ECLI:NL:RBNHO:2024:10063

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
1 oktober 2024
Publicatiedatum
1 oktober 2024
Zaaknummer
11157643
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst en rechtsgeldigheid ontbindende voorwaarde

In deze zaak staat de rechtsgeldigheid van een ontbindende voorwaarde in een arbeidsovereenkomst centraal. De werknemer, aangeduid als [verzoeker], was sinds 2 november 2020 in dienst bij de Stichting Woonzorggroep Samen. Op 16 april 2024 ontbond de Stichting de arbeidsovereenkomst met [verzoeker] op basis van een ontbindende voorwaarde in artikel 12 van de arbeidsovereenkomst, die stelde dat de overeenkomst eindigt indien de werknemer door ziekte een derde deel van de opleiding niet heeft kunnen volgen. De werknemer verzocht om nietigverklaring van het ontslag, stellende dat de ontbindende voorwaarde niet rechtsgeldig was. De kantonrechter oordeelde dat de ontbindende voorwaarde niet voldeed aan de criteria van rechtsgeldigheid, omdat deze in strijd was met het wettelijk ontslagstelsel, dat bescherming biedt aan werknemers tijdens ziekte. De kantonrechter concludeerde dat de arbeidsovereenkomst niet van rechtswege was geëindigd en verklaarde het ontslag nietig. Tevens werd de Stichting veroordeeld tot betaling van de proceskosten. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 1 oktober 2024.

Uitspraak

23RECHTBANKNOORD-HOLLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Alkmaar
Zaaknummer / rekestnummer: 11157643 \ AO VERZ 24-49
Beschikking van 1 oktober 2024 (bij vervroeging)
in de zaak van
[verzoeker],
te [plaats] ,
verzoekende partij,
hierna te noemen: [verzoeker] ,
gemachtigde: mr. J.H. Prins
[toevoeg.nr.: [nummer] ],
tegen
de stichting
STICHTING WOONZORGGROEP SAMEN,
te Schagen,
verwerende partij,
hierna te noemen: de Stichting,
gemachtigde: mr. W. Hovingh.
De zaak in het kort
In deze zaak gaat het om de vraag of een werkgever rechtsgeldig beroep kan doen op een ontbindende voorwaarde in de arbeidsovereenkomst. Dat is niet het geval omdat de ontbindende voorwaarde niet voldoet aan de criteria van rechtsgeldigheid. De ontslagaanzegging wordt daarom nietig verklaard. De werknemer moet de transitievergoeding aan de werkgever terug betalen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met 14 juni 2024 met producties
- het verweerschrift van 10 september 2024 met producties
- de mondelinge behandeling van 17 september 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.

2.De feiten

2.1.
[verzoeker] is sinds 2 november 2020 voor de Stichting werkzaam geweest als Helpende op basis van een flex contract. Sinds 25 januari 2023 is [verzoeker] in dienst bij de Stichting als BBL-leerling Verzorgende IG voor de duur van de opleiding (24 maanden), doch uiterlijk tot en met 25 juli 2025.
2.2.
In artikel 12 van de leer/arbeidsovereenkomst is, voor zover voor dit geschil van belang, het volgende opgenomen:

