ECLI:NL:RBNHO:2024:10083

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
1 oktober 2024
Publicatiedatum
1 oktober 2024
Zaaknummer
11174119 \ AO VERZ 24-52
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding voor langdurig arbeidsongeschikte werknemer wegens niet instemmen met beëindiging dienstverband

In deze zaak verzoekt een langdurig arbeidsongeschikte werknemer, aangeduid als [verzoeker 1], de rechtbank om de werkgever, Kaan Houtwarenindustrie B.V., te veroordelen tot betaling van een schadevergoeding. De kantonrechter heeft het verzoek toegewezen, omdat de werkgever in strijd heeft gehandeld met de eisen van goed werkgeverschap door niet in te stemmen met een voorstel van de werknemer tot beëindiging van het slapend dienstverband. Dit voorstel hield in dat de werknemer een vergoeding zou ontvangen die overeenkomt met de wettelijke transitievergoeding, berekend tot het moment dat de werkgever de arbeidsovereenkomst had kunnen opzeggen. De kantonrechter oordeelt dat de werkgever toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst, waardoor de werknemer schade heeft geleden die gelijk is aan de misgelopen Xella-vergoeding.

De procedure begon met een verzoek van [verzoeker 1] om Kaan te veroordelen tot betaling van de wettelijke transitievergoeding. Kaan heeft een verweerschrift ingediend, maar verscheen niet op de zitting. De kantonrechter heeft vastgesteld dat Kaan op de juiste wijze was opgeroepen en dat het niet verschijnen niet het gevolg was van een onjuiste oproeping. De kantonrechter heeft de feiten en stellingen van beide partijen beoordeeld en geconcludeerd dat Kaan niet heeft voldaan aan de eisen van goed werkgeverschap door niet in te stemmen met het voorstel van de werknemer.

De kantonrechter heeft de vordering van [verzoeker 1] toegewezen, inclusief de wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten. Kaan is in het ongelijk gesteld en moet de proceskosten betalen. De beschikking is gegeven door mr. M.C. van Rijn op 1 oktober 2024.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Alkmaar
Zaaknr./rolnr.: 11174119 \ AO VERZ 24-52 (BL)
Uitspraakdatum: 1 oktober 2024
Beschikking in de zaak van:
[verzoeker 1],
wonende te [plaats]
verzoekende partij
verder te noemen: [verzoeker 1]
gemachtigde: mr. J. de Graaf (DAS Nederlandse Rechtsbijstand Verzekeringmaatschappij N.V.)
tegen
Kaan Houtwarenindustrie B.V.,
gevestigd te Alkmaar
verwerende partij
verder te noemen: Kaan
vertegenwoordigd door [naam 1]
De zaak in het kort
In deze zaak verzoekt de langdurig arbeidsongeschikte werknemer veroordeling van de werkgever tot betaling van een schadevergoeding. De kantonrechter wijst het verzoek toe, omdat de werkgever heeft gehandeld in strijd met de eisen van goed werkgeverschap door niet in te stemmen met een zogenoemd Xella-voorstel van de werknemer tot beëindiging van het slapend dienstverband onder toekenning van een vergoeding die overeenkomt met de wettelijke transitievergoeding berekend tot het moment dat de werkgever de arbeidsovereenkomst had kunnen opzeggen. Daardoor is sprake van een toerekenbare tekortkoming van de werkgever in de nakoming van haar verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst. De werknemer heeft hierdoor schade geleden, die gelijk is aan de misgelopen Xella-vergoeding. De werkgever moet deze schade vergoeden.

1.Het procesverloop

1.1.
[verzoeker 1] heeft een verzoek gedaan om Kaan te veroordelen tot betaling van een schadevergoeding ter hoogte van de wettelijke transitievergoeding. Kaan heeft een verweerschrift ingediend.
1.2.
Op 3 september 2024 heeft een zitting plaatsgevonden, waar [verzoeker 1] is verschenen met mr. De Graaf. Namens Kaan is niemand op de zitting verschenen. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat [verzoeker 1] ter toelichting van zijn standpunt, mede aan de hand van pleitaantekeningen, naar voren heeft gebracht.

