3.3Oordeel van de rechtbank
Inleiding
Op de avond van 29 juni 2024 vond in een appartement van een asielzoekerscentrum in Den Helder een steekincident plaats. In de gemeenschappelijke keuken van een viertal appartementen stak de verdachte die avond één van zijn medebewoners, de aangever [slachtoffer] , meerdere keren met een vleesmes. De aangever raakte hierdoor gewond. Hij liep steekverwondingen op aan zijn onderrug, linkerknie en hiel van zijn linkervoet. De verwonding aan de onderrug was ongeveer één centimeter breed en de verwonding aan de linkerknie was ongeveer drie centimeter breed. Deze verwondingen moesten in het ziekenhuis worden gehecht met respectievelijk twee en vijf hechtingen. De hechtingen konden na tien dagen eruit. Bij onderzoek in het ziekenhuis bleken verder geen aanwijzingen dat onderliggende structuren, zoals (bij de rug) buikorganen of (bij de knie) botten of pezen, door het mes waren geraakt.
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden, is of het gedrag van de verdachte tegen de aangever kan worden gekwalificeerd als een poging tot doodslag (primair), zware mishandeling (subsidiair) of een poging tot zware mishandeling (meer subsidiair).
Het verweer van de verdediging komt erop neer dat niet kan worden bewezen dat de verdachte opzet heeft gehad op het toebrengen van dodelijk letsel aan de aangever. Evenmin kan worden bewezen dat de verdachte aan de aangever zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht. De verdediging heeft bepleit dat het gedrag van de verdachte hoogstens een poging tot zware mishandeling kan opleveren.
De rechtbank volgt dit verweer. De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het meer subsidiaire feit. De rechtbank zal hierna uiteenzetten hoe zij tot deze beslissing is gekomen.
Opzet
Bij de beantwoording van de vraag welk strafbaar feit het gedrag van de verdachte oplevert, is van belang waarop het (voorwaardelijk) opzet van de verdachte was gericht, namelijk op het toebrengen van dodelijk of zwaar lichamelijk letsel aan de aangever.
Op basis van het dossier en de behandeling op de zitting kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden vastgesteld dat de verdachte zogenoemd vol opzet had op het intreden van de dood of zwaar lichamelijk letsel. Om te kunnen spreken van voorwaardelijk opzet op de dood of zwaar lichamelijk letsel, moet komen vast te staan dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans op het intreden daarvan en dat hij die kans bewust heeft aanvaard of op de koop toe heeft genomen.
Geen opzet op de dood
Naar het oordeel van de rechtbank omvat het dossier, anders dan de officier van justitie heeft gesteld, te weinig feiten en omstandigheden voor de vaststelling dat de kans op het intreden van de dood van de aangever aanmerkelijk was. Op basis van de bewijsmiddelen heeft de rechtbank vastgesteld dat de verdachte de aangever heeft gestoken met een vleesmes van een redelijke omvang. De aangever heeft hierdoor een aantal steekverwondingen opgelopen aan zijn rug, knie en linkervoet. Behalve het feit dat vast is komen te staan dat de verdachte deze steekverwondingen heeft toegebracht, wat hij heeft erkend, kan uit het dossier niet worden afgeleid op welke wijze de verdachte precies met het mes heeft gestoken en met welke intensiteit hij dat heeft gedaan. Gelet op de oppervlakkige aard van de steekverwondingen, in het bijzonder van die in de onderrug, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden vastgesteld dat de verdachte met een dusdanige kracht en intensiteit heeft gestoken, dat de kans aanmerkelijk was dat de aangever als gevolg van het gedrag van de verdachte zou komen te overlijden. Dit betekent dat het opzet op het toebrengen van de dodelijk letsel aan de aangever niet kan worden bewezen.
Opzet op zwaar lichamelijk letsel
De rechtbank komt tot het oordeel dat de kans op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan de aangever daarentegen wel aanmerkelijk was. Het is algemeen bekend dat steekverwondingen zwaar lichamelijk letsel ten gevolge kunnen hebben. De rechtbank is van oordeel dat de kans dat de aangever zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen als gevolg van het herhaaldelijk steken door de verdachte met het mes, naar de algemene ervaringsregels aanmerkelijk te achten was. Naar het oordeel van de rechtbank kan uit de uiterlijke verschijningsvorm van het gedrag van de verdachte, namelijk het meerdere keren steken van de aangever met een vleesmes, gericht op (ook) het bovenlichaam, waar vitale organen zitten, worden afgeleid dat de verdachte zich willens en wetens aan deze aanmerkelijke kans heeft blootgesteld en die kans bewust heeft aanvaard.
Geen zwaar lichamelijk letsel
De volgende vraag die de rechtbank voorligt, is of de verdachte ook daadwerkelijk zwaar lichamelijk letsel aan de aangever heeft toegebracht. De rechtbank beantwoordt die vraag ontkennend.
Buiten de in artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) genoemde gevallen kan lichamelijk letsel als zwaar worden aangemerkt, als dat letsel voldoende belangrijk is om naar gewoon spraakgebruik als zodanig te worden aangeduid. Bij de beantwoording van de vraag of van zwaar lichamelijk letsel sprake is, komt het uiteindelijk aan op de beoordeling van de feiten en omstandigheden van het concreet voorliggende geval. Belangrijke factoren daarbij zijn onder andere de aard van het letsel en de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen. Gelet op de oppervlakkige aard en (relatief) geringe ernst van de door de aangever opgelopen verwondingen en de (relatief) geringe aard van het medisch ingrijpen, komt de rechtbank tot het oordeel dat het door de aangever opgelopen letsel niet als zwaar lichamelijk letsel kan worden aangemerkt. Dit betekent dat niet kan worden bewezen dat de verdachte zwaar lichamelijk letsel aan de aangever heeft toegebracht.
Slotsom
Dit alles leidt tot de slotsom dat de rechtbank de primair verweten poging tot doodslag en subsidiair verweten zware mishandeling niet bewezen acht. De rechtbank zal de verdachte van deze feiten vrijspreken. De meer subsidiair verweten poging tot zware mishandeling acht de rechtbank op grond van de bewijsmiddelen wel bewezen.
De bewijsmiddelen die ten grondslag liggen aan de bewezenverklaring van het meer subsidiaire feit, zullen worden uitgewerkt in die gevallen waarin de wet aanvulling van dit vonnis vereist en zullen dan worden opgenomen in een aan dit vonnis te hechten aanvulling.