ECLI:NL:RBNHO:2023:9977

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
24 augustus 2023
Publicatiedatum
8 oktober 2023
Zaaknummer
15/291082-21
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring voor schuldwitwassen met vordering benadeelde partij afgewezen

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 24 augustus 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van schuldwitwassen. De verdachte had in de periode van 20 januari 2020 tot en met 12 februari 2020 in Nederland meerdere geldbedragen, in totaal € 17.810,00, op zijn rekening ontvangen, terwijl hij redelijkerwijs moest vermoeden dat deze bedragen afkomstig waren uit misdrijf. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van opzetwitwassen, terwijl de verdediging vrijspraak heeft bepleit. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan schuldwitwassen, omdat hij had moeten vermoeden dat de geldbedragen van misdrijf afkomstig waren. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 40 uur, waarbij de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding is afgewezen, omdat deze niet in verband stond met het bewezen verklaarde feit. De rechtbank heeft ook overwogen dat de verdachte niet ontoerekeningsvatbaar was, ondanks zijn psychische stoornis, en dat er geen noodzaak was voor een deskundige beoordeling van zijn toerekeningsvatbaarheid. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, bestaande uit drie rechters.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/291082-21 (P)
Uitspraakdatum: 24 augustus 2023
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 10 augustus 2023 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1991 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het [adres]
[adres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. S.J.A. Rosendahl en van hetgeen de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. M.E. van der Zouw, advocaat te Haarlem, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 20 januari 2020 tot en met 12 februari 2020 te Haarlem en/of Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen meerdere geldbedragen (in totaal (ongeveer) 17.810 euro), althans een of meer
voorwerpen heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen, heeft omgezet,
en/of hiervan gebruik heeft gemaakt terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat/die voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit, te weten opzetwitwassen.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit voor het ten laste gelegde feit. Volgens de raadsvrouw kan niet bewezen worden dat de verdachte wist dan wel redelijkerwijs moest vermoeden dat de geldbedragen die naar zijn bankrekening zijn overgemaakt afkomstig waren uit enig misdrijf.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.2.
Bewijsmotivering
De verdachte wordt - kort gezegd - het witwassen van diverse geldbedragen van totaal
€ 17.810,00 verweten. Voor een bewezenverklaring van witwassen is vereist dat komt vast te staan dat het in de tenlastelegging vermelde geldbedrag middellijk of onmiddellijk van enig misdrijf afkomstig is en dat verdachte dat ook wist of redelijkerwijs moest vermoeden.
Op basis van de aangifte met als bijlage het overzicht van de bij- en afschrijvingen van de bankrekening van het slachtoffer en het proces-verbaal van bevindingen (pag. 116 e.v. van het procesdossier) met als bijlage de bankafschriften in de tabel, stelt de rechtbank vast dat er in de periode van 20 januari 2020 tot en met 12 februari 2020 in totaal € 17.810,00 van de rekening van het slachtoffer naar de rekening van de verdachte is overgeboekt.
Bij vonnis van heden zijn [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] veroordeeld voor diefstal in vereniging van dit bedrag, met gebruik van een valse sleutel.
De verdachte heeft bij politie, maar ook ter terechtzitting, verklaard dat hij door [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] is gevraagd of hij zijn bankrekening ter beschikking wilde stellen zodat er geldbedragen naar zijn rekening konden worden overgeboekt en hij dat geld contant op zou kunnen nemen. De verdachte moest naar de woning van de [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] komen, waar [medeverdachte 1] op een tablet geld van een bankrekening van een kennis naar de rekening van de verdachte overmaakte. De verdachte heeft verklaard dat hij wist dat de tablet niet van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] was, maar van degene van wie ook het geld was., want hij zag een andere naam toen het geld werd overgeboekt. De verdachte heeft verklaard dat hij zijn bankrekening eerst niet ter beschikking wilde stellen omdat dat hij het een beetje ‘sketchy’ (de rechtbank begrijpt: niet te vertrouwen) vond, maar het toch heeft gedaan, mede omdat hij dacht dat hij [medeverdachte 2] wel kon vertrouwen. De verdachte heeft verder verklaard dat [medeverdachte 1] heeft gezegd dat er € 40.000,00 op die tablet was, dat het geld op verschillende momenten werd overgeboekt en dat hij het samen met [medeverdachte 1] steeds is gaan pinnen. Hij heeft € 500,- of
€ 600,- hiervoor gekregen.
Naar het oordeel van de rechtbank bevat het dossier geen bewijs dat de verdachte wist dat de geldbedragen van misdrijf afkomstig waren. In zoverre zal hij van dit deel van het tenlastegelegde worden vrijgesproken.
In de gegeven omstandigheden, zoals hiervoor beschreven, had de verdachte echter wel redelijkerwijs moeten vermoeden dat de geldbedragen van misdrijf afkomstig waren. De verdachte heeft immers zelf verklaard dat hij wist dat de bankrekening van een derde was, dat hij het ‘sketchy’ vond en dat hij twijfelde of hij aan het verzoek zijn bankrekening ter beschikking te stellen zou moeten voldoen. Desondanks heeft hij zonder nadere vragen te stellen over de herkomst van de grote geldbedragen, deze bedragen in een periode van ruim drie weken steeds weer op zijn rekening laten overschrijven, waarna hij meerdere keren geld contant opnam en dit aan [medeverdachte 1] overhandigde en hij zelf ook een geldbedrag mocht houden. Onder deze omstandigheden had de verdachte niet zonder nader onderzoek te verrichten mogen handelen. Door dit toch te doen heeft hij zich schuldig gemaakt aan schuldwitwassen. Het betoog van de raadsvrouw dat de verdachte te naïef en kwetsbaar zou zijn geweest om te hebben kunnen vermoeden dat er iets mis was met het geld wordt door het voorgaande reeds weerlegt.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij in de periode van 20 januari 2020 tot en met 12 februari 2020 in Nederland meerdere geldbedragen, in totaal 17.810 euro, voorhanden heeft gehad terwijl hij, verdachte, redelijkerwijs moest vermoeden dat die voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
schuldwitwassen
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