2.De feiten

2.1.
[verzoeker 1] , geboren [datum] , is op 19 augustus 2013 in dienst getreden bij Kaan. De laatste functie die [verzoeker 1] vervulde, is die van productiemedewerker, met een salaris van € 1.934,40 bruto per maand.
2.2.
Op 23 augustus 2021 is [verzoeker 1] uitgevallen wegens arbeidsongeschiktheid. Met ingang van 20 augustus 2023 is een WIA-uitkering toegekend aan [verzoeker 1] .
2.3.
In een brief van 13 mei 2024 heeft de gemachtigde van [verzoeker 1] aan Kaan gevraagd om mee te werken aan beëindiging van het dienstverband van [verzoeker 1] met wederzijds goedvinden onder toekenning van een vergoeding ter hoogte van de wettelijke transitievergoeding.
2.4.
In een e-mail van 30 mei 2024 heeft Kaan aan de gemachtigde van [verzoeker 1] geschreven:
“U kunt een vaststellingsovereenkomst opstellen en dan zullen wij deze laten beoordelen. Indien deze juist is, dan zullen wij overgaan tot uitbetaling.”
2.5.
Vervolgens heeft de gemachtigde van [verzoeker 1] bij e-mail van 3 juni 2024 een vaststellingsovereenkomst aan Kaan gestuurd, met het verzoek deze zo snel mogelijk getekend te retourneren.
2.6.
Omdat geen reactie van Kaan werd ontvangen heeft de gemachtigde van [verzoeker 1] het verzoek herhaald in e-mails van 10 en 17 juni 2024. Ook hierop heeft Kaan niet gereageerd.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
[verzoeker 1] verzoekt Kaan te veroordelen tot betaling van een schadevergoeding overeenkomend met de wettelijke transitievergoeding van € 6.967,64 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 20 augustus 2023 en een bedrag van € 875,00 voor buitengerechtelijke incassokosten. Aan dit verzoek legt [verzoeker 1] ten grondslag – kort gezegd – dat Kaan de norm van goed werkgeverschap heeft geschonden door geen gehoor te geven aan het voorstel van de langdurig arbeidsongeschikte [verzoeker 1] tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst onder toekenning van een vergoeding ter hoogte van de transitievergoeding.
3.2.
Kaan verweert zich en stelt dat het verzoek van [verzoeker 1] moet worden afgewezen. Kaan voert daarvoor – samengevat – aan dat zij zich als goed werkgever heeft gedragen door direct na afloop van het tweede ziektejaar meermaals aan [verzoeker 1] voor te stellen om de arbeidsovereenkomst in der minne te ontbinden, en dat [verzoeker 1] hier zelf van heeft afgezien. Verder voert Kaan aan dat zij teveel loon heeft betaald tijdens de ziekte van [verzoeker 1] en beroept zij zich op verrekening daarvan met de vordering van [verzoeker 1] . Ten slotte is volgens Kaan sprake van betalingsonmacht.

