ECLI:NL:RBNHO:2024:10062

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
30 september 2024
Publicatiedatum
1 oktober 2024
Zaaknummer
15.210543.24
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf voor diverse vermogensdelicten met reclasseringstoezicht

Op 30 september 2024 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan verschillende vermogensdelicten, waaronder diefstal en poging tot diefstal. De rechtbank heeft de verdachte gedeeltelijk vrijgesproken van enkele feiten, maar heeft hem wel schuldig bevonden aan meerdere diefstallen en pogingen tot diefstal, gepleegd in Alkmaar in juni 2024. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 28 juni 2024 een geldbedrag van 6,73 euro heeft weggenomen met een pinpas die niet aan hem toebehoorde, en dat hij op 25 juni 2024 heeft geprobeerd in te breken in twee verschillende personenauto's. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast zijn er bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder reclasseringstoezicht en verplichtingen tot behandeling en begeleiding. De rechtbank heeft ook vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, waarbij de verdachte schadevergoeding moet betalen voor de geleden schade door zijn daden. De uitspraak benadrukt de ernst van de gepleegde feiten en de noodzaak van begeleiding om recidive te voorkomen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummers: 15.210543.24 (A), 15.203674.24 (B) en 15.062322.24 (tul)
Uitspraakdatum: 30 september 2024
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare zitting van 16 september 2024 in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum en -plaats],
op dit moment gedetineerd in Justitieel Complex Zaanstad en aldaar ingeschreven, op het adres [adres 1].
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M.A. Boheur, en van wat de verdachte en zijn raadsman, mr. B.J.W. Tijkotte, advocaat te Koog aan de Zaan, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat hij:
ten aanzien van zaak A
feit 1
op of omstreeks 28 juni 2024 te Alkmaar uit een personenauto (merk: Mercedes-Benz C 220 D, kenteken: [kenteken 1]) een pinpas en/of kentekenkaart en/of plastic pot met daarin contant geld, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander toebehoorde(n), heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of die weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking;
feit 2
op of omstreeks 28 juni 2024 te Alkmaar een geldbedrag (in totaal 6,73 euro), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander toebehoorde(n), heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat weg te nemen geldbedrag onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, door met een pinpas van die [slachtoffer 1], tot het gebruik waarvan hij niet gerechtigd was, bij een of meerdere winkels een pintransactie te verrichten;
feit 3 primair
op of omstreeks 25 juni 2024 te Alkmaar ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om uit een personenauto (merk: Mercedes Vito, kenteken: [kenteken 2]), (een) goed/goederen van zijn gading, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander toebehoorde(n), weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn bereik te brengen door middel van braak en/of verbreking, een ruit van die personenauto heeft gebroken/geforceerd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair
op of omstreeks 25 juni 2024 te Alkmaar opzettelijk en wederrechtelijk een ruit van een personenauto (merk: Mercedes Vito, kenteken [kenteken 2]), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander toebehoorde(n), heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
feit 4 primair
op of omstreeks 25 juni 2024 te Alkmaar ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om uit een personenauto (merk: BMW X, kenteken: [kenteken 3]) (een) goed/goederen van zijn gading, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 3], in elk geval aan een ander toebehoorde(n), weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn bereik te brengen door middel van braak en/of verbreking, een ruit van die personenauto heeft gebroken/geforceerd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair
op of omstreeks 25 juni 2024 te Alkmaar opzettelijk en wederrechtelijk een ruit van een personenauto (merk: BMW X, kenteken [kenteken 3]), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 3], in elk geval aan een ander toebehoorde(n), heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
feit 5
op of omstreeks 28 juni 2024 te Alkmaar uit een personenauto (merk: Saab, kenteken: [kenteken 4]) een zonnebril en/of visspullen en/of contant geld, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 4], in elk geval aan een ander toebehoorde(n), heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
ten aanzien van zaak B
feit 1
op of omstreeks 6 mei 2024 te Alkmaar een betaalpas en/of een portemonnee en/of een verblijfsvergunning, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 5], in elk geval aan een ander toebehoorde(n), heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
feit 2
op of omstreeks 6 mei 2024 te Alkmaar een geldbedrag (van 170 euro), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 5], in elk geval aan een ander toebehoorde(n), heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, door een bankpas en bijbehorende pincode, tot welk gebruik, hij, verdachte, niet gerechtigd was, te gebruiken;
feit 3
op of omstreeks 6 mei 2024 te Alkmaar geldbedrag (van 3 euro en 85 cent), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 5], in elk geval aan een ander toebehoorde(n), heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel door contact loos te betalen met een van diefstal afkomstige bankpas op naam van die [slachtoffer 5];
feit 4
op of omstreeks 23 juni 2024 te Alkmaar cola en/of bier, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan de [slachtoffer 6], in elk geval aan een ander toebehoorde(n), heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.

