3.3.2Bewijsmotivering
Juridisch kader
De verdachte wordt – kort gezegd – verweten dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het teweegbrengen van drie ontploffingen bij twee woningen en poging tot afpersing. De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard wanneer is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en (een) ander(en).
Ook wanneer het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, maar uit gedragingen die meestal met medeplichtigheid in verband worden gebracht (bijvoorbeeld het verstrekken van inlichtingen), kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn.
Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
Feiten en omstandigheden
Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting leidt de rechtbank met betrekking tot de betrokkenheid van de verdachte bij het tenlastegelegde het volgende af.
Tussen [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) en in ieder geval [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte] ) is een conflict ontstaan: [medeverdachte] was van mening dat [slachtoffer] hem geld verschuldigd was. [slachtoffer] wilde dat geld niet aan [medeverdachte] betalen. De verdachte is een vriend van [medeverdachte] . De verdachte heeft verklaard dat hij berichten naar [slachtoffer] heeft gestuurd met de mededeling dat [slachtoffer] [medeverdachte] moest betalen. Omdat [slachtoffer] bleef weigeren te betalen, heeft [naam 1] op verzoek van [medeverdachte] op 2, 3 en 10 maart 2024 met behulp van zwaar vuurwerk (Cobra’s) ontploffingen teweeg gebracht bij de voordeuren van woningen. De eerste ontploffing vond plaats aan de [straatnaam] [nummer 1] , de tweede en derde ontploffing vonden plaats bij de woning van [slachtoffer] aan de [straatnaam] [nummer 2] . Uit het dossier leidt de rechtbank af dat de locatie van de eerste ontploffing een vergissing is geweest; deze ontploffing had ook moeten plaatsvinden bij de woning van [slachtoffer] .
Mede uit onderzoek aan de telefoons van de verdachte en [medeverdachte] blijkt welke rol de verdachte heeft gespeeld in het teweegbrengen van de ontploffingen, met als doel [slachtoffer] te doen betalen. Uit de berichten die op die telefoons staan, blijkt namelijk het volgende.
In de avond van 28 februari 2024, enkele dagen voor de eerste ontploffing, stuurt [medeverdachte] via de app Session aan de verdachte een bericht met ‘wat moet prc bij die o gebeuren’, hetgeen de rechtbank begrijpt als de vraag wat precies bij dat huis (‘osso’) moet gebeuren. De verdachte antwoordt op die vraag en vertelt [medeverdachte] dat het ‘ding’ gewoon bij de ‘dorro’ (deur) moet landen en dat het door de brievenbus mag. In hetzelfde gesprek heeft de verdachte het over het geven van een waarschuwing en dat hij ‘hem’ (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer] ) daarna een week geeft om met iets te komen. [medeverdachte] merkt dan op dat hij nog maar één ‘c6’ heeft en vraagt of de verdachte nog heeft. Met ‘c6’ wordt gedoeld op een Cobra 6. De verdachte stuurt dat hij wel een nieuw pakje zal halen. Ook stuurt hij [medeverdachte] het adres “ [straatnaam] [nummer 1] ”. Op 2 maart 2024 vindt bij de voordeur van de woning op dat adres een ontploffing plaats.
De verdachte heeft hierna het adres “ [straatnaam] [nummer 2] ” aan [medeverdachte] doorgestuurd, zo volgt uit de verklaring van [medeverdachte] . Op dat adres hebben vervolgens op 3 en 10 maart 2024 ontploffingen plaatsvonden.
Op 10 maart 2024 ontving de verdachte om 06:36 uur, nog geen twee uur na de ontploffing die ochtend, een berichtje met ‘ik heb die brood’, hetgeen volgens [naam 1] een codewoord is voor ‘het is gelukt’. Die ochtend heeft de verdachte via Session ook weer contact met [medeverdachte] . De verdachte vraagt aan [medeverdachte] om 06:53 uur ‘gefixt?’. [medeverdachte] antwoordt bevestigend en stuurt aan de verdachte een nieuwsbericht door over de ontploffing van die ochtend.
[medeverdachte] heeft tegenover de politie verklaard dat inderdaad alle drie de ontploffingen plaatsvonden om [slachtoffer] onder druk te zetten het geld te betalen. De verdachte heeft ter zitting bevestigd dat sprake was van een conflict met [slachtoffer] . Dit vindt ook bevestiging in het bericht waarin de verdachte aangeeft dat hij hem nog een week geeft om met iets te komen.
Oordeel van de rechtbank
Uit bovenstaande feiten en omstandigheden volgt dat de verdachte een organiserende en sturende rol heeft gehad in het teweegbrengen van de ontploffingen die plaatsvonden om [slachtoffer] ertoe te bewegen geld te betalen. De verdachte heeft daar niets tegenover gesteld; hij heeft geen uitleg willen geven over hoe de door hem gevoerde gesprekken geïnterpreteerd moeten worden. De verklaring van de verdachte ter zitting dat hij niet weet wat bedoeld wordt met ‘c6’ acht de rechtbank, gelet op de overige bewijsmiddelen, ongeloofwaardig. De rechtbank gaat aan die verklaring voorbij.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachten is komen vast te staan. Hoewel geen sprake is van een gezamenlijke uitvoering, is de bijdrage van de verdachte aan het tenlastegelegde naar het oordeel van de rechtbank van zodanig gewicht dat deze kan worden aangemerkt als medeplegen. Daarmee acht de rechtbank het tenlastegelegde medeplegen bewezen.