5.1.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, nu de verdachte ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde feit ontoerekeningsvatbaar moet worden geacht. Daartoe heeft de raadsvrouw aangevoerd dat bij de verdachte sprake is van een psychische stoornis, bestaande uit een schizoaffectieve stoornis en zwakbegaafdheid. De raadsvrouw meent dat het feit daarom niet aan de verdachte kan worden toegerekend. Subsidiair heeft de raadsvrouw de rechtbank (voorwaardelijk) verzocht een deskundige te benoemen die de toerekeningsvatbaarheid van de verdachte nader kan onderzoeken.
5.2.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat uit de stukken blijkt dat de verdachte is gediagnosticeerd met schizofrenie, maar dat de laatste opname vóór de ten laste gelegde periode, in juli 2019 was. Nu de opname een half jaar van voor het ten laste gelegde feit dateert, was er volgens de officier van justitie geen sprake van een psychose tijdens de ten laste gelegde periode. Er is daarom geen sprake van ontoerekeningsvatbaarheid. De officier van justitie heeft gerekwireerd het voorwaardelijk verzoek van de raadsvrouw af te wijzen.
5.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt ten aanzien van het beroep op ontoerekeningsvatbaarheid het volgende.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapporten gedateerd 23 juni 2020 en 3 augustus 2023 van respectievelijk
[reclasseringswerkers] , beiden als reclasseringswerker verbonden aan Reclassering Nederland. Hieruit blijkt dat bij de verdachte sprake is van een schizoaffectieve stoornis en zwakbegaafdheid. Verder blijkt uit het rapport van 23 juni 2020 dat de verdachte in juli 2019 – een half jaar voor het bewezen verklaarde feit – opgenomen is geweest in verband met een psychose. Ter zitting is toegelicht dat de opname tot november 2019 heeft geduurd. Ook heeft de rechtbank kennisgenomen van de e-mail met bijlagen van 8 augustus 2023 van de raadvrouw van de verdachte. De rechtbank ziet zich gezien bovenstaande voldoende ingelicht over de persoon van de verdachte. De rechtbank is van oordeel dat deze informatie, maar ook het dossier en het verhandelde ter terechtzitting geen steun bieden voor het door de raadsvrouw ingenomen standpunt dat de psychische stoornis van de verdachte op het moment van het plegen van het feit zodanig was dat het ten laste gelegde hem niet moet worden toegerekend. Het verweer wordt verworpen.
Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank in dit verband dan ook geen noodzaak om een deskundige te benoemen. De rechtbank wijst het voorwaardelijke verzoek van de raadsvrouw dan ook af.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen vervangende hechtenis.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft geen standpunt ingenomen over de strafmaat.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan witwassen. Hij heeft een groot geldbedrag, te weten bijna € 18.000,00 naar zijn rekening laten overboeken, terwijl hij redelijkerwijs moest vermoeden dat het geld van misdrijf afkomstig was. De verdachte, die zelf heeft verklaard dat hij de overboekingen ‘sketchy’ vond, heeft zonder door te vragen meerdere keren bedragen op zijn rekening ontvangen en heeft hier ook een beloning voor ontvangen. Het voorhanden hebben van geld dat afkomstig is van misdrijf vormt een bedreiging voor de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan. De verdachte heeft zich klaarblijkelijk niet bekommerd om de gevolgen van zijn handelen en heeft het slachtoffer hiermee ernstige financiële schade toegebracht. De rechtbank rekent dit de verdachte aan.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het op naam van de verdachte staand strafblad van 30 juni 2023, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder voor een soortgelijk feit is veroordeeld. De rechtbank heeft verder acht geslagen op het reclasseringsadvies van 3 augustus 2023, waarin het recidiverisico als laag-gemiddeld wordt ingeschat. De reclassering acht interventies of toezicht niet nodig en is van mening dat de verdachte in staat is een taakstraf te voltooien, mits er rekening wordt gehouden met zijn psychosociaal functioneren.
Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met het feit dat, naast het strafbare handelen van de verdachte, ook [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] een kwalijke rol hebben gespeeld in het geheel en dat de verdachte door zijn zwakbegaafdheid wellicht gemakkelijk kon worden overgehaald tot het plegen van dit feit.
De rechtbank is daarom van oordeel dat in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte grond is gelegen enigszins af te wijken van de straf zoals door de officier van justitie is gevorderd.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van het na te noemen aantal uren moet worden opgelegd.

