Geschil9. In geschil is of de informatiebeschikking terecht is afgegeven op de grond dat niet is voldaan aan de administratie- en bewaarplicht als bedoeld in artikel 52 van de AWR, alsmede of – bij een bevestigende beantwoording van die vraag – omkering en verzwaring van de bewijslast gerechtvaardigd is.
10. Eiseres stelt zich op het standpunt dat de informatiebeschikking ten onrechte is afgegeven, omdat de door verweerder gestelde gebreken verschoonbaar zijn dan wel sprake is van overmacht. Voorts stelt eiseres dat het beoogde gevolg van de informatiebeschikking onevenredig is onder de concrete omstandigheden. Eiseres concludeert tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar en de informatiebeschikking.
11. Verweerder stelt dat de informatiebeschikking terecht is afgegeven. Volgens verweerder voldoet eiseres niet aan de op haar rustende administratie- en bewaarplicht. Verweerder stelt dat de motieven van eiseres en de mate van verwijtbaarheid niet relevant zijn voor het rechtmatig kunnen vaststellen van een informatiebeschikking. Tot slot stelt verweerder dat geen sprake is van overmacht en dat de omkering en verzwaring van de bewijslast gerechtvaardigd is. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
12. Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.
Beoordeling van het geschil
Wettelijk kader
13. Op grond van artikel 52, eerste lid, van de AWR, zijn administratieplichtigen gehouden van hun vermogenstoestand en van alles betreffende hun bedrijf, naar de eisen van dat bedrijf, op zodanige wijze een administratie te voeren en de daartoe behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers op zodanige wijze te bewaren, dat te allen tijde hun rechten en verplichtingen alsmede de voor de heffing van belasting overigens van belang zijnde gegevens hieruit duidelijk blijken.
Blijkens het tweede lid van dat artikel zijn administratieplichtigen onder meer lichamen en natuurlijke personen die een bedrijf uitoefenen, alsmede natuurlijke personen die belastbare winst uit onderneming als bedoeld in artikel 3.3 van de Wet inkomstenbelasting 2001 genieten.
Ingevolge artikel 52, vierde lid, van de AWR zijn administratieplichtigen, voor zover bij of krachtens de belastingwet niet anders is bepaald, verplicht de in de voorgaande leden bedoelde gegevensdragers gedurende zeven jaar te bewaren.
14. De rechtbank stelt vast dat op grond van artikel 52 van de AWR zowel de VOF als haar afzonderlijke vennoten administratieplichtig zijn.
15. Indien met betrekking tot een op te leggen aanslag, navorderingsaanslag, naheffingsaanslag of een te nemen beschikking niet of niet volledig wordt voldaan aan de administratie- of bewaarplicht, kan de inspecteur dit vaststellen bij informatiebeschikking (artikel 52a, eerste lid, van de AWR).
16. Een onherroepelijk vaststaande informatiebeschikking leidt in beginsel tot omkering en verzwaring van de bewijslast in de bezwaar- beroepsprocedure inzake de aanslag, navorderingsaanslag, naheffingsaanslag of beschikking waarop de informatiebeschikking betrekking heeft (artikel 25, derde lid, en artikel 27e, eerste lid van de AWR).
Schending administratie- en bewaarplicht
17. Tussen partijen is niet in geschil dat de in de informatiebeschikking geconstateerde gebreken zich voordoen en dat deze in beginsel leiden tot een schending van de in artikel 52 van de AWR opgenomen administratie- en bewaarplicht.
Kas- en voorraadadministratie
18. Eiseres stelt dat de gebreken in de administratie haar niet aan te rekenen zijn en de informatiebeschikking daarom ten onrechte aan haar is opgelegd. Ter onderbouwing van dit standpunt voert zij onder meer aan dat het haar niet verweten kan worden dat er geen deugdelijke kasadministratie en voorraadadministratie gevoerd is, omdat de administratie en de fiscale aangiften reeds vele jaren verzorgd worden door een administratie- en belastingdeskundige. Volgens eiseres is vast komen te staan dat deze administratie- en belastingdeskundige nimmer een signaal heeft gegeven dat de handelwijze van eiseres niet in orde was. Bovendien volgde de VOF een handelwijze die door anderen en dus niet door eiseres tot stand is gekomen, aldus eiseres. Volgens eiseres is gelet op het voorgaande sprake van verschoonbaarheid van de geconstateerde gebreken dan wel overmacht.
