ECLI:NL:RBNHO:2023:9978

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
24 augustus 2023
Publicatiedatum
8 oktober 2023
Zaaknummer
15/291066-21
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal in vereniging door middel van valse sleutels met aanzienlijke schade voor slachtoffer

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 24 augustus 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van diefstal in vereniging door middel van valse sleutels. De verdachte had gedurende een periode van enkele maanden, van januari tot maart 2020, in totaal ruim € 42.000,00 van het slachtoffer gestolen. Dit gebeurde door onrechtmatig gebruik te maken van de pinpas, pincode en internetbankierenaccount van het slachtoffer. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich meerdere keren geldbedragen heeft toegeëigend, waarbij zij gebruik maakte van de bankgegevens van het slachtoffer. De officier van justitie had gevorderd tot bewezenverklaring van de feiten, terwijl de verdediging pleitte voor vrijspraak. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de ten laste gelegde feiten en legde een taakstraf op van 200 uren, alsook een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot schadevergoeding van € 42.118,00, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer, die door de daden van de verdachte in een kwetsbare positie was gebracht.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/291066-21 (P)
Uitspraakdatum: 24 augustus 2023
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 10 augustus 2023 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1966 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het [adres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. S.J.A. Rosendahl en van hetgeen de verdachte en haar raadsman, mr. C. Peters, advocaat te Zaandam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
Feit 1 primair
zij in of omstreeks de periode van 17 januari 2020 tot en met 9 maart 2020 te Haarlem en/of Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, meerdere geldbedragen (in totaal (ongeveer) 24.308 euro) , althans enig geldbedrag, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of haar mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of haar mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of die weg te nemen geldbedragen onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van een valse sleutel, te weten het onrechtmatig gebruik van de bankpas(sen) en bijbehorende pincode(s) en/of bankgegevens op naam van die [slachtoffer] ;
Feit 1 subsidiair
zij in of omstreeks de periode van 17 januari 2020 tot en met 9 maart 2020 te Haarlem en/of Amsterdam, althans in Nederland, opzettelijk meerdere geldbedragen (in totaal (ongeveer) 24.308 euro), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk goed verdachte anders dan door misdrijf onder zich had, te weten als lener van die geldbedragen en/of als gebruiker van de bankpas(sen) van voornoemde [slachtoffer] , wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
Feit 2
zij in of omstreeks de periode van 20 januari 2020 tot en met 12 februari 2020 te Haarlem, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
meerdere geldbedragen (in totaal (ongeveer) 17.810 euro), in elk geval enig goed,
dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of haar mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of haar mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of die weg te nemen geldbedragen onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van een valse sleutel, door onrechtmatig gebruik te maken van het ING internetbankierenaccount en bijbehorende bankgegevens op naam van die [slachtoffer] .

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder feit 1 primair ten laste gelegde, waarbij het te bewezen verklaren bedrag dient te worden vastgesteld op
€ 23.255,98 en de verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde medeplegen. Feit 2 kan in de visie van de officier van justitie worden bewezenverklaard.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft integrale vrijspraak bepleit. Ten aanzien van feit 1 stelt de raadsman zich, samengevat, primair op het standpunt dat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat dat de verdachte zich het geldbedrag wederrechtelijk heeft toegeëigend. Subsidiair meent de raadsman dat enkel vastgesteld kan worden dat de verdachte in totaal
€ 1.200,00 heeft weggenomen. Ten aanzien van feit 2 meent de raadsman dat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat dat ten aanzien van de verdachte sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking. Nu het medeplegen niet bewezen kan worden, dient de verdachte ook van dit feit te worden vrijgesproken.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Redengevende feiten en omstandigheden feit 1 primair en feit 2
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het onder 1 primair ten laste gelegde feit en het onder 2 ten laste gelegde op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.2.
