ECLI:NL:RBNHO:2024:10107

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
2 oktober 2024
Publicatiedatum
2 oktober 2024
Zaaknummer
C/15/355581 / KG ZA 24-462
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van vordering tot afgifte van stukken op grond van artikel 843a Rv in kort geding tussen eiser en Gemeente Den Helder

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 26 september 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiser] en de Gemeente Den Helder. [eiser] vorderde op basis van artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) de afgifte van bepaalde stukken door de Gemeente, die hij nodig achtte voor zijn verdediging in een andere procedure. De Gemeente heeft de vordering bestreden en aangevoerd dat [eiser] geen rechtmatig belang had bij de gevraagde stukken. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er al jarenlang een conflict bestaat tussen [eiser] en de Gemeente over het gebruik en de verkoop van een oud pand in Den Helder, waar [eiser] eerder woonde en zijn atelier had. De Gemeente had de onderhandelingen over de verkoop van het pand afgebroken en het pand vervolgens verkocht aan een derde partij.

De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat [eiser] niet heeft aangetoond dat hij een rechtmatig belang heeft bij de afgifte van de gevraagde stukken. De vorderingen van [eiser] zijn afgewezen, omdat de voorzieningenrechter van mening was dat de vorderingen in een bodemprocedure niet voldoende kans van slagen hadden. De voorzieningenrechter heeft ook geoordeeld dat de Gemeente niet gehouden was om de gevraagde stukken af te geven, omdat er geen gewichtige redenen waren die zich daartegen verzetten. [eiser] is in het ongelijk gesteld en moet de proceskosten betalen, die zijn begroot op € 1.973,00. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK Noord-Holland

Civiel recht
Zittingsplaats Alkmaar
Zaaknummer: C/15/355581 / KG ZA 24-462
Vonnis in kort geding van 26 september 2024
in de zaak van
[eiser],
te [plaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. M.M. Komen,
tegen
GEMEENTE DEN HELDER,
te Den Helder,
gedaagde partij,
hierna te noemen: de Gemeente,
advocaat: mr. E.C.W. van der Poel.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 8 augustus 2024 met de producties 1 tot en met 7;
- de brief van de Gemeente met de producties 1 tot en met 38;
- de brief van de Gemeente met de producties 39 tot en met 74;
- de mondelinge behandeling van 12 september 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt;
- de pleitnota van [eiser] ;
- de pleitnota van de Gemeente.
1.2.
Na afloop van de mondelinge behandeling heeft de Gemeente, zoals tijdens de mondelinge behandeling met partijen was afgesproken, nog toegestuurd de conclusie van antwoord, tevens eis in reconventie, die [eiser] in een andere tussen partijen lopende procedure heeft ingediend.
1.3.
Op 17 september 2024 heeft [eiser] een brief met bijlagen in het digitale dossier geplaatst. De Gemeente heeft verzocht deze brief buiten beschouwing te laten, dan wel haar de gelegenheid te geven daarop te reageren.