a. Indien de werknemer door ziekte één derde deel van de totale duur van de opleiding niet heeft kunnen volgen, dient de opleiding stop gezet te worden en wordt de leerarbeidsovereenkomst beëindigd zonder dat enige opzegging is vereist.(…)c) Verder eindigt deze overeenkomst van rechtswege, zonder dat enige opzegging is vereist op de dag dat vast komt te staan dat de leerling om wat voor reden dan ook redelijkerwijs niet in staat kan worden geacht om de opleiding te kunnen voltooien binnen de in deze leerarbeidsovereenkomst gestelde duur.
2.3.
Op 5 juni 2023 meldt [verzoeker] zich ziek.
2.4.
Bij brief van 16 april 2024 bericht de Stichting aan [verzoeker] dat de leer/arbeidsovereenkomst per 16 april 2024 per direct wordt ontbonden. Daarbij verwijst Woonzorggroep Samen naar de ontbindende arbeidsvoorwaarden van artikel 12 van de leer/ arbeidsovereenkomst.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
[verzoeker] verzoekt, kort samengevat, nietigverklaring van het op 16 april 2024 gegeven ontslag en een verklaring voor recht dat het tussen partijen gesloten dienstverband nog rechtsgeldig bestaat.
3.2.
[verzoeker] stelt daartoe dat hetgeen in artikel 12 van de arbeidsovereenkomst is opgenomen geen rechtsgeldige ontbindende voorwaarde is. De arbeidsovereenkomst is daarom niet geëindigd door het intreden van deze ontbindende voorwaarde. De ontbindende voorwaarde is niet te verenigen met het wettelijk ontslagstelsel. [verzoeker] is namelijk ziek en geniet ontslagbescherming. Daarnaast is de bepaling in strijd met het wettelijk systeem van opzegging. Er is namelijk niet opgezegd tegen het einde van de maand met inachtneming van de opzegtermijn.
3.3.
De Stichting voert verweer. Volgens haar is geen sprake van strijd met het wettelijk ontslagstelsel, heeft zij geen invloed kunnen uitoefenen op het intreden van de ontbindende voorwaarde en is het moment van het intreden van de ontbindende voorwaarde objectief bepaalbaar. Daarnaast is vast komen te staat dat [verzoeker] redelijkerwijs niet in staat kan worden geacht om de opleiding te voltooien. De Stichting stelt dat één dan wel beide ontbindende voorwaarden zijn ingetreden, als gevolg waarvan de leer/arbeidsovereenkomst van rechtswege is geëindigd.
3.4.
Subsidiair voert de Stichting aan dat zij in april 2024 een eindafrekening heeft opgemaakt. Voor het geval de beëindiging van de ingeroepen ontbindende voorwaarde geen stand zou houden, verzoekt zij de terugbetaling van de betaalde transitievergoeding, de betaalde verlofuren en de eindejaarsuitkering. Het gaat om een bedrag van in totaal
€ 2.644,77 bruto.
4. De beoordeling
4.1.
In deze zaak gaat het om de vraag of de arbeidsovereenkomst van rechtswege is geëindigd op16 april 2024. De Stichting heeft zich daartoe beroepen op de ontbindende voorwaarden in artikel 12 in de zo genoemde “Leer/arbeidsovereenkomst”.
4.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat de overeenkomst tussen partijen kwalificeert als een arbeidsovereenkomst. De toetsingscriteria zijn daarom in dit geval gelijk aan die in een reguliere arbeidsovereenkomst.
Toetsingscriteria ontbindende voorwaarde
4.3.
Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad [1] mag de ontbindende voorwaarde niet in strijd zijn met het gesloten ontslagstelsel, de vervulling moet objectief bepaalbaar zijn en mag niet afhankelijk zijn van de subjectieve wil van werkgever. Daarbij dient rekening te worden gehouden met de aard, de inhoud en de context van de voorwaarde. De voor de arbeidsovereenkomst kenmerkende bescherming van de werknemer, die onder meer tot uiting komt in het wettelijk stelsel van het ontslagrecht, brengt mee dat de geldigheid van een ontbindende voorwaarde in een arbeidsovereenkomst slechts bij uitzondering kan worden aanvaard.
4.4.
De kantonrechter is van oordeel dat de ontbindende voorwaarden niet voldoen aan deze criteria, zodat de Stichting daarop geen beroep kan doen. Daartoe wordt het volgende overwogen.
Artikel 12 onderdeel a
4.5.
Deze ontbindende voorwaarde houdt in dat indien de werknemer door ziekte één derde deel van de totale duur van de opleiding niet heeft kunnen volgen, de opleiding stop gezet dient te worden en de leer/arbeidsovereenkomst wordt beëindigd zonder dat opzegging is vereist.
4.6.
