dat het de bedoeling van de aangever was om vervolging te bewerkstelligen. [1]
De rechtbank stelt vast dat een formele klacht van [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] ontbreekt. De politie heeft bovendien in het dossier vastgelegd dat [slachtoffer 2] uitdrukkelijk geen aangifte tegen de verdachte wilde doen of de politie bij de zaak wilde betrekken. [slachtoffer 1] heeft wel aangifte gedaan en een verklaring bij de rechter-commissaris afgelegd. Over zijn bedoeling met de aangifte heeft [slachtoffer 1] gezegd dat hij hoopt dat er eindelijk iets kan worden gedaan en dat hij wordt opgenomen of in ieder geval voor langere tijd vast zit. Bij de rechter-commissaris heeft [slachtoffer 1] gezegd dat zijn zoon ziek en verslaafd is, en dat hij wil dat hij beter wordt en behandeling krijgt. Hij wil niet dat zijn zoon in de gevangenis zit maar dat hij behandeld wordt. De rechtbank is van oordeel dat uit deze uitlatingen geen duidelijke wens tot vervolging blijkt. Ook uit de rest van het dossier leidt de rechtbank niet af dat [slachtoffer 1] de bedoeling heeft gehad dat de verdachte zou worden vervolgd. De rechtbank zal de officier daarom niet-ontvankelijk verklaren in de vervolging van verdachte, voor zover het deze strafbare feiten betreft.
2.2
Voorvragen ten aanzien van de onder 1 subsidiair en 3 ten laste gelegde feiten
De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de onder 1 primair en 3 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend kunnen worden bewezen.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van het onder 1 en 2 ten laste gelegde vrijspraak bepleit. Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde heeft de raadsman zich met betrekking tot de bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Vrijspraak feit 1 subsidiairNaar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen wat de verdachte onder 1 subsidiair is ten laste gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Ten aanzien van de ten laste gelegde bedreiging hebben [slachtoffer 1] , de vader van de verdachte, en [naam broer van verdachte] , een broer van de verdachte, verklaringen afgelegd bij zowel de politie als bij de rechter-commissaris. De rechtbank stelt vast dat hun verklaringen, afgelegd bij de rechter-commissaris op onderdelen strijdig zijn met hun eigen verklaringen bij de politie en met elkaars verklaringen. Dat maakt naar het oordeel van de rechtbank echter niet dat de verklaringen in het geheel onbruikbaar zijn. Over het feit dat de verdachte in het huis van zijn ouders aan de [adres ouders verdachte] was, dat hij geld wilde van zijn ouders, dat hij dat niet kreeg, en dat hij een schroevendraaier in het aanrecht heeft geslagen, zijn alle verklaringen, inclusief die van de verdachte zelf, immers gelijkluidend. In zoverre acht de rechtbank de verklaringen dan ook bruikbaar voor het bewijs.
De feiten die voorts op grond van die verklaringen kunnen worden vastgesteld, zijn naar het oordeel van de rechtbank echter onvoldoende om tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde bedreiging te komen. Niet kan worden vastgesteld wie er precies aanwezig waren ten tijde van deze gedraging, dan wel of bij hen door deze gedraging de vereiste redelijke vrees kon ontstaan voor het misdrijf waarmee werd gedreigd. Het slaan in het aanrecht met een schroevendraaier is daarvoor op zichzelf onvoldoende. De verdachte moet daarom worden vrijgesproken van de onder 1 subsidiair ten laste gelegde bedreiging.
3.3.2
Bewijsmiddelen feit 3
De rechtbank heeft vastgesteld dat sprake is van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering. Gelet daarop zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen op grond waarvan de rechtbank tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit is gekomen, te weten:
  • De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de zitting van 18 september 2024;
  • Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 3] van 2 januari 2024 (pagina 5 en 6 van het dossier in zaak B);
  • Proces-verbaal van bevindingen met beschrijving camerabeelden door verbalisant [naam verbalisant] van 10 januari 2024 (pagina 7 van het dossier in zaak B).
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 3 ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 31 december 2023 te Haarlem een racefiets (een Cube met de kleur paars/zwart en welke fiets stond gestald op/aan de Lange Begijnenstraat aldaar), die aan [slachtoffer 3] toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte die weg te nemen fiets onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking.
Wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezen verklaarde levert op:
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezen verklaarde zou ontbreken. Het bewezen verklaarde is dus strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
Uitgaande van bewezenverklaring van het onder 1 primair en 3 ten laste gelegde, heeft de officier van justitie gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van gelijke duur als de tijd die hij al in voorarrest heeft doorgebracht. Daarnaast heeft de officier van justitie de oplegging van de tbs-maatregel met dwangverpleging gevorderd.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft de rechtbank verzocht om geen tbs-maatregel op te leggen.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft een fiets gestolen. Fietsendiefstal veroorzaakt hinder, schade en ergernis voor de benadeelde. Door zo te handelen heeft de verdachte er blijk van gegeven geen respect te hebben voor de eigendomsrechten van een ander.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de straf verder gelet op de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting. Voor fietsendiefstal is bij een eerste vergrijp het uitgangspunt voor de rechtbank een geldboete van € 300,-. In het geval van recidive is het uitgangspunt een geldboete van € 300,- en een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken.
De rechtbank heeft aan de hand van het strafblad van de verdachte vastgesteld dat hij zich in het recente verleden eerder aan soortgelijke vergrijpen schuldig heeft gemaakt. Uit de rapportages van de gedragskundigen die zijn opgesteld in het kader van de ten laste gelegde afpersing, bedreiging en vernieling komt een lange geschiedenis van verslaving en psychische problematiek naar voren. Dat beeld is op dit moment onveranderd. De verdachte heeft geen vaste woon- of verblijfplaats.
De rechtbank is, alles afwegende, van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken passend en geboden is.

7.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [slachtoffer 3] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 83,10 ingediend tegen de verdachte wegens materiële schade die zij als gevolg van het onder 3 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
7.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering geheel toe te wijzen.
7.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering kan worden toegewezen met uitzondering van de kosten voor het kettingslot, omdat niet kan worden bewezen dat de verdachte het kettingslot zou hebben opengebroken.
7.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de schade voor het gehele gevorderde bedrag rechtstreeks voortvloeit uit het bewezen verklaarde feit. De vordering zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 31 december 2023 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen (diefstal door middel van verbreking) aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht (Sr) op te leggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 36f, 311 Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging van de verdachte ter zake van de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder 1 subsidiair is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 3 ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
2(
twee) weken.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [slachtoffer 3] geleden schade tot een bedrag van
€ 83,10,bestaande uit materiële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 31 december 2023 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 3] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 3] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 83,10, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 1 dag gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 december 2023 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. B.V.A. Corstens, voorzitter,
en mrs. M.S. Neervoort en G.D. Kleijne, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. M. Altena,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 2 oktober 2024.

Voetnoten

1.Vgl. HR 4 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2242.