2.De uitgangspunten

2.1.
Tussen [eiser] en de Gemeente speelt al jarenlang een conflict over het gebruik en de verkoop van het oude [pand] in Den Helder (hierna: het pand), waar destijds het [eiser] museum gevestigd was en waar [eiser] met zijn gezin woonde en zijn atelier had. Nadat de Gemeente de bruikleenovereenkomsten had opgezegd, was [eiser] in onderhandeling met de Gemeente over de koop van het pand. De Gemeente heeft deze onderhandelingen afgebroken en het pand is verkocht aan Aannemingsbedrijf A. Tuin Den Helder B.V. (hierna: Tuin).
2.2.
Als gevolg van het conflict zijn er al meerdere civiel- en bestuursrechtelijke procedures gevoerd. De Gemeente heeft naar aanleiding van deze procedures in de loop der jaren een groot aantal stukken verstrekt aan [eiser] dan wel openbaar gemaakt. Een deel van deze stukken is geanonimiseerd en bevat zwart gelakte delen.
2.3.
Het Gerechtshof Amsterdam heeft bij arrest van 15 maart 2022 voor recht verklaard dat de Gemeente onrechtmatig heeft gehandeld door de onderhandelingen met [eiser] over de aankoop van het pand af te breken en de Gemeente veroordeeld tot vergoeding van de schade die [eiser] als gevolg daarvan lijdt en in de toekomst zal lijden.
2.4.
Op dit moment is er bij de Rechtbank Noord-Holland een civielrechtelijke zaak aanhangig tussen (onder meer) [eiser] en de Gemeente over de verdeling van de opbrengst van een executieveiling van goederen van [eiser] (hierna: de verdelingsprocedure). In die procedure heeft [eiser] op 11 september 2024 een conclusie van antwoord genomen en tevens een eis in reconventie tegen de Gemeente ingesteld waarin hij schadevergoeding wegens het onrechtmatig afbreken van de onderhandelingen vordert.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert - samengevat - dat de voorzieningenrechter bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
de Gemeente veroordeelt om binnen 48 uur na dagtekening van dit vonnis de ongecensureerde stukken genoemd in randnummer II.2 van de dagvaarding toe te zenden aan de kort geding advocate van [eiser] ;
bepaalt dat de Gemeente een dwangsom van € 5.000,- zal verbeuren als zij niet aan de veroordeling voldoet, te vermeerderen met € 1.000,- per dag dat zij in gebreke blijft met het toezenden van de stukken, tot een maximum van € 50.000,-;
de Gemeente veroordeelt in de proceskosten.
In randnummer II.2 van de dagvaarding worden de volgende stukken genoemd:
“A. Door de gemeente, c.q. haar organen/vertegenwoordigers, gevoerde (interne)
correspondentie betreffende de onderhandelingen en verdere gang van zaken m.b.t. de
verkoop/levering/sanering van [adres] […];
B. Door de gemeente, c.q. haar organen/ vertegenwoordigers, met Aannemingsbedrijf A. Tuin Den Helder B.V. […] gevoerde correspondentie met betrekking tot de onderhandelingen en verdere gang van zaken m.b.t. de verkoop/levering/sanering van het pand;
C. Door de gemeente, c.q. haar organen/vertegenwoordigers, met NautaDutilh (c.q. de
advocaten/adviseurs van de gemeente) gevoerde correspondentie met betrekking tot de
onderhandelingen en verdere gang van zaken m.b.t. de verkoop/levering/sanering van het
pand;
D. Ongecensureerde afschriften van het 'B&W advies ' en de e-mailcorrespondentie van juni
2018 en juli 2018 met concrete aanduidingen en zonder zwart gemaakte delen;
E. Ongecensureerde versie van de geheime allonge van 7 juni 2018 (en het ongecensureerde
niet zwart gemaakte geheime B & W Advies gedateerd op 7 juni 2018 MET bijbehorende
ongecensureerde niet zwart gemaakte allonge) ten behoeve van de verkoop van het gebouw
met ondergrond, erf en verdere aanhorigheden, afspraken over asbestverwijdering, etc.,
gelegen aan de [adres] ;
F. Ongecensureerde bewijs van betaling door Tuin van de 'restant-betaling' pand,
vermoedelijk anno 2018 […];
G. Overeenkomst en afspraken plus verzekeringsstukken vermoedelijk uit 2020 tussen
Veilinghuis BV A Auctions en de gemeente Den Helder betreffende de verkoop en
verzekering van de ruim 8000 kunstwerken van [eiser] , alsmede eventuele latere
afspraken die zijn gemaakt tussen de Gemeente en het Veilinghuis m.b.t. de verkoop van
[eiser] collectie, werken, eigendommen, alsmede de relevante processtukken die worden
genoemd in de uitspraak van de rechtbank Gelderland van eind 2021, […].”
3.2.
[eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag dat de Gemeente op grond van artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) de hiervoor opgesomde stukken aan hem moet doen toekomen. Aan alle voorwaarden van artikel 843a Rv is voldaan.
3.3.
De Gemeente voert verweer en vindt dat de vorderingen moeten worden afgewezen.
Er is namelijk geen sprake van een spoedeisend belang en [eiser] voldoet niet aan de vereisten van artikel 843a Rv.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Toelaatbaarheid van stukken