Bewijsmotivering ten aanzien van het onder feit 1 primair ten laste gelegde
Op basis van de aangifte met als bijlage het overzicht van de bij- en afschrijvingen van de bankrekeningen van het slachtoffer [slachtoffer] stelt de rechtbank vast dat er in de periode van 17 januari 2020 tot en met 9 maart 2020 in totaal ongeveer € 24.308,00 van de rekeningen van het slachtoffer is weggenomen door middel van contante opnames, pinbetalingen en betalingen met iDEAL. De verdachte heeft bij de politie en ter terechtzitting verklaard dat zij gedurende deze periode de beschikking had over de pinpas met de daarbij behorende pincode van één van de ING-rekeningen van het slachtoffer en zijn tablet. Uit de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1] blijkt dat de verdachte ook over de bij de bankrekeningen van het slachtoffer behorende internetbankierengegevens beschikte. De verdachte heeft verklaard dat zij de pinpas en code had in het kader van een (open) lening die zij met het slachtoffer was aangegaan en dat zij denkt ongeveer tussen de € 10.000,00 en € 12.000,00 van het slachtoffer te hebben geleend. Zij heeft verklaard dat voor de uitgaven die zij van deze rekeningen deed het slachtoffer toestemming heeft gegeven. De rechtbank stelt echter vast dat op geen enkele wijze concreet is geworden dat er tussen haar en het slachtoffer sprake was van een geldlening, nu zij geen enkel inzicht heeft gegeven in de exacte hoogte van het bedrag dat zij zou mogen lenen, onder welke voorwaarden die lening was afgesloten en welke afspraken zijn gemaakt over het terugbetalen van het geleende bedrag. Uit de verklaring van het slachtoffer blijkt niet dat hij met de verdachte afspraken heeft gemaakt over een lening. Evenmin staat hierover iets op papier, wat gelet op de hoogte van het door de verdachte genoemde bedrag, wel had mogen worden verwacht. Gelet hierop acht de rechtbank de verklaring van de verdachte dat sprake was van een geldlening ongeloofwaardig.
De rechtbank is van oordeel dat uit de bijlage bij de aangifte blijkt dat de verdachte zich geldbedragen met een totaal van ongeveer € 24.308,00 van het slachtoffer wederrechtelijk heeft toegeëigend. De verdachte heeft gedurende de gehele ten laste gelegde periode de beschikking gehad over de bankpas met pincode van de bankrekening met het nummer eindigend op 729 en de tablet met daarop het internetbankierenaccount van het slachtoffer. De in die periode afgeschreven bedragen kunnen dan ook allemaal aan haar worden toegerekend. De eerst ter terechtzitting afgelegde verklaring van de verdachte dat zij de pinpas en de daarbij horende pincode op de eettafel in haar woning liet liggen, waardoor deze ook door anderen kunnen zijn gebruikt, acht de rechtbank, mede gelet ook op het moment van afleggen van deze verklaring, ongeloofwaardig. Ook is in die periode geen gebruik gemaakt van een andere pinpas dan die bij de verdachte in bezit was, nu uit de rekeningafschriften blijkt dat alle pintransacties op de rekening -729 met de pinpas met pasnummer 008 zijn gedaan.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
3.3.3.
Bewijsmotivering ten aanzien van ten laste gelegde onder feit 2
Op basis van de aangifte met als bijlage het overzicht van de bij- en afschrijvingen van de bankrekening van het slachtoffer stelt de rechtbank vast dat er in de periode van 20 januari 2020 tot en met 12 februari 2020 in totaal € 17.810,00 van de rekening van het slachtoffer naar de rekening van medeverdachte [medeverdachte 1] is overgeboekt.
De rechtbank is van oordeel dat is komen vast te staan dat de verdachte zich tezamen en in vereniging met haar zoon en medeverdachte [medeverdachte 2] geldbedragen van totaal € 17.810,00 van het slachtoffer heeft toegeëigend. Uit de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1] blijkt dat het medeverdachte [medeverdachte 2] is geweest die dit geldbedrag van de rekening van het slachtoffer overboekte naar de rekening van [medeverdachte 1] . Maar ook de verdachte heeft een onmisbare rol gespeeld bij de diefstal van dit geldbedrag, nu zij de beschikking had over de tablet van het slachtoffer en zijn inloggegevens van de daarop geïnstalleerde internetbankieren-app. Daarnaast blijkt uit de verklaring van [medeverdachte 1] dat de verdachte ook in ieder geval een deel van de opbrengst kreeg, nu [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij het geld voor de verdachte moest gaan pinnen.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat het ten laste gelegde onder feit 2 wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde feit en het ten laste gelegde onder feit 2 heeft begaan, met dien verstande dat
Feit 1 primair
zij in de periode van 17 januari 2020 tot en met 9 maart 2020 in Nederland meerdere geldbedragen (in totaal ongeveer 24.308 euro), die geheel aan [slachtoffer] toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte die weg te nemen geldbedragen onder haar bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, te weten het onrechtmatig gebruik van de bankpas en bijbehorende pincode en bankgegevens op naam van die [slachtoffer] .