2.Voorvragen

De dagvaardingen zijn geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de zaken, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1, 2, 3 primair, 4 primair en 5 verweten feiten in zaak A en de onder 2, 3 en 4 verweten feiten in zaak B. De officier van justitie heeft verder gerekwireerd tot vrijspraak van feit 1 in zaak B.
3.2
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van het onder 1 verweten feit in zaak A, omdat het bewijs ontbreekt dat het de verdachte is geweest die de verweten auto-inbraak heeft begaan. De verdediging heeft daarnaast vrijspraak bepleit van het onder 1 verweten feit in zaak B.
De verdediging heeft zich ten aanzien van de overige feiten in zaak A en zaak B gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, gelet op de bekennende verklaring van de verdachte over deze feiten.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Vrijspraak feit 1 zaak B
De rechtbank is, overeenkomstig de standpunten van de officier van justitie en de verdediging, van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de diefstal van de portemonnee van [slachtoffer 5] met daarin zijn betaalpas en verblijfsvergunning. Het dossier bevat onvoldoende bewijs om tot die conclusie te komen. De rechtbank zal de verdachte daarom vrijspreken van dit feit.
3.3.2
Vrijspraak feit 1 zaak A
De rechtbank acht ook niet wettig en overtuigend bewezen wat de verdachte onder feit 1 in zaak A wordt verweten. Uit het dossier komt naar voren dat een inbraak heeft plaatsgevonden in de auto van [slachtoffer 1] in de periode tussen 27 juni 2024 om 15.00 uur (het moment van parkeren van de auto) en 28 juni 2024 om 07.35 uur (het moment van ontdekking van de beschadigde auto). Bij deze inbraak zijn de pinpas op naam van [slachtoffer 1], een kentekenkaart en een pot met contant geld weggenomen. De verdachte heeft de auto-inbraak ontkend en verklaard dat hij de pinpas van [slachtoffer 1] en de pot met contant geld, die hij op 28 juni 2024 in zijn bezit had, van iemand had gekregen. De rechtbank is, overeenkomstig het verweer van de verdediging, van oordeel dat op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld dat het de verdachte is geweest die heeft ingebroken in de auto van [slachtoffer 1] en haar spullen heeft weggenomen. Het tijdsbestek waarin de inbraak heeft plaatsgevonden, is naar het oordeel van de rechtbank te ruim om op grond van de omstandigheid dat de verdachte in het bezit was van een deel van de bij de inbraak weggenomen goederen, te concluderen dat de verdachte zich aan deze auto-inbraak heeft schuldig gemaakt. De rechtbank komt verder, anders dan de officier van justitie heeft gesteld, tot het oordeel dat dit feitencomplex zich er niet voor leent om aan de hand van schakelbewijs tot een bewezenverklaring te komen. Naar het oordeel van de rechtbank is geen sprake van een voldoende specifiek gedragspatroon om de aan andere in dit vonnis bewezen, soortgelijke feiten ten grondslag liggende bewijsmiddelen als ondersteunend schakelbewijs toe te laten voor een bewezenverklaring van dit feit.
Dit betekent dat de rechtbank de verdachte zal vrijspreken van het onder 1 verweten feit in zaak A.
3.3.3
Bewezenverklaring overige feiten
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 2, 3 primair, 4 primair en 5 verweten feiten in zaak A en de onder 2, 3 en 4 verweten feiten in zaak B. De bewijsmiddelen die ten grondslag liggen aan de bewezenverklaring van deze feiten, zullen worden uitgewerkt in die gevallen waarin de wet aanvulling van dit vonnis vereist en zullen dan worden opgenomen in een aan dit vonnis te hechten aanvulling.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 2, 3 primair, 4 primair en 5 verweten feiten in zaak A en de onder 2, 3 en 4 verweten feiten in zaak B heeft begaan, met dien verstande dat hij:
ten aanzien van zaak A
feit 2
op 28 juni 2024 te Alkmaar een geldbedrag (in totaal 6,73 euro), dat aan [slachtoffer 1] toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte dat weg te nemen geldbedrag onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, door met een pinpas van die [slachtoffer 1], tot het gebruik waarvan hij niet gerechtigd was, bij meerdere winkels een pintransactie te verrichten;
feit 3 primair
op 25 juni 2024 te Alkmaar ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om uit een personenauto (merk: Mercedes Vito, kenteken: [kenteken 2]) goederen van zijn gading, toebehorende aan [slachtoffer 2], weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en die weg te nemen goederen onder zijn bereik te brengen door middel van braak, een ruit van die personenauto heeft gebroken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 4 primair
op 25 juni 2024 te Alkmaar ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om uit een personenauto (merk: BMW X, kenteken: [kenteken 3]) goederen van zijn gading, toebehorende aan [slachtoffer 3], weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en die weg te nemen goed onder zijn bereik te brengen door middel van braak, een ruit van die personenauto heeft gebroken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 5
op 28 juni 2024 te Alkmaar uit een personenauto (merk: Saab, kenteken: [kenteken 4]) een zonnebril, visspullen en contant geld, die aan [slachtoffer 4] toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
ten aanzien van zaak B
feit 2
op 6 mei 2024 te Alkmaar een geldbedrag (van 170 euro), dat aan [slachtoffer 5] toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte dat weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, door een bankpas en bijbehorende pincode, tot welk gebruik hij niet gerechtigd was, te gebruiken;
feit 3
op 6 mei 2024 te Alkmaar een geldbedrag (van 3 euro en 85 cent), dat aan [slachtoffer 5] toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte dat weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, door contactloos te betalen met een van diefstal afkomstige bankpas op naam van die [slachtoffer 5];
feit 4
op 23 juni 2024 te Alkmaar cola en bier, die aan de [slachtoffer 6] toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Wat aan de verdachte onder deze feiten meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
ten aanzien van feit 2 in zaak A
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feiten 3 primair en 4 primair in zaak A
telkens: poging tot diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak;
ten aanzien van feiten 2 en 3 in zaak B
telkens: diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels;
ten aanzien van feit 5 in zaak A en feit 4 in zaak B
telkens: diefstal.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan de bewezen verklaarde feiten zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dus strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