4.1.
Bij aanvang van de mondelinge behandeling heeft [eiser] de voorzieningenrechter verzocht om de door de Gemeente ingediende producties buiten beschouwing te laten. Het gaat volgens [eiser] om een grote hoeveelheid producties die zonder verdere toelichting te laat zijn ingediend.
4.2.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de producties tijdig zijn ingediend. Het eerste deel van de producties is op 4 september 2024 overgelegd, het tweede deel op 9 september 2024. Het betreft weliswaar een grote hoeveelheid stukken, maar die bestaan voor het grootste deel uit processtukken die partijen in eerdere tussen hen gevoerde gerechtelijke procedures hebben ingediend en vonnissen en arresten die naar aanleiding daarvan zijn gewezen. De voorzieningenrechter gaat er daarom van uit dat [eiser] bekend is met die stukken. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om de producties van de Gemeente buiten beschouwing te laten.
4.3.
De voorzieningenrechter zal de brief van [eiser] van 17 september 2024 met de daarbij gevoegde stukken niet bij de beoordeling van het geschil betrekken. Deze stukken zijn (zonder dat dit was afgesproken) pas na de zitting toegestuurd en de Gemeente heeft zich niet kunnen uitlaten over deze stukken.
Spoedeisend belang
4.4.
Het gaat hier om een in kort geding gevorderde voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter moet daarom eerst beoordelen of [eiser] ten tijde van dit vonnis bij die voorziening een spoedeisend belang heeft. Tussen [eiser] en de Gemeente is momenteel nog een andere procedure aanhangig. [eiser] heeft aangevoerd dat de nu gevorderde stukken van belang zijn voor de onderbouwing van zijn standpunten en verweren in die procedure. Daarmee is naar het oordeel van de voorzieningenrechter het spoedeisend belang gegeven.
Artikel 843a Rv
4.5.
De voorzieningenrechter moet in dit kort geding beoordelen of de vorderingen in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben, dat vooruitlopend daarop toewijzing van de voorlopige voorziening gerechtvaardigd is. Als uitgangspunt geldt bovendien dat in deze procedure geen plaats is voor bewijslevering.
4.6.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat een vordering tot afgifte van stukken op grond van artikel 843a Rv kan worden toegewezen als aan drie cumulatieve voorwaarden is voldaan. De eiser dient een rechtmatig belang te hebben bij afgifte van de gevraagde bescheiden, het moet gaan om bepaalde bescheiden en het moet gaan om bescheiden aangaande een rechtsbetrekking waarin eiser of zijn rechtsvoorganger partij is. Ook dienen de bescheiden ter beschikking te staan of onder berusting te zijn van degene tegen wie de vordering wordt ingesteld. Indien aan deze voorwaarden is voldaan, is degene die de stukken waarvan afgifte wordt gevraagd onder zich houdt niettemin niet gehouden deze af te geven indien een gewichtige reden zich daartegen verzet of indien redelijkerwijze aangenomen kan worden dat een behoorlijke rechtsbedeling ook zonder afgifte van de gevraagde stukken is gewaarborgd.
4.7.
Artikel 843a Rv schept dus geen algemeen inzagerecht. Om “fishing expeditions” te voorkomen, dient de partij die op grond van deze bepaling informatie verlangt, de inhoud van de gevraagde bescheiden voldoende concreet te omschrijven. Artikel 843a Rv biedt voorts geen mogelijkheid documenten op te vragen waarvan slechts wordt vermoed dat zij wel eens steun zouden kunnen gegeven aan bepaalde stellingen van eiser, zonder dat er concrete aanknopingspunten zijn voor dat vermoeden.
Geen rechtmatig belang
4.8.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat onvoldoende is gebleken dat [eiser] een rechtmatig belang heeft bij afgifte van de gevorderde stukken. Dat betekent dat de vorderingen naar het oordeel van de voorzieningenrechter in een bodemprocedure niet een zodanige kans van slagen hebben, dat toewijzing in kort geding mogelijk is. De vorderingen van [eiser] zullen daarom worden afgewezen. De voorzieningenrechter licht dit als volgt toe.
4.9.
[eiser] stelt in de dagvaarding dat hij de gevorderde stukken nodig heeft om zijn schade, die hij heeft geleden als gevolg van het onrechtmatig afbreken door de Gemeente van de onderhandelingen over de koop van het pand, vast te stellen en te begroten. Het gaat daarbij om door de Gemeente gemaakte en gevorderde kostenposten (waaronder ontruimings- en opslagkosten) die een direct gevolg zijn van het onrechtmatig afbreken van de onderhandelingen. Verder zijn de stukken van belang om verweer te kunnen voeren in de lopende verdelingsprocedure.
In de pleitnota stelt [eiser] dat hij de stukken nodig heeft om te bewijzen dat:
  • A) de Gemeente het pand plotseling koste wat koste wilde ontruimen, terwijl zij wist/voorzag dat dit voor [eiser] onmogelijk was. De Gemeente dient de ontruimingskosten etc. zelf te betalen;