Feit 2
zij in de periode van 20 januari 2020 tot en met 12 februari 2020 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, meerdere geldbedragen (in totaal 17.810 euro), die geheel aan [slachtoffer] toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en haar mededader die weg te nemen geldbedragen onder hun bereik hebben gebracht door middel van een valse sleutel, door onrechtmatig gebruik te maken van het ING internetbankierenaccount en bijbehorende bankgegevens op naam van die [slachtoffer] .
Hetgeen aan de verdachte onder meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1 primair:
Diefstal waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels.
Feit 2:
Diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 200 uren, subsidiair 100 dagen vervangende hechtenis.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht om bij het bepalen van de strafmaat rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De verdachte heeft de zorg voor zes kinderen, leeft op bijstandsniveau en heeft schulden. Voorts meent de raadsman dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn en heeft de rechtbank daarom verzocht om geen gevangenisstraf op te leggen. Verzocht wordt om, bij een bewezenverklaring, een taakstraf op te leggen, waarvan eventueel een deel voorwaardelijk.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich – deels samen met een medeverdachte – schuldig gemaakt aan diefstal van meerdere geldbedragen van in totaal ruim € 42.000,00. De verdachte is in het bezit van de pinpas en bijbehorende pincode van het slachtoffer, zijn tablet en de inloggegevens van zijn ING-account gekomen en heeft zich in een zeer korte tijd voor in totaal ongeveer € 24.308,- schuldig gemaakt aan diefstal door geld van de spaarrekening van het slachtoffer over te boeken naar zijn betaalrekening, meerdere malen contant geld op te nemen en voor veel geld (online)aankopen van ook luxe artikelen te doen. Daarnaast heeft zij samen met haar zoon, medeverdachte [medeverdachte 2] voornoemd, op meerdere momenten grote geldbedragen van de rekening van het slachtoffer overgeboekt naar de rekening van een vriend van de medeverdachte, waarna de vriend van [medeverdachte 2] de overgeboekte geldbedragen contant heeft opgenomen voor de verdachte en [medeverdachte 2] . De verdachte heeft hierbij op zeer grove wijze misbruik gemaakt van haar vriendschap met het slachtoffer, die vanwege zijn zwakbegaafdheid tot een kwetsbare doelgroep behoort. Op het moment dat de familie van het slachtoffer ervan op de hoogte is geraakt dat hij zijn bankgegevens aan de verdachte had afgestaan, stond er geen geld meer op zijn rekeningen.
Dit zijn ernstige feiten, die naast financiële schade veel overlast en gevoelens van onmacht bij slachtoffers teweeg brengt. Zo ook bij het slachtoffer [slachtoffer] . De verdachte heeft veel leed bij het slachtoffer veroorzaakt en er mede voor gezorgd dat het slachtoffer voortaan minder vertrouwen in zijn medemens zal ervaren. De verdachte heeft hierbij slechts uit eigen financieel gewin gehandeld, zonder zich te bekommeren om de uitwerking van haar handelen op het slachtoffer. Deze schaamteloze zelfverrijking ten koste van anderen zorgt bovendien voor verontwaardiging en afkeer in de samenleving.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het op naam van de verdachte staand strafblad van 30 juni 2023, waaruit blijkt dat de verdachte in een verder verleden voor een vermogensdelict onherroepelijk is veroordeeld.
De rechtbank heeft acht geslagen op het reclasseringsadvies van 1 augustus 2023. Wegens de ontkennende proceshouding van de verdachte heeft de reclassering het recidiverisico niet kunnen inschatten. De kans op risico op onttrekking aan voorwaarden wordt, gezien de ongemotiveerde houding van de verdachte, als hoog ingeschat. De reclassering ziet geen mogelijkheid om met interventies of toezicht de risico’s te beperken of het gedrag van de verdachte te veranderen.
