ECLI:NL:RBNHO:2024:10052

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
20 september 2024
Publicatiedatum
1 oktober 2024
Zaaknummer
15/095695-24
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot afpersing en medeplegen van ontploffingen met zwaar vuurwerk

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 20 september 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot afpersing in vereniging en het medeplegen van het tot ontploffing brengen van zwaar vuurwerk (Cobra's) bij twee woningen in Heerhugowaard. De verdachte heeft samen met anderen in een periode van acht dagen drie ontploffingen veroorzaakt, met als doel een minderjarige jongen geld te laten betalen. De eerste ontploffing vond plaats bij een verkeerde woning, terwijl de andere twee ontploffingen wel bij de woning van het beoogde slachtoffer plaatsvonden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de bewoners aanwezig waren tijdens de ontploffingen, wat leidde tot aanzienlijke schade aan de woningen. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank heeft de betrokkenheid van de verdachte bij de ontploffingen en de poging tot afpersing als ernstig beoordeeld, gezien de impact op de slachtoffers en de maatschappelijke onrust die dergelijke daden veroorzaken. De rechtbank heeft ook de rol van de verdachte in de samenwerking met medeverdachten in de uitvoering van de misdrijven in overweging genomen, en heeft geoordeeld dat er voldoende bewijs was voor medeplegen. Daarnaast zijn er vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, waarbij de verdachte aansprakelijk is gesteld voor immateriële en materiële schade.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummers: 15/095695-24 en 15/212985-23 (tul) (P)
Uitspraakdatum: 20 september 2024
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
1 juli 2024 en 6 september 2024 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboorteplaats en -datum] ,
nu gedetineerd in Justitieel Complex Schiphol.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. L.J.F. Driessen en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. M. Berbee, advocaat te Den Helder, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij, op een/meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2024 tot en met 10 maart 2024 te Heerhugowaard, gemeente Dijk en Waard, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld te dwingen tot de afgifte van geld, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan die [slachtoffer] en/of een derde toebehoorde(n),
- die [slachtoffer] heeft klem gereden en/of (vervolgens) heeft gezegd dat die [slachtoffer] geld moet betalen en/of
- ( via een vriend van die [slachtoffer] ) een bericht heeft gestuurd na een explosie op 2 maart in de straat van die [slachtoffer] met de tekst "is er wat gebeurd bij het huis van [slachtoffer] ?", althans woorden van gelijke strekking en/of
- meermaals ontploffingen teweeg heeft gebracht bij de woning van die [slachtoffer] , althans in de straat van die [slachtoffer] ,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij, op een/meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 02 maart 2024 tot en met 10 maart 2024 te Heerhugowaard, gemeente Dijk en Waard, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht door een/meerdere Cobra's aan te steken bij de woningen aan de [straatnaam] nr. [nummer 2] en/of nr. [nummer 1] , waardoor die Cobra's tot ontploffing is/zijn gekomen/gebracht, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten de voordeur en/of gordijnen en/of jassen en/of bloempotten van voornoemde woning(en), te duchten was.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten. Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte willens en wetens een belangrijke rol heeft gespeeld in de poging tot afpersing van [slachtoffer] en het veroorzaken van de in de tenlastelegging genoemde ontploffingen. Er is sprake geweest van een nauwe en bewuste samenwerking met anderen, waaronder medeverdachte [medeverdachte]. De materiële en intellectuele bijdrage van de verdachte aan de delicten was van voldoende gewicht.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken nu geen sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en (een) ander(en). De verdachte heeft hooguit een ondersteunende rol gehad in de aan hem ten laste gelegde feiten.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Bewijsmiddelen
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten op grond van de volgende bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.2
Bewijsmotivering
Juridisch kader
De verdachte wordt – kort gezegd – verweten dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het teweegbrengen van drie ontploffingen bij twee woningen en poging tot afpersing. De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard wanneer is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en (een) ander(en).
Ook wanneer het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, maar uit gedragingen die meestal met medeplichtigheid in verband worden gebracht (bijvoorbeeld het verstrekken van inlichtingen), kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn.
Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
Feiten en omstandigheden
Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting leidt de rechtbank met betrekking tot de betrokkenheid van de verdachte bij het tenlastegelegde het volgende af.