6.Strafmotivering

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van negen maanden, met aftrek van de in voorarrest doorgebrachte tijd, waarvan een deel van drie maanden voorwaardelijk, met twee jaren proeftijd, onder de door de reclassering geadviseerde voorwaarden.
6.2
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht bij de strafoplegging acht te slaan op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder het feit dat hij in de afgelopen periode tot meerdere gevangenisstraffen is veroordeeld, die nog ten uitvoer moeten worden gelegd. Gelet hierop heeft de verdediging verzocht een groter voorwaardelijk strafdeel op te leggen als stok achter de deur om gemotiveerd te blijven en de kans op recidive te verlagen.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de strafoplegging heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek op de zitting is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan verschillende vermogensdelicten, namelijk diefstallen van geldbedragen door pinpassen te gebruiken waartoe hij niet gerechtigd was, twee pogingen tot auto-inbraken, een diefstal uit een auto en een winkeldiefstal. Dit zijn allemaal ergerlijke feiten. De verdachte heeft door het plegen van deze feiten overlast, hinder en schade veroorzaakt. Daarmee heeft hij getoond geen respect te hebben voor andermans eigendom en uitsluitend oog te hebben gehad voor zijn persoonlijk financieel gewin.
Strafblad
Uit het strafblad van de verdachte blijkt dat hij eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten, waarvan twee keer in het afgelopen halfjaar. Ondanks die eerdere veroordelingen en de omstandigheid dat de verdachte ten tijde van het plegen van de feiten in zaak A liep in de schorsing van het voorarrest in een andere strafzaak, is de verdachte tot nieuw strafbaar gedrag gekomen. De eerder opgelegde straffen hebben kennelijk onvoldoende effect gehad om de verdachte ervan te weerhouden nieuwe feiten te plegen. Dit weegt de rechtbank in het nadeel van de verdachte mee.
Strafoplegging
De aard en ernst van de feiten en de recidive van de verdachte, maken dat de rechtbank in beginsel oplegging van geen andere straf gerechtvaardigd vindt dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Daarbij heeft de rechtbank gelet op de straffen die rechtbanken en gerechtshoven in vergelijkbare zaken opleggen. In de persoonlijke omstandigheden van verdachte ziet de rechtbank wel reden voor oplegging van een voorwaardelijk strafdeel.
Persoon van de verdachte
De rechtbank betrekt in haar afwegingen over de strafoplegging ook de persoon van de verdachte. Uit het reclasseringsadvies van 13 september 2024 komt naar voren dat de leefomstandigheden van de verdachte instabiel zijn. De verdachte heeft problemen op vrijwel alle leefgebieden. Hij heeft geen huisvesting, geen inkomen, geen dagbesteding, geen beschermend sociaal netwerk en een beperkt familie netwerk. Bovendien kampt de verdachte al zeer lange tijd met verslavingsproblematiek en is hij niet in beeld bij hulpverlening. In de periode dat zijn sociaal-maatschappelijke omstandigheden op orde waren, kwam de verdachte niet met politie en justitie in aanraking. De verdachte heeft ten overstaan van zowel de reclassering als de rechtbank verklaart terug te verlangen naar deze periode. De verdachte ziet in dat hij dit niet alleen kan bewerkstelligen en staat open voor hulp en begeleiding vanuit de reclassering. De reclassering ziet dan ook aanknopingspunten om de verdachte begeleiding aan te bieden en hem te ondersteunen bij het stabiliseren van zijn leefomstandigheden en het verlagen van de kans op recidive. De reclassering adviseert daarom oplegging van een deels voorwaardelijke straf met daarbij als bijzondere voorwaarden (kort gezegd) een meldplicht, een behandelverplichting (met de mogelijkheid van een kortdurende klinische opname) en de verplichtingen om te verblijven in een instelling voor begeleid wonen en mee te werken aan middelencontroles. Deze conclusies en dit advies neemt de rechtbank over.
Slotsom
Alles afwegende acht de rechtbank oplegging van een gevangenisstraf van acht maanden op zijn plaats, met aftrek van de in voorarrest doorgebrachte tijd. De rechtbank acht reclasseringscontact en oplegging van bijzondere voorwaarden daarbij noodzakelijk. De bijzondere voorwaarden zal de rechtbank verbinden aan een voorwaardelijk strafdeel. De rechtbank is van oordeel dat de verdachte een stevige druk moet voelen niet opnieuw strafbare feiten te plegen en zich te houden aan de bijzondere voorwaarden. De rechtbank zal daarom bepalen dat van de op te leggen gevangenisstraf een deel van vier maanden vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd. Aan dit voorwaardelijke strafdeel zal de rechtbank een proeftijd verbinden van twee jaren met de bedoeling de verdachte ervan te weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een nieuw strafbaar feit en als stok achter de deur bij het naleven van de op te leggen bijzondere voorwaarden.