4.De beoordeling

De oproeping van Kaan voor de zitting
4.1.
Kaan is niet op de zitting verschenen, zodat eerst moet worden vastgesteld of Kaan daarvoor behoorlijk is opgeroepen. De wet geeft voorschriften over de manier waarop verzoekers en belanghebbenden moeten worden opgeroepen. [1] Het belang daarvan ligt in het beginsel van hoor en wederhoor.
4.2.
Bij een brief van 25 juni 2024 heeft de griffier het door [verzoeker 1] ingediende verzoekschrift aan Kaan gezonden. Vervolgens heeft de griffier in een brief van 28 juni 2024 Kaan opgeroepen voor de mondelinge behandeling van deze zaak op 3 september 2024 om 13:30 uur in het gerechtsgebouw te Alkmaar, en meegedeeld dat Kaan uiterlijk 23 augustus 2024 een verweerschrift kon indienen. Beide brieven vermelden als kenmerk van de rechtbank ‘11174119 AO VERZ 24-52’ en zijn per gewone post gezonden naar het adres van Kaan dat door [verzoeker 1] in het verzoekschrift is opgegeven en dat als bezoekadres van Kaan vermeld staat op het door [verzoeker 1] overgelegde uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel. Kaan heeft vervolgens bij e-mail van 20 augustus 2024 een verweerschrift met producties ingediend, waarin zij inhoudelijk verweer heeft gevoerd tegen het verzoek van [verzoeker 1] . Daarmee is Kaan als belanghebbende in de procedure verschenen.
4.3.
Belanghebbenden die in de procedure zijn verschenen moeten door de griffier worden opgeroepen bij gewone brief, tenzij de rechter anders bepaalt. [2] De kantonrechter ziet geen aanleiding een nieuwe datum voor de mondelinge behandeling te bepalen en Kaan anders dan bij gewone brief op te roepen, omdat bij de kantonrechter geen twijfel bestaat dat Kaan de oproeping voor de zitting van 3 september 2024 heeft ontvangen. Kaan heeft namelijk op 20 augustus 2024 een inhoudelijk verweerschrift bij de rechtbank ingediend, onder vermelding van de zittingsdatum en het eerdergenoemde kenmerk dat de rechtbank aan deze zaak heeft toegekend. Hieruit volgt dat Kaan bekend was met het verzoek van [verzoeker 1] en op de hoogte was van de mondelinge behandeling van dit verzoek op 3 september 2024.
4.4.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het niet verschijnen van Kaan op de zitting niet het gevolg is van een onjuiste oproeping, zodat de zaak inhoudelijk kan worden behandeld en beslist, zonder schending van het beginsel van hoor en wederhoor.
De inhoudelijke beoordeling
4.5.
Deze zaak gaat in de kern om de vraag of Kaan had moeten meewerken aan beëindiging van het dienstverband van [verzoeker 1] onder toekenning van een vergoeding gelijk aan de transitievergoeding. De kantonrechter beantwoordt deze vraag bevestigend en licht dit als volgt toe.
4.6.
De Wet compensatieregeling transitievergoeding voorziet in een compensatieregeling voor werkgevers die na beëindiging van een dienstverband wegens langdurige arbeidsongeschiktheid een transitievergoeding hebben betaald. Daarmee heeft de wetgever beoogd een einde te maken aan het verschijnsel ‘slapende dienstverbanden’. Deze wettelijke aanspraak op compensatie heeft meegebracht dat de Hoge Raad in het zogenoemde Xella-arrest [3] heeft bepaald – samengevat – dat de werkgever op grond van goed werkgeverschap moet instemmen met een voorstel van een langdurig arbeidsongeschikte werknemer tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden onder toekenning van een vergoeding ter hoogte van de wettelijke transitievergoeding, berekend tot het moment dat de werkgever de arbeidsovereenkomst had kunnen opzeggen (de Xella-vergoeding).
4.7.
Als een werknemer twee jaar of langer arbeidsongeschikt is wegens ziekte of gebreken, en herstel binnen 26 weken niet aannemelijk is, kan de werkgever (met toestemming van het UWV) de arbeidsovereenkomst opzeggen. [4] In dit geval staat tussen partijen vast dat [verzoeker 1] sinds 23 augustus 2021 arbeidsongeschikt is en dat hij nog steeds geen passende arbeid kan verrichten. Verder staat vast dat de loondoorbetalingsverplichting van Kaan is geëindigd op 20 augustus 2023, toen aan [verzoeker 1] een WIA-uitkering is toegekend. Sindsdien is sprake van een slapend dienstverband.
4.8.
Uit de stellingen van partijen en de stukken blijkt dat een beëindiging van de arbeidsovereenkomst eind augustus 2023 onderwerp van gesprek tussen hen is geweest. Kaan schrijft daarover in haar verweerschrift dat zij toen meermaals heeft voorgesteld om de arbeidsovereenkomst ‘in der minne te ontbinden’, maar dat [verzoeker 1] hiervan zelf heeft afgezien, zodat volgens Kaan geen sprake is van slecht werkgeverschap. Daarbij verwijst Kaan naar een e-mail van de partner van [verzoeker 1] van 29 augustus 2023. [5] Naar aanleiding van dit verweer van Kaan is op de zitting namens [verzoeker 1] gesteld dat Kaan erop aandrong dat [verzoeker 1] zelf ontslag nam, zonder dat daarbij de transitievergoeding is aangeboden.
4.9.
Kaan is niet op de zitting verschenen, terwijl zij – zoals hiervoor is geoordeeld – wel behoorlijk is opgeroepen. Daardoor heeft Kaan de kans om te reageren op de nadere stellingen van [verzoeker 1] aan zich voorbij laten gaan en daartegen dus ook geen bezwaren aangevoerd. De kantonrechter constateert dat de lezing die [verzoeker 1] geeft van de gang van zaken strookt met de redactie van eerdergenoemde e-mail van 29 augustus 2023. Daarin schrijft de partner van [verzoeker 1] namelijk aan Kaan:
“We hebben besloten dat [verzoeker 1] geen ontslag gaat nemen”en dat Trans Lion (het re-integratiebureau dat betrokken was bij deze zaak) heeft