Tussen [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) en in ieder geval [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte] ) is een conflict ontstaan: [medeverdachte] was van mening dat [slachtoffer] hem geld verschuldigd was. [slachtoffer] wilde dat geld niet aan [medeverdachte] betalen. De verdachte is een vriend van [medeverdachte] . De verdachte heeft verklaard dat hij berichten naar [slachtoffer] heeft gestuurd met de mededeling dat [slachtoffer] [medeverdachte] moest betalen. Omdat [slachtoffer] bleef weigeren te betalen, heeft [naam 1] op verzoek van [medeverdachte] op 2, 3 en 10 maart 2024 met behulp van zwaar vuurwerk (Cobra’s) ontploffingen teweeg gebracht bij de voordeuren van woningen. De eerste ontploffing vond plaats aan de [straatnaam] [nummer 1] , de tweede en derde ontploffing vonden plaats bij de woning van [slachtoffer] aan de [straatnaam] [nummer 2] . Uit het dossier leidt de rechtbank af dat de locatie van de eerste ontploffing een vergissing is geweest; deze ontploffing had ook moeten plaatsvinden bij de woning van [slachtoffer] .
Mede uit onderzoek aan de telefoons van de verdachte en [medeverdachte] blijkt welke rol de verdachte heeft gespeeld in het teweegbrengen van de ontploffingen, met als doel [slachtoffer] te doen betalen. Uit de berichten die op die telefoons staan, blijkt namelijk het volgende.
In de avond van 28 februari 2024, enkele dagen voor de eerste ontploffing, stuurt [medeverdachte] via de app Session aan de verdachte een bericht met ‘wat moet prc bij die o gebeuren’, hetgeen de rechtbank begrijpt als de vraag wat precies bij dat huis (‘osso’) moet gebeuren. De verdachte antwoordt op die vraag en vertelt [medeverdachte] dat het ‘ding’ gewoon bij de ‘dorro’ (deur) moet landen en dat het door de brievenbus mag. In hetzelfde gesprek heeft de verdachte het over het geven van een waarschuwing en dat hij ‘hem’ (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer] ) daarna een week geeft om met iets te komen. [medeverdachte] merkt dan op dat hij nog maar één ‘c6’ heeft en vraagt of de verdachte nog heeft. Met ‘c6’ wordt gedoeld op een Cobra 6. De verdachte stuurt dat hij wel een nieuw pakje zal halen. Ook stuurt hij [medeverdachte] het adres “ [straatnaam] [nummer 1] ”. Op 2 maart 2024 vindt bij de voordeur van de woning op dat adres een ontploffing plaats.
De verdachte heeft hierna het adres “ [straatnaam] [nummer 2] ” aan [medeverdachte] doorgestuurd, zo volgt uit de verklaring van [medeverdachte] . Op dat adres hebben vervolgens op 3 en 10 maart 2024 ontploffingen plaatsvonden.
Op 10 maart 2024 ontving de verdachte om 06:36 uur, nog geen twee uur na de ontploffing die ochtend, een berichtje met ‘ik heb die brood’, hetgeen volgens [naam 1] een codewoord is voor ‘het is gelukt’. Die ochtend heeft de verdachte via Session ook weer contact met [medeverdachte] . De verdachte vraagt aan [medeverdachte] om 06:53 uur ‘gefixt?’. [medeverdachte] antwoordt bevestigend en stuurt aan de verdachte een nieuwsbericht door over de ontploffing van die ochtend.
[medeverdachte] heeft tegenover de politie verklaard dat inderdaad alle drie de ontploffingen plaatsvonden om [slachtoffer] onder druk te zetten het geld te betalen. De verdachte heeft ter zitting bevestigd dat sprake was van een conflict met [slachtoffer] . Dit vindt ook bevestiging in het bericht waarin de verdachte aangeeft dat hij hem nog een week geeft om met iets te komen.