7.Vordering benadeelde partij

[naam] heeft als gemachtigde namens de benadeelde partij [benadeelde] een vordering tot schadevergoeding van € 42.118,00 ingediend tegen de verdachte wegens materiële schade die [benadeelde] als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden. De gestelde materiële schade bestaat uit twee bedragen, te weten € 24.308,00 en
€ 17.810,00.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij hoofdelijk tot een bedrag van € 17.810,00 toe te wijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voor het overige dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn vordering, nu is verzocht de verdachte vrij te spreken van het ten laste gelegde feit. Subsidiair heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard omdat de verdachte niet degene is geweest die het geld naar zijn rekening heeft overgeschreven. Meer subsidiair meent de raadsvrouw dat de verdachte enkel ten aanzien van het bedrag van
€ 17.810,00 kan worden ontvangen en dat ten hoogste één derde van dit bedrag kan worden toegewezen. De raadsvrouw heeft verzocht dit bedrag gezien de kwetsbaarheid van de verdachte, niet hoofdelijk toe te wijzen.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank wijst de vordering af voor zover deze ziet op een bedrag van € 24.308,00, omdat dit bedrag niet samenhangt met schade veroorzaakt door het aan de verdachte verweten feit.
Ten aanzien van het verzoek om vergoeding van € 17.810,00, overweegt de rechtbank het volgende. Bij vonnis van heden, 24 augustus 2023, zijn [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] veroordeeld voor medeplegen van diefstal van het door de verdachte witgewassen bedrag van € 17.810,00, en vergoeding van dit bedrag aan [benadeelde] . Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat in dit specifieke geval het feit waar de verdachte voor is veroordeeld in een te ver verwijderd verband van de schade van de benadeelde partij staat, om voor toewijzing in aanmerking te komen. De rechtbank wijst derhalve dan ook dit deel van de vordering af.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
22c, 22d, 63 en 420quater van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot het verrichten van
40 (veertig) urentaakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 20 dagen hechtenis.
Wijst af de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [benadeelde] geleden schade.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.E. Francke voorzitter,
mr. N.M.L. Rogmans en mr. J. Lintjer, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. M.N. de Bruijn,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 24 augustus 2023.