19. De rechtbank volgt eiseres niet in haar betoog en overweegt daartoe als volgt. Naar de rechtbank begrijpt, stelt eiseres dat de gebreken in de administratie “door de vingers gezien” moeten worden indien en voor zover deze verschoonbaar zijn. Dit standpunt vindt geen steun in het recht en treft reeds hierom geen doel. Er bestaat echter geen grond voor omkering en verzwaring van de bewijslast indien sprake is van overmacht (HR 26 juni 2015, ECLI:NL:HR:2015:1740). De rechtbank is van oordeel dat eiseres niet aannemelijk gemaakt heeft dat die situatie zich voordoet. Van eiseres mag immers verlangd worden dat zij reeds vanaf de start van haar ondernemerschap op de hoogte is van de op haar rustende fiscale verplichtingen en daarnaar handelt. Het inschakelen van een adviseur ontslaat eiseres niet van haar eigen verantwoordelijkheid als ondernemer om haar fiscale verplichtingen na te komen. Indien een door eiseres ingeschakelde adviseur tekortschiet in zijn taakuitoefening, komt dit voor rekening en risico van eiseres. Eiseres mocht er, anders dan zij ter zitting gesteld heeft, niet van uitgaan dat de administratie kennelijk aan de wettelijke eisen voldeed nu de administratieve taken in handen waren van mensen die daarmee vertrouwd waren. Dat de VOF volgens eiseres een handelwijze hanteerde die niet door eiseres tot stand was gekomen, maakt het voorgaande niet anders. De beroepsgrond slaagt niet. Dit geldt te meer nu de gebreken zodanig groot zijn (het niet bijhouden van een kas- en voorraadadministratie, niet bewaren van een afsprakenboek) dat eiseres als ondernemer zelf moet hebben geweten dat het op dergelijke wijze administreren door de VOF niet aanvaardbaar is. 20. Eiseres stelt voorts dat zij zich niet bezighield met het bewaren van het afsprakenboek. Het is volgens eiseres ongerechtvaardigd om een zorgplicht aan te nemen die zó ver gaat dat alle kapsters binnen de VOF verantwoordelijk zouden zijn voor de beschikbaarheid van oude afsprakenboeken. Naar het oordeel van de rechtbank berust het standpunt van eiseres op een onjuiste rechtsopvatting. Eiseres is immers niet “zomaar” een kapster die werkzaam is voor de VOF. Zij is vennoot en kwalificeert daardoor als administratieplichtige ondernemer. Dit heeft tot gevolg dat de in artikel 52 van de AWR neergelegde administratie- en bewaarplicht rechtstreeks en in volle omvang op haar rusten, ongeacht de onderlinge taakverdeling binnen de VOF en de betrokkenheid van eiseres bij de diverse (administratieve) werkzaamheden. Verweerder rekent het eiseres dan ook terecht aan dat het afsprakenboek niet bewaard is gebleven.
21. In het beroepschrift voert eiseres aan dat het aannemelijk is dat het afsprakenboek ontvreemd is bij een inbraak. Volgens eiseres is daarom sprake van overmacht wat betreft het niet bewaard blijven van het afsprakenboek. Verweerder stelt hiertegenover dat eiseres op geen enkele wijze nader heeft toegelicht wanneer de vermeende diefstal heeft plaatsgevonden en waaruit blijkt dat er diefstal heeft plaatsgevonden. Ook heeft geen aangifte van diefstal bij de politie plaatsgevonden. De rechtbank merkt op dat eiseres niet eenduidig is in haar verklaringen ten aanzien van het niet bewaard blijven van het afsprakenboek. In het door verweerder ingebrachte verslag van het inleidende gesprek (bijlage 4 bij het verweerschrift) is - voor zover hier relevant – het volgende opgenomen:
“
Mevrouw [naam 3] vermoedt dat een stagiaire tijdens het opruimen de agenda samen metde tijdschriften heeft weggegooid. Tevens was er in 2017 ingebroken bij de kapperszaak.Mevrouw [naam 3] heeft ook de vermoeden dat de agenda hierbij kan zijn gestolen.”