Oordeel van de rechtbank
Uit bovenstaande feiten en omstandigheden volgt dat de verdachte een organiserende en sturende rol heeft gehad in het teweegbrengen van de ontploffingen die plaatsvonden om [slachtoffer] ertoe te bewegen geld te betalen. De verdachte heeft daar niets tegenover gesteld; hij heeft geen uitleg willen geven over hoe de door hem gevoerde gesprekken geïnterpreteerd moeten worden. De verklaring van de verdachte ter zitting dat hij niet weet wat bedoeld wordt met ‘c6’ acht de rechtbank, gelet op de overige bewijsmiddelen, ongeloofwaardig. De rechtbank gaat aan die verklaring voorbij.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachten is komen vast te staan. Hoewel geen sprake is van een gezamenlijke uitvoering, is de bijdrage van de verdachte aan het tenlastegelegde naar het oordeel van de rechtbank van zodanig gewicht dat deze kan worden aangemerkt als medeplegen. Daarmee acht de rechtbank het tenlastegelegde medeplegen bewezen.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
1.
hij in de periode van 2 maart 2024 tot en met 10 maart 2024 te Heerhugowaard, gemeente Dijk en Waard, tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededaders voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld te dwingen tot de afgifte van geld, dat aan die [slachtoffer] toebehoorde,
- meermaals ontploffingen teweeg heeft gebracht bij de woning van die [slachtoffer] en in de straat van die [slachtoffer] ,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij in de periode van 2 maart 2024 tot en met 10 maart 2024 te Heerhugowaard, gemeente Dijk en Waard, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk ontploffingen teweeg heeft gebracht door meerdere Cobra's aan te steken bij de woningen aan de [straatnaam] nr. [nummer 2] en nr. [nummer 1] , waardoor die Cobra's tot ontploffing zijn gekomen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten was.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
De eendaadse samenloop van
1.
poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
en
2.
medeplegen van opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is, meermalen gepleegd.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk en met een proeftijd van 2 jaren. Aan het voorwaardelijke deel van de straf dienen de voorwaarden te worden verbonden zoals door de reclassering geadviseerd in het rapport van 22 augustus 2024. De officier van justitie heeft verwezen naar de Richtlijn voor strafvordering brandstichting van het Openbaar Ministerie, in het bijzonder de categorie brandstichting in een vuilcontainer met gevaar voor gebouwen of woningen.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft onder verwijzing naar uitspraken van andere rechtbanken verzocht om, mocht de rechtbank tot een bewezenverklaring komen, aan de verdachte een gevangenisstraf op te leggen voor de duur van 16 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en met de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd. De raadsman heeft erop gewezen dat hoe langer de verdachte nog in detentie zit, hoe groter de kans is dat hij na detentie dakloos zal zijn.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot afpersing in vereniging en het medeplegen van het tot ontploffing brengen van zwaar vuurwerk (Cobra’s) bij twee woningen in één straat. Met het doel [slachtoffer] , een minderjarige jongen, geld te doen betalen, heeft de verdachte in een periode van acht dagen samen met anderen de drie ontploffingen teweeggebracht. Bij de eerste ontploffing is sprake geweest van een vergissing, waardoor deze plaatsvond bij een andere woning dan die van [slachtoffer] . De andere twee ontploffingen vonden wel plaats bij de woning van [slachtoffer] . In alle drie de gevallen waren de bewoners aanwezig in de woning op het moment van de ontploffing en is flinke schade toegebracht aan onder meer de voordeuren van de woningen.
De verdachte heeft zich daarmee schuldig gemaakt aan zeer ernstige feiten. Zeker in de huidige tijd, waarin het tot ontploffing brengen van explosieven bij wijze van conflictbeslechting met grote regelmaat aan de orde is en tot veel maatschappelijke onrust leidt. Vuurwerk dat tot ontploffing komt bij een voordeur van een woning terwijl de bewoners liggen te slapen, kan tot zeer gevaarlijke situaties leiden. Dergelijke ontploffingen hebben doorgaans een grote impact op slachtoffers en het kan bij hen en bij buurtbewoners gevoelens van angst en onveiligheid veroorzaken, zeker wanneer dit in korte tijd meerdere keren plaatsvindt. De impact die de ontploffingen hebben gehad op de [familienaam] is ook gebleken uit de ter zitting gegeven verklaring van de vader. De verdachte heeft alleen maar gedacht aan zijn eigen financiële gewin en heeft geen oog gehad voor de angst en schade die zijn handelen zou veroorzaken.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- Het strafblad van de verdachte (Uittreksel Justitiële Documentatie) van 24 mei 2024. Hieruit blijkt dat de verdachte eerder voor van een vermogensdelict onherroepelijk is veroordeeld. De rechtbank weegt deze omstandigheid ten nadele van de verdachte mee bij de straftoemeting.