Ten nadele van verdachte heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat de verdachte door haar houding ervan blijk gegeven heeft het laakbare van haar handelen niet in te (willen) zien. De rechtbank is van oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde straf onvoldoende recht doet aan de aard en de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan.
Redelijke termijn
De raadsman heeft betoogd dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is overschreden en dat deze overschrijding moet worden verdisconteerd in de strafoplegging. Hij heeft hiertoe aangevoerd dat de verdachte op 28 september 2020 voor het eerst door de politie is verhoord en dat het bijna drie jaar geduurd heeft voordat de zaak inhoudelijk is behandeld.
De rechtbank stelt voorop dat in artikel 6, eerste lid, EVRM het recht van iedere verdachte is gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Die termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld.
De rechtbank is van oordeel dat in het onderhavige geval de redelijke termijn is gestart op 23 december 2021, de dag waarop aan de verdachte een concept tenlastelegging is verstrekt.
Tussen de datum van 23 december 2021 en de datum van het onderhavige vonnis zijn 20 maanden verstreken. Derhalve is weliswaar sprake van een ongewenst lange duur van de zaak, maar niet van een overschrijding van de redelijke termijn (van – volgens in Nederland gangbare normen – in de regel twee jaren per instantie). De rechtbank zal bij het bepalen van de strafmaat in het voordeel van de verdachte wel rekening houden met de omstandigheid dat sinds het politieverhoor een lange tijd is verstreken.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat deze straf vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, opdat de verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde taakstraf bestaande uit het verrichten van een werkstraf passend en geboden is.

7.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

[naam] heeft als gemachtigde namens de benadeelde partij [slachtoffer] een vordering tot schadevergoeding van € 42.118,00 ingediend tegen de verdachte wegens materiële schade die [slachtoffer] als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden. De gestelde materiële schade bestaat uit twee bedragen, te weten € 24.308,00 en
€ 17.810,00.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij hoofdelijk tot een bedrag van € 41.065,98 toe te wijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voor het overige dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn vordering, nu is verzocht de verdachte integraal vrij te spreken. Subsidiair meent de raadsman dat de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert en de raadsman verzoekt de rechtbank daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren. Meer subsidiair stelt de raadsman zich op het standpunt dat de vordering voor een bedrag van € 1.200,00 kan worden toegewezen.
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de gevorderde materiële schade met betrekking tot het weggenomen geldbedrag van € 24.308,00 is de rechtbank van oordeel dat deze voldoende onderbouwd is en de gestelde schade rechtstreeks voortvloeit uit het onder 1 primair ten laste gelegde feit.
De vordering zal derhalve volledig worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 9 maart 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Ten aanzien van de gevorderde materiële schade met betrekking tot het weggenomen geldbedrag van € 17.810,00 is de rechtbank ook van oordeel dat deze voldoende onderbouwd is en de gestelde schade rechtstreeks voortvloeit uit het onder 2 bewezen verklaarde feit. De rechtbank wijst de vordering dan ook hoofdelijk toe, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 9 maart 2020 tot aan de dag van algehele voldoening.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes handelen (kort gezegd: diefstal (in vereniging) door middel van valse sleutels) aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 47, 57 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt haar daarvan vrij.
Bepaalt dat de onder 1 primair en 2 bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
1 (één) maandmet bevel dat deze straf
nietten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte voor het einde van de op 2 (twee) jaren bepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot het verrichten van
200 (twee honderd) urentaakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 100 dagen hechtenis.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer]geleden schade tot een bedrag van
€ 42.118,00bestaande uit materiële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 9 maart 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, aan
[slachtoffer], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Wijst af het meer of anders gevorderde.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer
[slachtoffer]de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 42.118,00bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 245 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 maart 2020 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat voor zover het bedrag van
€ 17.810,00of een gedeelte daarvan reeds door of namens de medeverdachte [medeverdachte 2] aan de benadeelde partij [slachtoffer] en/of de Staat is
betaald, de verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij [slachtoffer] in mindering strekken op de
verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op
de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] .
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.E. Francke voorzitter,
mr. N.M.L. Rogmans en mr. J. Lintjer, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. M.N. de Bruijn,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 24 augustus 2023.