  • B) [eiser] het pand kon kopen en dat de Gemeente aan Tuin lagere, andere, nu nog geheime voorwaarden stelde dan aan [eiser] ;
  • C) De Gemeente voor wat betreft de kosten die zij op [eiser] wenst te verhalen aan verkwisting heeft gedaan.
De voorzieningenrechter zal deze gestelde belangen hieronder bespreken.
4.10.
Ad (A) en (C). De voorzieningenrechter stelt vast dat het gerechtshof Amsterdam in een tussen partijen gevoerde procedure in een tussenarrest van 15 maart 2022 heeft geoordeeld dat de ontruiming niet onrechtmatig was, dat het oordeel over de onrechtmatig afgebroken onderhandelingen dit oordeel niet anders maakt en dat de kosten van ontruiming en de opslagkosten voor rekening van [eiser] komen. Vervolgens heeft het Gerechtshof in het eindarrest van 6 december 2022 [eiser] veroordeeld tot betaling aan de Gemeente van € 316.972,56 aan ontruimingskosten en € 123.440,88 aan opslagkosten. Uit de arresten blijkt dat in deze kosten onder meer zijn begrepen de kosten van de taxateur van de geveilde kunst en van de verzekeraar. De arresten zijn onherroepelijk geworden en hebben gezag van gewijsde. [eiser] kan de verschuldigdheid van deze zelfde kosten in de nu tussen partijen aanhangige verdelingsprocedure dus niet opnieuw ter discussie stellen. [eiser] heeft weliswaar onder verwijzing naar artikel 6 EVRM gesteld dat dit gezag van gewijsde doorbroken zou moeten worden, maar hij heeft onvoldoende concrete feiten en omstandigheden naar voren gebracht op basis waarvan in dit kort geding kan worden aangenomen dat het beroep op doorbreking van het gezag van gewijsde door de bodemrechter gehonoreerd zal worden. [eiser] heeft daarom geen rechtmatig belang om de gevraagde stukken te krijgen om daarmee in de verdelingsprocedure verweer te voeren tegen de ontruimings- en opslagkosten of om in reconventie dezelfde kosten als schadepost te onderbouwen. Voor zover [eiser] stelt dat de gevorderde stukken ook van belang zijn voor de onderbouwing van andere schadeposten waar hij aanspraak op maakt, heeft hij dit onvoldoende toegelicht.
4.11.
Ad (B). De voorzieningenrechter volgt [eiser] niet in zijn standpunt dat hij belang heeft bij verkrijging van de gevorderde stukken om aan te tonen dat hij het pand had kunnen kopen als de Gemeente de onderhandelingen niet had afgebroken. De stukken waar [eiser] in dit kader naar verwijst (A t/m F) zien op de onderhandelingen en afspraken die de Gemeente heeft gemaakt met Tuin, de uiteindelijke koper van het pand. In de bodemprocedure over de schade zal moeten worden beoordeeld wat er zou zijn gebeurd als de Gemeente de onderhandelingen niet had afgebroken, dus of dan een koopovereenkomst tussen partijen tot stand zou zijn gekomen, wat de inhoud daarvan zou zijn en of [eiser] daaraan had kunnen voldoen. Daarvoor is niet van belang wat de Gemeente later met Tuin, die - anders dan [eiser] - heeft deelgenomen aan de tenderprocedure waarin het pand te koop werd aangeboden, is overeengekomen. Bovendien bevatten de reeds beschikbare stukken voldoende informatie over de afspraken tussen de Gemeente en Tuin, zodat [eiser] in staat moet worden geacht daarover stellingen in te nemen en te onderbouwen in de bodemprocedure.
4.12.
In de dagvaarding heeft [eiser] verder nog opgemerkt dat niet valt te ontkomen aan de aanname dat de Gemeente van belang zijnde afspraken verbergt die relevant zijn voor de schadevergoeding waar [eiser] en zijn gezin recht op hebben. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is deze stelling slechts gebaseerd op onvoldoende gefundeerde vermoedens. Daarmee is sprake van een “fishing expedition”, waarvoor artikel 843a Rv geen ruimte biedt.
Conclusie en proceskosten
4.13.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat [eiser] geen rechtmatig belang heeft bij de gevorderde stukken. Omdat de vorderingen van [eiser] op basis van dit oordeel worden afgewezen is het niet nodig om op de overige vereisten van artikel 843a Rv in te gaan. Deze zullen daarom onbesproken blijven.
4.14.
[eiser] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen, te vermeerderen met wettelijke rente. De proceskosten van Gemeente Den Helder worden begroot op:
- griffierecht
688,00
- salaris advocaat
1.107,00
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.973,00

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van € 1.973,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [eiser] niet tijdig aan de deze veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
veroordeelt [eiser] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over bovenstaande proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis zijn betaald,
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. N. Boots en in het openbaar uitgesproken op 26 september 2024.