Niet in geschil is dat [verzoeker] ziek is sinds 5 juni 2023. Dat is langer dan één derde deel van de opleiding, en ook kan worden aangenomen dat de Stichting op de ziekte van [verzoeker] geen invloed heeft gehad. In zoverre is de vervulling van de ontbindende voorwaarde objectief bepaalbaar en onafhankelijk van de wil van werkgever. Dat is echter minder duidelijk voor het stop zetten van de opleiding, en de daaraan verbonden beëindiging van de leer/arbeidsovereenkomst.
4.7.
[verzoeker] heeft op de zitting op vragen van de kantonrechter verklaard dat zij één dag per week naar school ging en daarnaast 24 uur per week werkte. Onbetwist heeft [verzoeker] verder verklaard dat haar opleiding niet is beëindigd door het opleidingsinstituut. De kantonrechter leidt hieruit af dat aan het beroep van de Stichting op de ontbindende voorwaarde geen besluit van het opleidingsinstituut ten grondslag ligt tot het stopzetten van de opleiding.
4.8.
De Stichting heeft niets gesteld over het stopzetten van de opleiding anderszins en wie daartoe heeft besloten. De kantonrechter houdt het er daarom voor dat de wil van de Stichting bij het stopzetten van de opleiding een (doorslaggevende) rol heeft gespeeld. Dat betekent dat dit ook het geval is geweest bij de beëindiging van de arbeidsovereenkomst.
4.9.
Gelet op het voorgaande vindt de kantonrechter het niet “evident” dat de Stichting geen invloed heeft kunnen uitoefenen op het (moment van) intreden van de ontbindende voorwaarde, zoals de Stichting heeft aangevoerd.
4.10.
Daarbij komt de vraag of de ontbindende voorwaarde verenigbaar is met het gesloten wettelijk ontslagstelsel, te weten met het opzegverbod tijdens ziekte. Toepassing van de ontbindende voorwaarde betekent in dit geval dat de arbeidsovereenkomst van rechtswege eindigt,
omdat[verzoeker] langer dan acht maanden ziek is. Volgens [verzoeker] is de ontbindende voorwaarde daarom strijdig met het ontslagstelsel.
4.11.
De Stichting vindt van niet. Zij heeft daartoe gesteld dat het opzegverbod alleen geldt bij een
opzeggingen niet bij een einde van rechtswege door het intreden van een ontbindende voorwaarde. De kantonrechter volgt deze redenering niet om de volgende redenen.
4.12.
Weliswaar is de stelling van de Stichting dogmatisch juist. Echter, naar het oordeel van de kantonrechter is dit argument bezien in het licht van de rechtssystematiek niet bepalend om aan te nemen dat de ontbindende voorwaarde in dit geval verenigbaar is met het gesloten ontslagstelsel. Immers, het rechtsgeldig aanvaarden van het intreden van de ontbindende voorwaarde druist rechtstreeks in tegen de in het opzegverbod beoogde bescherming van de werknemer tegen een ontslag wegens ziekte en het doel om de werknemer te vrijwaren van de psychische druk die een ontslagaanzegging tijdens zijn ziekte kan veroorzaken. Dit klemt te meer omdat op de zitting is gebleken dat de ontslagaanzegging bij [verzoeker] veel psychische druk heeft veroorzaakt en nog steeds veroorzaakt.
4.13.
De Stichting heeft in haar verweer o.a. verwezen naar de beschikking van de Hoge Raad over een ontbindende voorwaarde in een uitzendovereenkomst, waarin de Hoge Raad overweegt dat een beëindiging van rechtswege geen opzegging is [2] . Zoals de Hoge Raad ook heeft overwogen kan de geldigheid van een ontbindende voorwaarde in een arbeidsovereenkomst echter slechts bij uitzondering worden aanvaard.
Vanwege het speciale wettelijk regime van de uitzendovereenkomst heeft de Hoge Raad het uitzendbeding (ontbindende voorwaarde) dat inhoudt, dat de uitzendovereenkomst eindigt op verzoek van de inlener wegens ziekte van de uitzendkracht, in dat geval niet in strijd geacht met het wettelijk stelsel van het ontslagrecht en het opzegverbod.
4.14.
De kantonrechter leidt hieruit af dat een ontbindende voorwaarde op grond waarvan de arbeidsovereenkomst eindigt wegens ziekte van de werknemer in beginsel niet verenigbaar is met het wettelijk ontslagstelsel, tenzij het voldoet aan de wettelijke eisen. Ook dient er geen twijfel te zijn over het voldoen aan de overige criteria van de Hoge Raad. Bij een leerarbeidsovereenkomst kan een ontbindende voorwaarde geldig worden geacht, ook al is sprake van ziekte, zo blijkt uit de rechtspraak. In die gevallen gaat het echter om het intreden van een voorwaarde, onafhankelijk van de wil van de werkgever, zoals een besluit van het opleidingsinstituut, of de werknemer heeft zelf de opleiding beëindigd. Die situatie doet zich in dit geval niet voor.