Mede gelet op de hierboven aangehaalde verklaring van eiseres en de omstandigheid dat zij geen bewijs heeft overgelegd van de vermeende inbraak, is het de rechtbank niet aannemelijk geworden dat het afsprakenboek gestolen is. Voorts mag van eiseres verwacht worden dat zij maatregelen treft om te voorkomen dat een afsprakenboek weggegooid wordt (bijvoorbeeld door middel van instructies aan haar personeel). Het per abuis weggooien van het afsprakenboek, wat daar ook van zij, kwalificeert niet als overmacht maar is aan eiseres toe te rekenen.
22. Het voorgaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat het afsprakenboek niet bewaard is gebleven als gevolg van overmacht. De ter zitting aangevoerde (blote) stelling dat vaststaat dat het afsprakenboek weg is, dat dit op enig moment is opgevallen, dat er op enig moment een inbraak is geweest en dat er rondom deze periode veel onrust is geweest met voormalige collega’s, leidt niet tot een ander oordeel.
Proportionaliteit omkering en verzwaring van de bewijslast
23. Eiseres stelt voorts dat omkering en verzwaring van de bewijslast disproportioneel zou zijn, mede gelet op de ernst van de gebreken en het feit dat van enige bewustheid geen sprake was, laat staan van verwijtbaarheid (vgl. HR 18 februari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO4376). De rechtbank volgt eiseres niet in haar betoog en overweegt daartoe als volgt. In een onderneming als die van eiseres, waarin het overgrote deel van de inkomsten per kas wordt ontvangen, vormt de kasadministratie een centraal en onmisbaar onderdeel van de administratie. Van een ondernemer mag worden verwacht dat hij een kasboek bijhoudt waarin op een systematische wijze alle uitgaven en ontvangsten chronologisch worden vastgelegd en dat hij regelmatig controleert of het kassaldo volgens dit kasboek overeenkomt met het metterdaad aanwezige kasgeld. Vast staat dat de VOF (en daarmee eiseres) geen toereikende kasadministratie heeft gevoerd. Dit vormt, reeds op zichzelf beschouwd, een ernstig gebrek van de administratie. De kasadministratie zou gelet op de gegeven omstandigheden immers de basis moeten vormen voor de controle van de juistheid en volledigheid van de aangegeven omzet. Door het ontbreken van een adequate voorraadadministratie en het niet voorhanden zijn van het afsprakenboek, biedt de administratie van eiseres ook niet de mogelijkheid de juistheid en de volledigheid van de aangegeven omzet op een andere wijze te controleren. Voorts kan de juistheid van de aangegeven inkoopkosten zonder (toereikende) voorraadadministratie niet gecontroleerd worden. De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat de geconstateerde schending van de administratie- en bewaarplicht voldoende ernstig is om de bewijsrechtelijke sanctie van de omkering en verzwaring van de bewijslast te rechtvaardigen. De mate van bewustheid dan wel verwijtbaarheid van eiseres is in dit kader, anders dan eiseres lijkt te veronderstellen, niet relevant. 24. Tot slot stelt eiseres dat de nadelige gevolgen van de omkering en de verzwaring van de bewijslast in het onderhavige geval onevenredig dreigen uit te pakken nu er volgens haar geen enkele aanwijzing is dat de aangifte IB/PVV over het jaar 2017 onjuist is en verweerder desondanks voornemens is correcties aan te brengen. Naar aanleiding hiervan overweegt de rechtbank dat de vraag of de sanctie disproportioneel is ten opzichte van het concrete heffingsbelang, niet in deze procedure aan bod kan komen. Eiseres kan de beroepsgrond desgewenst opnieuw aanvoeren in een procedure met betrekking tot de (eventuele) navorderingsaanslag waarbij verweerder zich op toepassing van de sanctie beroept. Het voorgaande geldt ook wat betreft de door eiseres geuite bezwaren tegen de door verweerder gemaakte omzetschatting.
25. Anders dan eiseres lijkt te menen, stond het verweerder vrij te kiezen voor het vaststellen van een informatiebeschikking. Het evenredigheidsbeginsel dwingt verweerder er niet toe in plaats daarvan de stelling te betrekken dat eiseres de vereiste aangifte niet heeft gedaan.
26. Gelet op het vorenoverwogene heeft verweerder de informatiebeschikking terecht afgegeven en dient het beroep ongegrond verklaard te worden.
27. Aangezien de onderhavige schending van de administratie- en bewaarplicht niet meer hersteld kan worden, ziet de rechtbank geen aanleiding een nieuwe termijn te stellen in de zin van artikel 27e, tweede lid, van de AWR.
28. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.