- Het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport van 22 augustus 2024 van
[naam 2] ,als reclasseringswerker verbonden aan Reclassering Nederland. Geadviseerd wordt om, bij bewezenverklaring, aan de verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen en daaraan bepaalde bijzondere voorwaarden te verbinden.
Uit het laatst genoemd rapport komt het volgende beeld naar voren. Veroordelingen wegens vermogensdelicten lopen als een rode draad door het strafblad van de verdachte. Er is thans sprake van instabiliteit op alle leefgebieden. Het ontbreekt de verdachte aan huisvesting, zinvolle dagbesteding en een regulier inkomen. Er is tevens sprake van contacten met een negatief sociaal netwerk alsmede gebruik van alcohol en drugs. GGZ Reclassering Fivoor concludeert dat de kans groot is dat de verdachte in de toekomst opnieuw in aanraking komt met justitie. Teneinde deze kans te verkleinen is het van belang dat de verdachte komt tot gedagsverandering. Een dwingend kader in de vorm van reclasseringstoezicht is geïndiceerd. Er is in het verleden reeds sprake geweest van reclasseringstoezicht. Na een moeizame start is de verdachte erin geslaagd om te komen tot stabiliteit in verschillende opzichten hetgeen deels ten grondslag ligt aan het feit dat de verdachte enkele jaren niet met justitie in aanraking is gekomen. Tijdens een (mogelijk) nieuwe periode van reclasseringstoezicht zal GGZ Reclassering Fivoor de verdachte aanmelden bij GGZ NHN, of een soortelijke instantie. Mede gelet op de feiten (indien bewezen) is nieuw onderzoek, gevolgd door behandeling geïndiceerd. Tevens acht GGZ Reclassering Fivoor een verblijf in een passende woonvorm wenselijk. Het is van belang dat de verdachte komt tot stabiliteit in het leven door middel van interventies gericht op wonen, dagbesteding en inkomen.
Conclusie
De rechtbank is van oordeel dat de door de officier van justitie geformuleerde eis, meer in het bijzonder het uitgangspunt waarbij hij aansluiting heeft gezocht, de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten onvoldoende onderkent. De rechtbank zal dan ook een hogere straf opleggen dan geëist.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van 24 maanden moet worden opgelegd. De rechtbank zal bepalen dat een gedeelte daarvan, namelijk 6 maanden, vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van 2 jaren, zodat de verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit. Aan het voorwaardelijk deel van de straf zal de rechtbank de bijzondere voorwaarden verbinden zoals door de reclassering geadviseerd.

7.Vordering benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregelen

7.1
Benadeelde partij [slachtoffer]
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 3.500,00 ingediend tegen de verdachte wegens immateriële schade die hij als gevolg van het onder 2 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat deze vordering dient te worden toegewezen, waarbij de verdachte hoofdelijk aansprakelijk gesteld dient te worden.
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden afgewezen (de rechtbank begrijpt: dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering dient te worden verklaard), omdat vrijspraak is bepleit. Subsidiair heeft hij zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot een bedrag van € 1.000,00 kan worden toegewezen en de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering moet worden verklaard.
Oordeel van de rechtbank
Gelet op artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (BW) ontstaat het recht op vergoeding van immateriële schade als gevolg van onrechtmatig handelen, onder meer in geval van aantasting in de persoon door het oplopen van lichamelijk letsel, door schade in de eer of goede naam of op andere wijze. Van dit laatste geval is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in art. 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In zo een geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen (HR 15 oktober 2019, ECLI:NL:HR:2019:1465).
De rechtbank is van oordeel dat uit de onderbouwing van de vordering van de benadeelde partij voldoende is gebleken dat bij de benadeelde partij sprake is geweest van een Post Traumatische Stressstoornis en dat hij hiervoor onder behandeling is geweest bij een psycholoog. Gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting, komt de rechtbank evenwel een lagere vergoeding dan gevorderd billijk voor. De benadeelde partij heeft ter zitting verklaard dat hij inmiddels geen last meer heeft van de angstgevoelens die het bewezenverklaarde feit bij hem veroorzaakte. Niet duidelijk is hoe lang hij onder behandeling is geweest bij een psycholoog. Gelet op de omvang en de duur van de psychische schade, zoals daarvan blijkt uit de overgelegde stukken, zal de rechtbank de immateriële schade bij deze stand van zaken naar billijkheid vaststellen op € 2.000,00.