7.Vorderingen benadeelde partij

7.1
Vordering van [slachtoffer 1] (feit 2 in zaak A)
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft tegen de verdachte een vordering ingediend tot betaling van € 341,73 schadevergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente daarover, wegens materiële schade die zij als gevolg van de onder 1 en 2 verweten feiten in zaak A zou hebben geleden. De gestelde schade bestaat uit drie posten, namelijk (i) het door de benadeelde partij aan de verzekering betaalde eigen risico van € 135,- in verband met het herstellen van de schade aan haar auto, (ii) het uit haar auto weggenomen contante geldbedrag van € 200,- en (iii) het door pinbetalingen weggenomen geldbedrag van € 6,73.
De rechtbank is allereerst van oordeel dat de benadeelde partij [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar vordering voor zover deze betrekking heeft op het gevorderde eigen risico en de weggenomen contanten. Deze gestelde schade betreft schade die rechtstreeks voortvloeit uit de onder 1 verweten auto-inbraak in zaak A. Omdat de verdachte van dat feit wordt vrijgesproken, kan de benadeelde partij niet worden ontvangen in dit deel van de vordering.
De rechtbank is daarnaast van oordeel dat vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van de onder 2 bewezen verklaarde diefstal in zaak A rechtstreeks materiële schade heeft geleden. De rechtbank stelt deze schade vast op een geldbedrag van € 6,73, namelijk het bedrag dat door de pinbetalingen is weggenomen.
Dit leidt ertoe dat de vordering tot vergoeding van de materiële schade zal worden toegewezen tot het bedrag van € 6,73, vermeerderd met de wettelijke rente daarover.
7.2
Vordering van [slachtoffer 3] (feit 4 primair in zaak A)
De benadeelde partij [slachtoffer 3] heeft tegen de verdachte een vordering ingediend tot betaling van € 651,46 schadevergoeding (inclusief btw), vermeerderd met de wettelijke rente daarover, wegens materiële schade die hij als gevolg van het onder 4 verweten feit in zaak A zou hebben geleden. De gestelde schade bestaat uit (i) door de benadeelde partij gemaakte kosten van € 397,36 (inclusief btw) ter reparatie van zijn auto en (ii) de gederfde inkomsten voor een bedrag van € 254,10 (inclusief btw).
De rechtbank is van oordeel dat dat de benadeelde partij [slachtoffer 3] als gevolg van de onder 4 primair bewezen verklaarde poging tot inbraak in zaak A rechtstreeks materiële schade heeft geleden. De rechtbank stelt deze schade, na aftrek van de btw, vast op reparatiekosten van € 328,40 en gederfde inkomsten van € 210,- (naar een uurloon van € 70,- exclusief btw). Vergoeding van deze schade komt de rechtbank billijk voor, gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde op de zitting, waarbij naar voren is gekomen dat de benadeelde partij deze kosten met zijn eenmanszaak heeft gemaakt. De vordering tot vergoeding van de materiële schade zal dan ook worden toegewezen tot het totaalbedrag van € 538,40, vermeerderd met de wettelijke rente daarover. De rechtbank zal afwijzen wat de benadeelde partij meer heeft gevorderd.
7.3
Vordering van [slachtoffer 5] (feiten 2 en 3 in zaak B)
