ECLI:NL:RBNHO:2023:9984

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
9 oktober 2023
Publicatiedatum
9 oktober 2023
Zaaknummer
23/5971
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake Wob-verzoek door rechtspersoon zonder spoedeisend belang

Op 9 oktober 2023 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in de zaak tussen de stichting Stichting Schapenduinen en de gedeputeerde staten van Noord-Holland. De stichting had een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend tegen een afgewezen Wob-verzoek, met als doel het verkrijgen van documenten die mogelijk ontlastend zouden zijn voor een derde partij die wordt vervolgd. De voorzieningenrechter oordeelde dat de stichting geen rechtens te honoreren (spoedeisend) belang had bij het verzoek, omdat de vervolging van de derde partij op zichzelf geen spoedeisend belang voor de stichting opleverde. Bovendien was er in de statuten van de stichting geen doelstelling opgenomen die een spoedeisend belang kon onderbouwen. Het verzoek om voorlopige voorziening werd daarom kennelijk ongegrond verklaard en afgewezen zonder zitting, conform artikel 8:83 van de Algemene wet bestuursrecht. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 23/5971

uitspraak van de voorzieningenrechter van 9 oktober 2023 in de zaak tussen

de stichting Stichting Schapenduinen, uit Bloemendaal, verzoekster

gemachtigde: mr. M. Klijnstra, advocaat te Amsterdam,
en

gedeputeerde staten van Noord-Holland (gs).

Beoordeling

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster hangende beroep (23/5972) tegen de gedeeltelijke afwijzing van haar verzoek om openbaarmaking van stukken.
1.1.
Omdat het verzoek kennelijk ongegrond is, doet de voorzieningenrechter uitspraak zonder zitting. Artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht maakt dat mogelijk. De voorzieningenrechter legt hierna uit waarom het verzoek kennelijk ongegrond is.
1.2.
Tot de gedeeltelijke afwijzing van het door verzoekster gedane verzoek om openbaarmaking heeft gs besloten op 17 januari 2022. Verzoekster heeft tegen die gedeeltelijke afwijzing bezwaar gemaakt. Gs heeft de gedeeltelijke afwijzing van het verzoek bij besluit van 8 juli 2022 in stand gelaten. Tegen dat besluit heeft verzoekster beroep ingesteld. Deze rechtbank heeft op 29 maart 2023 uitspraak gedaan op dat beroep, het beroep gegrond verklaard en bepaald dat gs opnieuw moest beslissen op het bezwaar van eiseres tegen de gedeeltelijke afwijzing van het verzoek. Gs heeft dat gedaan met het nu voorliggende besluit op bezwaar van 23 augustus 2023, waarmee het bezwaar van verzoekster (opnieuw) ongegrond is verklaard.
1.3
Tegen genoemd besluit op bezwaar van 23 augustus 2023 heeft verzoekster beroep ingesteld en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Zij verzoekt gs te gelasten de gevraagde informatie binnen een week te verstrekken.
2. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb alleen een voorlopige voorziening als “onverwijlde spoed” gelet op de betrokken belangen dat vereist. De voorzieningenrechter komt tot de conclusie dat verzoekster geen rechtens te honoreren (spoedeisend) belang heeft bij de gevraagde voorlopige voorziening. Redengevend hiervoor is het volgende.
3.1
Het verzoek om openbaarmaking, dat verzoekster heeft gedaan, ziet op alle informatie “met betrekking tot de uitvoering van graafwerkzaamheden op de locatie [adres] te [plaats] en al hetgeen in de jaren 2019 tot en met 2021 ter zake in het kader van het toezicht en handhaving door [gs] en andere betrokken overheden heeft plaatsgevonden. In het bijzonder is verzocht om alle interne en externe communicatie, zowel met betrekking tot de aanleiding voor het houden van toezicht, waaronder gedane verzoeken ter zake (door derden), alsmede met betrekking tot de fase van toezicht zelf en al hetgeen heeft geleid tot de strafbeschikking van 1 november 2021 gericht aan [bedrijf] B.V.”
3.2
Een van de bestuurders van verzoekster is [naam] . Dezelfde [naam] is aandeelhouder en bestuurder van [bedrijf] B.V.
3.3
In het verzoek om een voorlopige voorziening heeft verzoekster aangegeven dat het treffen van een voorlopige voorziening nodig is, omdat het Functioneel Parket/Openbaar Ministerie op korte termijn een (straf)zaak wil plannen in verband met de (gesteld illegale) graafwerkzaamheden. De voorzieningenrechter begrijpt dat verzoekster verwacht dat [bedrijf] B.V. in die zaak strafrechtelijk zal worden vervolgd. Verzoekster stelt daarom een gerechtvaardigd en spoedeisend belang te hebben om voorafgaand aan (de verdediging in) de strafzaak te kunnen beschikken over alle relevante - en mogelijk ontlastende – informatie, in het bijzonder omdat het daarbij alleen kan gaan om informatie waarover het Functioneel Parket (kennelijk) niet beschikt.
3.3
De voorzieningenrechter laat in het midden of een verzoek in het kader van voorheen de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) of thans de Wet open overheid (WOO) de geëigende weg is om stukken in een strafrechtelijke procedure aan het dossier toegevoegd te kunnen krijgen. In deze zaak valt echter niet in te zien welk (spoedeisend) eigen belang verzoekster heeft bij het in verband met een tegen een andere rechtspersoon, [bedrijf] B.V., verwachte strafvervolging kunnen beschikken over bij verweerder aanwezige - relevante en mogelijk ontlastende - informatie. Het feit dat een ander, de natuurlijke persoon [naam] , bij die beide rechtspersonen is betrokken, maakt nog niet dat verzoekster enig belang heeft bij informatie ten behoeve van een mogelijke strafzaak tegen de besloten vennootschap. De voorzieningenrechter merkt daar nog bij op dat ook in de statuten van verzoekster geen voor dit geschil relevante doelstelling is geformuleerd, die mee zou kunnen brengen dat het belang van de besloten vennootschap bij strafvervolging een belang van verzoekster zou kunnen zijn. Dat voor openbaarmaking van overheidsinformatie geen eigen belang is vereist, betekent nog niet dat alleen daarom reeds een spoedeisend belang bij een voorlopige voorziening met betrekking tot openbaarmaking zou zijn gegeven.
3.4
Verzoekster heeft dus geen rechtens te honoreren (spoedeisend) belang bij de gevraagde voorlopige voorziening.

Conclusie en gevolgen

4. Het verzoek is daarom kennelijk ongegrond. De voorzieningenrechter wijst het verzoek dus af. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H.M. Bruin, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. E. Degen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 9 oktober 2023.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.