ECLI:NL:RBNHO:2024:10089

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
19 september 2024
Publicatiedatum
1 oktober 2024
Zaaknummer
15/194257-24
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geweldsdelict tegen medewerkers van de Koninklijke Marechaussee op Schiphol met lichamelijk letsel als gevolg

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 19 september 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die zich op 13 juni 2024 op Schiphol met geweld heeft verzet tegen zijn aanhouding door twee medewerkers van de Koninklijke Marechaussee. De verdachte heeft de arm van een van de medewerkers in tegengestelde richting bewogen en de nek van de andere medewerker vastgepakt, waardoor beide medewerkers op de grond zijn gevallen en lichamelijk letsel hebben opgelopen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan wederspannigheid met letsel tot gevolg en heeft de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) voor de duur van twee jaren opgelegd. De rechtbank heeft ook vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot schadevergoeding voor immateriële en materiële schade aan de benadeelden. De rechtbank heeft de ernst van het feit en de recidive van de verdachte in aanmerking genomen bij het bepalen van de sanctie. De verdachte heeft geen berouw getoond en heeft zich negatief uitgelaten over de verbalisanten, wat de rechtbank als verergerende omstandigheid heeft meegewogen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/194257-24 (P)
Uitspraakdatum: 19 september 2024
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 19 september 2024 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
nu gedetineerd in Justitieel Complex Zaanstad.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. B. Rademacher, en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. M. de Reus, advocaat te Rotterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 13 juni 2024 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, zich met geweld en/of bedreiging met geweld, heeft verzet tegen ambtenaren, [benadeelde 1], wachtmeester der Kon.Marechaussee, en/of [benadeelde 2], wachtmeester le klasse der Kon.Marechaussee, werkzaam in de rechtmatige uitoefening van hun bediening, te weten de aanhouding van verdachte, door de arm van die [benadeelde 1] in tegengestelde richting te bewegen en/of de nek van die [benadeelde 2] vast te pakken ten gevolge waarvan [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] zijn gevallen, terwijl dit misdrijf en de daarmede gepaard gaande feitelijkheden enig lichamelijk letsel, te weten aan de arm, de elleboog, de hand en de duim van [benadeelde 1] ten gevolge heeft gehad.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit, inclusief de strafverhogende gevolgen van het bij [benadeelde 1] ontstane lichamelijk letsel.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit, omdat de verbalisanten niet in de rechtmatige uitoefening van hun bediening werkzaam waren. De verdachte wilde vanaf station Schiphol met de trein reizen en had daarom een doel om op de luchthaven te zijn. De verbalisanten hebben ten onrechte gemeend dat de verdachte niet op de luchthaven aanwezig mocht zijn.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Bewijs
De rechtbank komt op grond van de feiten en omstandigheden, die zijn vervat in de bewijsmiddelen, tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
De bewijsmiddelen zullen worden uitgewerkt in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist en zullen dan in een aan dit vonnis te hechten aanvulling worden opgenomen.
3.3.2
Bewijsmotivering
Uit het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [benadeelde 2] en [benadeelde 1] van 13 juni 2024 leidt de rechtbank af dat de verbalisanten hadden vernomen dat er een melding was gedaan over een mogelijk overlastgevend persoon op Schiphol, zijnde de verdachte. Bij een surveillanceronde zagen zij dat de verdachte richting een toegangsdeur op de aankomstpassage liep. Vervolgens besloten de verbalisanten de verdachte te vragen naar zijn doel op de luchthaven. [benadeelde 2] zag dat de verdachte ondanks deze vraag door wilde lopen, waarop [benadeelde 2] de toegang voor de verdachte blokkeerde. [benadeelde 2] vorderde de verdachte Schiphol te verlaten. Nadat de verdachte daarop met zijn handen de handen van [benadeelde 2] wegsloeg en al scheldend tegen [benadeelde 2] zei dat hij van de verdachte af moest blijven, hebben de verbalisanten besloten de verdachte aan te houden.