De benadeelde partij [slachtoffer 5] heeft tegen de verdachte een vordering ingediend tot betaling van € 173,85 schadevergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente daarover, wegens materiële schade die hij als gevolg van de onder 2 en 3 verweten feiten in zaak B zou hebben geleden. De gestelde schade bestaat uit de geldbedragen die door pintransacties zijn weggenomen.
De rechtbank is van oordeel dat de gestelde materiële schade rechtstreeks voortvloeit uit de bewezen verklaarde feiten 2 en 3 in zaak B. Vergoeding van deze schade komt de rechtbank billijk voor, gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde op de zitting. De vordering tot vergoeding van de materiële schade, waartegen bovendien ook geen verweer is gevoerd, zal dan ook volledig worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente daarover.
7.4
Veroordeling in de kosten van de benadeelde partijen
De verdachte wordt tevens veroordeeld in de kosten die door of namens de benadeelde partijen zijn gemaakt (tot op heden voor alle drie de benadeelde partijen begroot op nihil) en die ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog zijn te maken.
7.5
Oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet verder aanleiding om in het belang van de benadeelde partijen, als extra waarborg voor betaling, aan de verdachte op te leggen de schadevergoedingsmaatregel, als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht (Sr).

8.Vordering tot tenuitvoerlegging

Bij vonnis van 16 mei 2024, in de zaak met bovengenoemd parketnummer, heeft de politierechter van deze rechtbank de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht weken, waarvan een deel van vier weken voorwaardelijk. Ten aanzien van die voorwaardelijke straf is de proeftijd op twee jaren bepaald onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet opnieuw schuldig zou maken aan een strafbaar feit. Dit vonnis is onherroepelijk geworden op 31 mei 2024. De proeftijd is op diezelfde datum ingegaan. De mededeling van deze voorwaardelijke veroordeling van 5 juni 2024, als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering, is aan de verdachte toegezonden.
De officier van justitie en de verdediging hebben allebei het standpunt ingenomen dat de vordering tot tenuitvoerlegging moet worden afgewezen.
De rechtbank heeft bevonden dat zij bevoegd is over de vordering tot tenuitvoerlegging te oordelen en dat de officier van justitie daarin ontvankelijk is. Hoewel uit de inhoud van dit vonnis blijkt dat de verdachte de algemene voorwaarde niet heeft nageleefd dat hij zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zou maken aan een nieuw strafbaar feit en de vordering in zoverre voor toewijzing in aanmerking komt, is de rechtbank van oordeel dat de vordering moet worden afgewezen. Gelet op de straf die de rechtbank bij dit vonnis aan de verdachte zal opleggen, waarbij de nadruk naast de gevangenisstraf ligt op het belang van begeleiding van de verdachte, acht de rechtbank het toewijzen van de vordering op dit moment niet opportuun. De rechtbank zal de vordering tot tenuitvoerlegging daarom afwijzen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Van toepassing zijn artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 57, 63, 310 en 311 Sr.