De vordering zal dan ook worden toegewezen tot een bedrag van € 2.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 3 maart 2024 tot aan de dag der algehele voldoening. Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien (een) medeverdachte(n) dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. Deze kosten worden tot op heden begroot op nihil.
De rechtbank zal bepalen dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet ontvankelijk is. Dit deel kan de benadeelde partij desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder 2 bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: medeplegen van het meermaals teweegbrengen van een ontploffing] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
7.2
Benadeelde partij [naam 3]
De benadeelde partij [naam 3] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 330,00 ingediend tegen de verdachte wegens materiële schade die hij als gevolg van het onder 2 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De gestelde schade bestaat uit de kosten die zijn gemaakt om de schade aan de brievenbus (€ 150,00) en de gordijnen (€ 180,00) te herstellen.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat deze vordering dient te worden toegewezen, waarbij de verdachte hoofdelijk aansprakelijk gesteld dient te worden.
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden afgewezen (de rechtbank begrijpt: dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering dient te worden verklaard), omdat vrijspraak is bepleit. Subsidiair heeft hij zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank is van oordeel dat deze schade tot het gevorderde bedrag rechtstreeks voortvloeit uit het onder 2 bewezen verklaarde feit. De vordering zal derhalve worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 2 maart 2024 tot aan de dag der algehele voldoening. Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien een medeverdachte dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder 2 bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: medeplegen van het meermaals teweegbrengen van een ontploffing] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8.Vordering tot tenuitvoerlegging

Bij vonnis van 24 november 2023 in de zaak met parketnummer 15/212985-23 heeft de politierechter te Noord-Holland de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 weken. Ten aanzien van die voorwaardelijke straf is de proeftijd op 2 jaren bepaald onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering is op 29 november 2023 aan de verdachte toegezonden. De bij genoemd vonnis vastgestelde proeftijd is ingegaan op 8 december 2023. De officier van justitie vordert thans dat de rechtbank zal gelasten dat die voorwaardelijke straf alsnog ten uitvoer zal worden gelegd.
De rechtbank heeft bij het onderzoek ter terechtzitting bevonden dat zij bevoegd is over de vordering te oordelen en dat de officier van justitie daarin ontvankelijk is.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering dient te worden toegewezen, nu uit de overige inhoud van dit vonnis blijkt dat de verdachte niet heeft nageleefd de voorwaarde dat hij zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
14a, 14b, 14c, 36f, 45, 47, 55, 63, 157, 317 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de onder 1 en 2 bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
24 (vierentwintig) maanden. Beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 6 (zes) maanden
nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van 2 jaren.
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
 zich binnen vijf dagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij GGZ Reclassering Fivoor op het adres [adres 2] . De veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
 zich laat behandelen door GGZ NHN of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan ook hieronder vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt;
 verblijft in woonvoorziening Stichting Exodus of een soortgelijke instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf start zo snel mogelijk. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
 zich inspant voor het vinden en behouden van betaald werk, onbetaald werk en/of vrijetijdsbesteding, met een vaste structuur;
 meewerkt aan controle op het gebruik van alcohol en drugs. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak de veroordeelde wordt gecontroleerd.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
 ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
 medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer]geleden schade tot een bedrag van
2.000,00 (tweeduizend) euro, als vergoeding voor immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 3 maart 2024 tot aan de dag der algehele voldoening, aan Duijn, voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting. Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door een medeverdachte is betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer
[slachtoffer]de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
2.000,00 (tweeduizend) euro, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 30 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 maart 2024 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens een medeverdachte aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, de verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[naam 3]geleden schade tot een bedrag van
330,00 (driehonderddertig) euro, als vergoeding voor materiële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 2 maart 2024 tot aan de dag der algehele voldoening, aan Ursem, voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting. Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door een medeverdachte is betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [naam 3] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
330,00 (driehonderddertig) euro, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 6 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 maart 2024 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens een medeverdachte aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, de verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst toe de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 15/212985-23 en gelast de tenuitvoerlegging van de niet ten uitvoer gelegde gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) weken, opgelegd bij vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 24 november 2023.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.C.J. Lommen, voorzitter,
mr. E.M. van Poecke en mr. B. Voogd, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffiers mr. M.T. Sluis en mr. M. Bleijendaal,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 20 september 2024.