De rechtbank ziet geen aanleiding te twijfelen aan hetgeen in het op ambtseed opgemaakt proces-verbaal door de verbalisanten [benadeelde 2] en [benadeelde 1] staat over de hiervoor beschreven gang van zaken. De door de verdachte geschetste feitelijke gang van zaken doet ook niets af aan de rechtmatigheid van de verbalisanten om de verdachte te vragen naar zijn doel op de luchthaven. Ook is niet gebleken van andere omstandigheden die ertoe zouden kunnen leiden dat het optreden als onrechtmatig zou zijn aan te merken, zoals het ontbreken van noodzaak of anderszins disproportioneel optreden.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 13 juni 2024 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, zich met geweld heeft verzet tegen ambtenaren, [benadeelde 1], wachtmeester der Koninklijke Marechaussee, en [benadeelde 2], wachtmeester 1e klasse der Koninklijke Marechaussee, werkzaam in de rechtmatige uitoefening van hun bediening, te weten de aanhouding van verdachte, door de arm van die [benadeelde 1] in tegengestelde richting te bewegen en de nek van die [benadeelde 2] vast te pakken, ten gevolge waarvan [benadeelde 1] en [benadeelde 2] zijn gevallen, terwijl dit misdrijf en de daarmede gepaard gaande feitelijkheden enig lichamelijk letsel, te weten aan de arm, de elleboog, de hand en de duim van [benadeelde 1] ten gevolge heeft gehad.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
de meerdaadse samenloop van
wederspannigheid
en
wederspannigheid, terwijl het misdrijf of de daarmede gepaard gaande feitelijkheden enig lichamelijk letsel ten gevolge hebben.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is daarom strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dan ook strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank aan de verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: ISD-maatregel) voor de duur van twee jaren zal opleggen.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich op luchthaven Schiphol met geweld verzet tegen zijn aanhouding door twee medewerkers van de Koninklijke Marechaussee. Zij hadden de verdachte aangesproken in verband met een ontvangen melding van overlast door de verdachte en hem gevraagd naar de reden van zijn nachtelijke aanwezigheid op de luchthaven. De verdachte heeft daarop direct blijk gegeven niet te zullen meewerken en heeft zich bij zijn aanhouding dusdanig verzet dat hij en de medewerkers van de Koninklijke Marechaussee op de grond zijn gevallen. Na deze val heeft één van de medewerkers enkele weken last van zijn rib gehad en raakte de andere gewond aan zijn hand, onderarm en elleboog.
Dit is een ernstig feit. De Marechaussee heeft op Schiphol een belangrijke beschermende taak en verbalisanten moeten veilig hun werk kunnen doen. Ter zitting heeft de verdachte geen berouw getoond. Integendeel, hij heeft in niet mis te verstane bewoordingen verklaard geen respect te hebben voor de verbalisanten en het werk dat zij doen en zei dat de verbalisanten zijn gedrag hadden verdiend.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het 49 pagina’s tellende op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie (strafblad) van 11 september 2024. Daaruit blijkt dat de verdachte de laatste jaren veelvuldig strafbare feiten heeft gepleegd, waaronder ook met regelmaat gewelddelicten jegens beroepsbeoefenaars zoals de politie en de Koninklijke Marechaussee.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport van 13 augustus 2024 van [reclasseringswerker 1] en [reclasseringswerker 2], werkzaam bij GGZ Fivoor Haarlem. Hierin wordt geadviseerd aan de verdachte een onvoorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen. Het advies wordt – zakelijk weergegeven – als volgt onderbouwd.