“aangegeven dat [verzoeker 1] recht heeft op een Transitievergoeding”, met het verzoek aan Kaan daarover meer informatie te verstrekken. In reactie daarop schrijft Kaan op 30 augustus 2023 dat er geen minnelijk ontslag zal komen en dat alles via het UWV zal lopen, waarbij Kaan met geen woord rept over de transitievergoeding. Kaan heeft vervolgens de arbeidsovereenkomst van de langdurig arbeidsongeschikte [verzoeker 1] niet opgezegd en uit niets blijkt dat [verzoeker 1] door Kaan is gewezen op zijn rechten ter zake de transitievergoeding.
4.10.
Vast staat dat [verzoeker 1] vervolgens op 13 mei 2024 een voorstel heeft gedaan tot beëindiging van zijn slapend dienstverband met wederzijds goedvinden, onder toekenning van een vergoeding ter hoogte van de wettelijke transitievergoeding. Daarbij is Kaan erop gewezen dat zij deze aan [verzoeker 1] te betalen transitievergoeding door de overheid vergoed kan krijgen. Op 30 mei 2024 heeft Kaan aan de gemachtigde van [verzoeker 1] meegedeeld dat een vaststellingsovereenkomst opgesteld kan worden en dat, indien deze akkoord wordt bevonden, tot uitbetaling zal worden overgegaan. Vervolgens heeft de gemachtigde van [verzoeker 1] op 3 juni 2024 een vaststellingsovereenkomst aan Kaan gestuurd. De daarin opgenomen Xella-vergoeding is berekend op € 6.967,64 bruto, waarbij 20 augustus 2023 als datum uit dienst is gehanteerd. Vervolgens is niets meer van Kaan vernomen, tot het verweerschrift in deze procedure.
4.11.
Gelet op het voorgaande concludeert de kantonrechter dat Kaan heeft gehandeld in strijd met de eisen van goed werkgeverschap door niet in te stemmen met het redelijke voorstel van [verzoeker 1] . Er is sprake van een toerekenbare tekortkoming van Kaan in de nakoming van de verplichtingen die voor haar voortvloeien uit de arbeidsovereenkomst. Door deze tekortkoming heeft [verzoeker 1] schade geleden, die Kaan moet vergoeden. Met [verzoeker 1] is de kantonrechter van oordeel dat deze schade gelijk is aan de door hem misgelopen Xella-vergoeding, die door [verzoeker 1] is berekend op € 6.967,64 bruto. Deze berekening heeft Kaan niet betwist, zodat de kantonrechter uitgaat van de juistheid daarvan.
4.12.
Het beroep van Kaan op verrekening van de aan [verzoeker 1] te betalen vergoeding met teveel betaald salaris wordt gepasseerd. In het verweerschrift heeft Kaan niet uitgelegd waarom tijdens de ziekte van [verzoeker 1] teveel loon betaald zou zijn en is niet gesteld welk bedrag verrekend zou moeten worden. Dit had wel van Kaan als werkgever verwacht mogen worden. Kaan verwijst slechts naar een overzicht dat haar boekhouder zou hebben opgesteld. [6] Uit dit overzicht blijkt op geen enkele manier dat het door een boekhouder is opgesteld. Ook is niet vermeld of de in het overzicht genoemde bedragen netto of bruto zijn. Daarmee heeft Kaan onvoldoende gesteld voor een geslaagd beroep op verrekening en haar verweer onvoldoende onderbouwd.
4.13.
Ten slotte voert Kaan aan dat zij vanwege economische tegenspoed niet in staat is de gevraagde vergoeding aan [verzoeker 1] te betalen. Een slechte financiële situatie staat er echter niet aan in de weg dat Kaan had moeten instemmen met het voorstel van [verzoeker 1] . Kaan had immers aanspraak kunnen maken op compensatie van een betaalde Xella-vergoeding. Ook had Kaan zich kunnen beroepen op de wettelijke mogelijkheid tot betaling in termijnen van de transitievergoeding. [7] Kaan heeft dit niet gedaan en dat komt voor haar rekening en risico.
4.14.
De conclusie is dat de door [verzoeker 1] gevorderde schadevergoeding van € 6.967,64 bruto wordt toegewezen. Ook de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 20 augustus 2023, waartegen Kaan geen zelfstandig verweer heeft gevoerd, is toewijsbaar zoals verzocht.
4.15.
Verder vordert [verzoeker 1] € 875,00 voor buitengerechtelijke kosten. De kantonrechter stelt vast dat [verzoeker 1] voldoende heeft gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke werkzaamheden zijn verricht. Het gevorderde bedrag komt overeen met het in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten bepaalde tarief en zal worden toegewezen.
4.16.
Kaan is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [verzoeker 1] worden begroot op:
- griffierecht
248,00
- salaris gemachtigde
543,00
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
926,00

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt Kaan tot betaling aan [verzoeker 1] van een schadevergoeding van € 6.967,64 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 20 augustus 2023 tot aan de dag van de gehele betaling;
5.2.
veroordeelt Kaan tot betaling aan [verzoeker 1] van € 875,00 voor buitengerechtelijke incassokosten;
5.3.
veroordeelt Kaan in de proceskosten van € 926,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als Kaan niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en de beschikking daarna wordt betekend;
5.4.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.C. van Rijn, kantonrechter en op 1 oktober 2024 in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter

Voetnoten

1.Artikel 271 tot en met 277 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv)
2.Artikel 271 Rv
3.Zie de uitspraak van de Hoge Raad van 8 november 2019, te vinden op www.rechtspraak.nl onder nummer ECLI:NL:HR:2019:1734
4.Artikel 7:669 lid 3, onder b, BW
5.Productie 1 bij het verweerschrift
6.Productie 2 bij het verweerschrift
7.Artikel 7:673c lid 2 BW