4.15.
De kantonrechter is concluderend van oordeel dat het enkele juridische gegeven dat bij een einde van rechtswege geen sprake is opzegging, in dit geval onvoldoende is om aan te nemen dat aan de in de wet verankerde ontslagbescherming tijdens ziekte voorbij kan worden gegaan.
Artikel 12 onderdeel c
4.16.
Deze ontbindende voorwaarde houdt in dat de arbeidsovereenkomst van rechtswege eindigt op de dag dat vast komt te staan dat [verzoeker] om wat voor reden dan ook redelijkerwijs niet meer in staat kan worden geacht om de opleiding te kunnen voltooien binnen de in de leer/arbeidsovereenkomst gestelde duur.
4.17.
De kantonrechter leidt uit de formulering af dat het intreden van deze voorwaarde niet is gekoppeld aan een besluit van het opleidingsinstituut. Die situatie doet zich in dit geval ook feitelijk niet voor. Dat de voltooiing van de opleiding redelijkerwijs niet mogelijk is, is aldus een vaststelling die niet onafhankelijk van de wil van werkgever plaatsvindt. Het is klaarblijkelijk de Stichting die bepaalt of en wanneer aan de voorwaarde is voldaan. Daarbij komt dat de passage “om wat voor reden dan ook redelijkerwijs niet meer in staat” een subjectieve beoordeling impliceert. Dit betekent dat de vervulling van de voorwaarde ook niet objectief bepaalbaar is.
4.18.
Het beroep van de Stichting op de rapportage Arbeidsdeskundig onderzoek van 11 juli 2024 kan haar niet helpen. Het is immers de Stichting die besluit om consequenties te verbinden aan de uitkomst van het onderzoek. Bovendien was dit rapport op de dag van de ontslagaanzegging van de Stichting aan [verzoeker] (16 april 2024) niet bekend. Ook om die reden moet worden aangenomen dat de wil van de Stichting bepalend is geweest bij de beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Onder deze omstandigheden komt aan de ontbindende voorwaarde geen werking toe en kan de Stichting daarop geen beroep doen.
Conclusie
4.19.
De conclusie is dat de arbeidsovereenkomst op grond van artikel 12 van die overeenkomst niet van rechtswege is geëindigd op 16 april 2024. Het daartoe strekkende verzoek van [verzoeker] zal worden toegewezen.
Tegenverzoek terugbetaling transitievergoeding, verlofuren en eindejaarsuitkering
4.20.
Uit het bovenstaande vloeit voort dat de arbeidsovereenkomst is blijven voortduren, zodat geen grondslag is voor aanspraak op een transitievergoeding en de overige uitkeringen in verband met de eindafrekening. [verzoeker] heeft tegen de verzochte terugbetaling van het bedrag van € 2.644,77 bruto geen afzonderlijk verweer gevoerd, zodat van de juistheid wordt uitgegaan. De kantonrechter zal het verzoek van de Stichting toewijzen, zoals na te melden in de beslissing.
Proceskosten
4.21.
De proceskosten (inclusief nakosten) in de zaak van het verzoek komen voor rekening van de Stichting, omdat zij ongelijk krijgt. gesteld. Zij dient daarom de proceskosten te betalen. De proceskosten worden begroot op:
- griffierecht € 87,00
- salaris gemachtigde € 814,00
- nakosten
€ 135,00Totaal € 1.036,00
4.22.
De proceskosten van het tegenverzoek komen voor rekening van [verzoeker] , omdat zij ongelijk krijgt, maar die kosten worden op nihil vastgesteld, omdat niet is gebleken van
kosten of werkzaamheden ten aanzien van het tegenverzoek die voor aparte vergoeding aanmerking komen.

5.De beslissing

De kantonrechter
het verzoek
5.1.
verklaart het op 16 april 2024 gegeven ontslag nietig;
5.2.
verklaart voor recht dat het tussen partijen gesloten dienstverband nog rechtsgeldig bestaat;
5.3.
veroordeelt de Stichting tot betaling van de proceskosten € 1.036,00;
5.4.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst het meer of anders verzochte af;
het tegenverzoek
5.6.
veroordeelt [verzoeker] tot betaling aan de Stichting van het netto equivalent van
€ 2.644,77 bruto;
5.7.
veroordeelt [verzoeker] tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor de Stichting op nihil worden gesteld;
5.8.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. F.J. Lourens en in het openbaar uitgesproken 1 oktober 2024.

Voetnoten

1.Hoge Raad 2 november 2012, ECLI:NL:HR:20212:BX0348.
2.Hoge Raad 17 maart 2023, ECLI:NL:HR: 2023: 426