Betrokkene voldoet aan de criteria voor de oplegging van een onvoorwaardelijke ISD-maatregel. In mei 2024 werd de reclassering ook al gevraagd te adviseren over de oplegging van de maatregel. Toen was GGZ Reclassering Fivoor van mening dat [verdachte] een laatste kans moest krijgen om te werken aan het opbouwen van een maatschappelijk stabiel bestaan. GGZ Reclassering Fivoor zag mogelijkheden om hem hierbij te begeleiden, door in te zetten op onder andere een begeleid wonen traject bij Stichting De Wilde Vaart. Wij kwamen tot het advies om aan hem een voorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen. Op 11 juni 2024 kreeg betrokkene deze voorwaardelijke maatregel opgelegd. Daarmee kreeg hij zijn laatste kans. Het traject bij Stichting De Wilde Vaart werd vanwege agressief gedrag al binnen twee weken beëindigd en niet lang daarna werd [verdachte] ook aangehouden op verdenking van een nieuw strafbaar feit (onderhavige zaak). Bovenstaande maakt dat de reclassering op dit moment geen mogelijkheden meer ziet om interventies aan te bieden in het kader van een voorwaardelijke veroordeling of voorwaardelijke ISD-maatregel. Ons rest niets anders dan nu wel te adviseren om aan betrokkene een onvoorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen. Met dit strakke kader kunnen de hoge risico’s op delictgedrag en letselschade bij anderen onzes inziens het best worden beperkt.
De op te leggen maatregel
De rechtbank stelt vast dat voldaan is aan de voorwaarden die artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht (Sr) voor het opleggen van de ISD-maatregel stelt. Immers (i) betreft het door de verdachte begane feit een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, (ii) is de verdachte in de afgelopen vijf jaren minstens driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk veroordeeld tot vrijheidsbenemende straffen, (iii) is het onderhavige feit begaan na tenuitvoerlegging hiervan, (iv) moet er ernstig rekening mee gehouden worden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan en (v) eist de veiligheid van goederen het opleggen van de maatregel.
De rechtbank kan zich bovendien vinden in het advies van de reclassering en neemt dit advies over. De rechtbank is van oordeel dat (opnieuw) de maatregel tot plaatsing van de verdachte in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van twee jaren dient te worden opgelegd.
Om de beëindiging van de recidive van de verdachte en het leveren van een bijdrage aan de oplossing van zijn problematiek alle kansen te geven, alsmede de maatschappij zo optimaal mogelijk te beschermen, zal de rechtbank bepalen dat de gehele duur van de maatregel ten uitvoer gelegd dient te worden en dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht hierop niet in mindering dient te worden gebracht.

7.Vordering benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregel

7.1
Benadeelde partij [benadeelde 2]
De benadeelde partij [benadeelde 2] heeft een vordering van € 250,00 ingediend tegen de verdachte als vergoeding voor de immateriële schade die hij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat deze vordering dient te worden toegewezen.
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering dient te worden verklaard, omdat vrijspraak is bepleit. Subsidiair heeft hij zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering dient te worden verklaard, omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd.
Oordeel van de rechtbank
Gelet op artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (BW) ontstaat het recht op vergoeding van immateriële schade als gevolg van onrechtmatig handelen onder meer in geval van aantasting in de persoon door het oplopen van lichamelijk letsel, door schade in de eer of goede naam of op andere wijze.
[benadeelde 2] heeft gesteld dat hij lichamelijk letsel aan zijn rechter onderste rib heeft opgelopen en dat dit letsel hem drie weken heeft gehinderd bij zijn dagelijkse activiteiten. [benadeelde 2] heeft dit niet nader onderbouwd met foto’s of medische stukken. Hij heeft ter zitting verklaard dat de reden daarvoor is dat hij in eerste instantie hoopte op een snel herstel. De rechtbank is van oordeel dat het gestelde letsel voldoende aannemelijk gemaakt is op grond van het bewezen verklaarde feit en hetgeen overigens uit het dossier volgt. [benadeelde 2] is tijdens het voorval op de grond gevallen en daarbij op zijn rechter ribbenkast terecht gekomen. Dat [benadeelde 2] als gevolg van het bewezen verklaarde feit lichamelijk letsel heeft opgelopen en dat de schade rechtstreeks voortvloeit uit het bewezen verklaarde feit, is daarmee voldoende onderbouwd. De rechtbank acht de hoogte van de gevorderde immateriële schade billijk.