10.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder feit 1 in zaak A en feit 1 in zaak B is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 2, 3 primair, 4 primair en 5 verweten feiten in zaak A en de onder 2, 3 en 4 verweten feiten in zaak B heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder deze feiten meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot
een gevangenisstraf van 8 maanden, met bevel dat hiervan een deel van
4 maanden niet ten uitvoerzal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van deze straf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Stelt als algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de verdachte:
*
meldplicht: wanneer hij daartoe wordt opgeroepen, zich meldt bij GGZ Reclassering Fivoor, op het adres [adres 2], en zich daarna blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
*a
mbulante behandeling: zich laat behandelen door een nog nader te bepalen behandelinstelling, te bepalen door de reclassering en zolang als de reclassering nodig vindt. Daarbij houdt de verdachte zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Daaronder kan, gelet op de problematiek van de verdachte, ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt.
Bij een terugval in middelengebruik of verslechtering van het psychiatrische ziektebeeld kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor
een kortdurende opnamevoor crisisbehandeling, detoxificatie, stabilisatie, observatie of diagnostiek. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende opname indiceert, zal de verdachte zich,
na goedkeuring door de rechter, laten opnemen in een zorginstelling voor zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Daarbij zal de verdachte zich houden aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Daaronder kan, gelet op de problematiek van de verdachte, ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorginstelling dat nodig vindt.
*
begeleid wonen of maatschappelijke opvang: verblijft in het Startpunt Hoorn (of soortgelijke instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang), te bepalen door de reclassering en zolang als de reclassering nodig vindt. Daarbij houdt de verdachte zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.
*
meewerken aan middelencontrole: meewerkt aan controle van het gebruik van alcohol en drugs om het middelengebruik te beheersen, door urineonderzoek of ademonderzoek (blaastest), waarbij de reclassering bepaalt hoe vaak de verdachte wordt gecontroleerd.
Geeft voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, Sr, toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Daarbij zijn voorwaarden dat de verdachte gedurende de proeftijd:
*ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs, bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht, ter inzage aanbiedt;
*medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, Sr, waaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering, zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Wijst gedeeltelijk toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer 1] (feit 2 in zaak A)geleden schade tot een bedrag van
€ 6,73, bestaande uit materiële schadevergoeding, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 28 juni 2024 tot aan de dag der algehele voldoening, aan de benadeelde partij, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk in haar vordering voor zover deze betrekking heeft op de schadeposten “eigen risico” van € 135,- en “contant geld” van € 200,-.
Wijst gedeeltelijk toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer 3] (feit 4 primair in zaak A)geleden schade tot een bedrag van
€ 538,40, bestaande uit materiële schadevergoeding, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 25 juni 2024 tot aan de dag der algehele voldoening, aan de benadeelde partij, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Wijst af wat de benadeelde partij [slachtoffer 3] meer heeft gevorderd.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer 5] (feiten 2 en 3 in zaak B)geleden schade voor een bedrag van
€ 173,85, bestaande uit materiële schadevergoeding, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 6 mei 2024 tot aan de dag der algehele voldoening, aan de benadeelde partij, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte ook in
de kosten door de benadeelde partijen [slachtoffer 1], [slachtoffer 3] en [slachtoffer 5]gemaakt (tot op heden voor alle benadeelde partijen begroot op nihil) en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt de verdachte als
schadevergoedingsmaatregelten behoeve van
[slachtoffer 1] (feit 2 in zaak A)de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 6,73, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 28 juni 2024 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
1 dag gijzeling.
Legt de verdachte als
schadevergoedingsmaatregelten behoeve van
[slachtoffer 3] (feit 4 primair in zaak A)de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 538,40, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 25 juni 2024 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
10 dagen gijzeling.
Legt de verdachte als
schadevergoedingsmaatregelten behoeve van
[slachtoffer 5] (feiten 2 en 3 in zaak B)de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 173,85, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 6 mei 2024 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
3 dagen gijzeling.
De
toepassing van de gijzelingheft de hiervoor opgelegde betalingsverplichtingen van de verdachte ten aanzien van de benadeelde partijen niet op.
Bepaalt verder dat betalingen van de verdachte aan de benadeelde partijen in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en omgekeerd dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partijen.
Wijst afde vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 15.062322.24.
Heft ophet bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.H.E. Boomgaart, voorzitter,
mrs. A.K. Korteweg en N.M.L. Rogmans, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. P.H. Boersma,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 30 september 2024.