De vordering zal dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 13 juni 2024 tot aan de dag van volledige betaling.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. Deze kosten worden tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van het bewezen verklaarde handelen door de verdachte [kort gezegd: wederspannigheid] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f Sr op te leggen.
7.2
Benadeelde partij [benadeelde 1]
De benadeelde partij [benadeelde 1] heeft een vordering van € 710,46 ingediend tegen de verdachte als vergoeding voor materiële en immateriële schade die hij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag.
De gevorderde schade bestaat uit reiskosten naar het Centraal Militair Hospitaal (€ 30,46), één maand abonnement kickboksschool (€ 30,00) vanwege het niet kunnen gebruikmaken daarvan en smartengeld (€ 650,00).
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat ook deze vordering dient te worden toegewezen, met dien verstande dat de gemaakte reiskosten dienen te worden berekend met de kilometervergoeding van de Letselschade Richtlijn Kilometervergoeding.
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering dient te worden verklaard, omdat vrijspraak is bepleit. Subsidiair sluit hij ten aanzien van de gevorderde reiskosten aan bij de opmerking van de officier van justitie en bepleit hij matiging van de gevorderde immateriële schade.
De rechtbank is van oordeel dat alle gevorderde schade rechtstreeks voortvloeit uit het bewezen verklaarde feit. [benadeelde 1] stelt 182,8 kilometer te hebben gereisd in verband met een bezoek aan het Centraal Militair Hospitaal. Vermeerderd met de vergoeding op basis van voornoemde richtlijn, zijnde € 0,33 per kilometer, leidt dit tot een bedrag van € 60,32. Dit gaat het gevorderde bedrag van € 30,46 te boven, waardoor alleen het gevorderde bedrag kan worden toegewezen. De vordering wegens materiële schade zal dan ook worden toegewezen tot een bedrag van € 60,46, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 13 juni 2024 tot aan de dag van volledige betaling.
Voor de gestelde immateriële schade bestaat op grond van artikel 6:106 onder b Burgerlijk Wetboek een wettelijke grondslag omdat sprake is van lichamelijk letsel. De rechtbank acht vergoeding van die schade tot een bedrag van € 500,00 billijk gelet op de onderbouwing van de vordering en toegewezen vorderingen in soortgelijke zaken. De vordering zal dan ook tot dit bedrag worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 13 juni 2024 tot aan de dag van volledige betaling, en voor het overige worden afgewezen.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van het bewezen verklaarde handelen door de verdachte [kort gezegd: wederspannigheid met letsel tot gevolg] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f Sr op te leggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
36f, 38m, 38n, 57, 180 en 181 Sr.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de
maatregel tot plaatsing van de verdachte in een inrichting voor stelselmatige dadersvoor de duur van
twee jaren.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[benadeelde 2]geleden schade van
€ 250,00 (tweehonderdvijftig euro), als vergoeding voor immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 13 juni 2024 tot aan de dag van volledige betaling, aan [benadeelde 2], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer
[benadeelde 2]de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 250,00 (tweehonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 5 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 juni 2024 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[benadeelde 1]geleden schade tot een bedrag van
€ 560,46 (vijfhonderdzestig euro en zesenveertig eurocent), bestaande uit € 60,46 als vergoeding voor de materiële en € 500,00 als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 13 juni 2024 tot aan de dag van volledige betaling, aan [benadeelde 1], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Wijst af het meer of anders gevorderde.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [benadeelde 1] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van €
560,46 (vijfhonderdzestig euro en zesenveertig eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 11 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 juni 2024 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. S. van Excel, voorzitter,
mr. A.S. van Leeuwen en mr. M.C.J. Lommen, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffiers mr. M.T. Sluis en mr. M. Bleijendaal,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 19 september 2024.