ECLI:NL:RBNHO:2023:9976

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
24 augustus 2023
Publicatiedatum
8 oktober 2023
Zaaknummer
15/291068-21
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal in vereniging door middel van valse sleutels met internetbankieren

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 24 augustus 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van diefstal in vereniging door middel van valse sleutels. De verdachte heeft in de periode van 20 januari 2020 tot en met 12 februari 2020, samen met een medeverdachte, meerdere geldbedragen van de rekening van het slachtoffer overgeboekt naar de rekening van de medeverdachte, gebruikmakend van de tablet en internetbankierengegevens van het slachtoffer. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal door het onrechtmatig gebruik van het ING internetbankierenaccount van het slachtoffer. De officier van justitie had gevorderd dat de verdachte zou worden veroordeeld tot een taakstraf van 60 uren, wat de rechtbank heeft opgelegd, met als alternatief 30 dagen vervangende hechtenis. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot betaling van € 17.810,00 aan de benadeelde partij, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft in haar oordeel rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan, en de persoonlijke situatie van de verdachte, waaronder een psychiatrisch ziektebeeld. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte strafbaar is en dat er geen omstandigheden zijn die de strafbaarheid uitsluiten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/291068-21 (P)
Uitspraakdatum: 24 augustus 2023
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 10 augustus 2023 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1994 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het [adres]
[adres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. S.J.A. Rosendahl en van hetgeen de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. B. Roodveldt, advocaat te Zaandam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
Primair
hij in of omstreeks de periode van 20 januari 2020 tot en met 12 februari 2020 te Haarlem en/of Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, meerdere geldbedragen (in totaal (ongeveer) 17.810 euro), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen geldbedragen onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van een valse sleutel, door onrechtmatig gebruik te maken van het ING internetbankierenaccount en bijbehorende bankgegevens op naam van die [slachtoffer] ;
Subsidiair
hij in of omstreeks de periode van 20 januari 2020 tot en met 12 februari 2020 te
Haarlem en/of Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen meerdere geldbedragen (in totaal (ongeveer) 17.810 euro), althans een of meer voorwerpen heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen, heeft omgezet, en/of hiervan gebruik heeft gemaakt terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat/die voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft integrale vrijspraak bepleit. Ten aanzien van het primair ten laste gelegde stelt de raadsvrouw zich op het standpunt dat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat dat de verdachte (als medepleger) via internetbankieren wederrechtelijk geldbedragen van de rekening van het slachtoffer heeft weggenomen. Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde meent de raadsvrouw dat uit het dossier niet blijkt dat de verdachte wetenschap heeft gehad van de overboekingen van de rekening van het slachtoffer naar de rekening van de medeverdachte [medeverdachte 1] .
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.2.
Bewijsmotivering
Op basis van de aangifte met als bijlage het overzicht van de bij- en afschrijvingen van de bankrekening van het slachtoffer stelt de rechtbank vast dat er in de periode van 20 januari 2020 tot en met 12 februari 2020 geldbedragen van in totaal € 17.810,00 van de rekening van het slachtoffer [slachtoffer] naar de rekening van [medeverdachte 1] zijn overgeboekt. De [medeverdachte 2] (de moeder van de verdachte) heeft verklaard dat zij gedurende deze periode de beschikking had over de tablet van het slachtoffer met de daarop geïnstalleerde internetbankier-app. [medeverdachte 1] heeft bij de politie verklaard dat de verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] hem hebben gevraagd of ze geld naar zijn rekening mochten overboeken. [medeverdachte 1] moest hiervoor naar de woning van [medeverdachte 2] komen, waar de verdachte vervolgens op een tablet geld naar de rekening van [medeverdachte 1] heeft overgeboekt. De verdachte heeft hierbij gezegd dat er € 40.000,00 op de tablet stond. Het is volgens [medeverdachte 1] ook steeds de verdachte geweest die via de app op de tablet het geld naar de rekening van [medeverdachte 1] overboekte.
De rechtbank is hierdoor van oordeel dat is komen vast te staan dat de verdachte zich tezamen en in vereniging met [medeverdachte 2] geldbedragen met een totaal van € 17.810,00 van het slachtoffer heeft toegeëigend door onbevoegd gebruik te maken van het internetbankierenaccount en de daarbij behorende bankgegevens van het slachtoffer.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij in de periode van 20 januari 2020 tot en met 12 februari 2020 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, meerdere geldbedragen (in totaal 17.810 euro), die geheel aan [slachtoffer] toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededader die weg te nemen geldbedragen onder hun bereik hebben gebracht door middel van een valse sleutel, door onrechtmatig gebruik te maken van het ING internetbankierenaccount en bijbehorende bankgegevens op naam van die [slachtoffer] .
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen vervangende hechtenis.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw meent dat de eis van de officier van justitie passend is gelet op de psychische gesteldheid van de verdachte. Zij heeft de rechtbank daarom verzocht de verdachte een werkstraf voor de duur van 60 uren op te leggen. De verdachte is in staat een werkstraf te voltooien.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich samen met zijn moeder, de medeverdachte [medeverdachte 2] , schuldig gemaakt aan diefstal van meerdere geldbedragen van in totaal bijna € 18.000,00. De verdachte en de medeverdachte zijn in het bezit gekomen van de tablet, het internetbankierenaccount én bijbehorende bankgegevens van het slachtoffer en hebben op meerdere momenten grote geldbedragen van de rekening van het slachtoffer overgeboekt naar de rekening van een vriend van de verdachte. De overgeboekte geldbedragen zijn vervolgens contant opgenomen voor de verdachte en [medeverdachte 2] . Dit is een ernstig feit, dat naast financiële schade veel overlast en gevoelens van onmacht bij slachtoffers teweeg brengt. Zo ook bij het slachtoffer, die behoort tot een kwetsbare doelgroep vanwege zijn zwakbegaafdheid. De verdachte heeft hiermee veel leed bij het slachtoffer veroorzaakt en er mede voor gezorgd dat het slachtoffer voortaan minder vertrouwen in zijn medemens zal ervaren. De verdachte heeft hierbij slechts uit eigen financieel gewin gehandeld, zonder zich te bekommeren om de uitwerking van zijn handelen op het slachtoffer. Deze schaamteloze zelfverrijking ten koste van anderen zorgt bovendien voor verontwaardiging en afkeer in de samenleving.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het op naam van de verdachte staand strafblad van 14 juli 2023, waaruit blijkt dat de verdachte reeds eerder terzake vermogensdelicten onherroepelijk is veroordeeld.
De rechtbank is van oordeel dat de ernst van het bewezenverklaarde feit in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf of een taakstraf van aanzienlijke duur rechtvaardigt. De rechtbank is echter van oordeel dat in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte grond is gelegen af te wijken van straffen die ten aanzien van dit soort strafbare feiten in vergelijkbare gevallen pleegt te worden opgelegd. De rechtbank houdt in sterke mate rekening met de persoon van de verdachte zoals ter terechtzitting is gebleken. Bij de verdachte is sprake van een psychiatrisch ziektebeeld en detentie zal de psychische gesteldheid van de verdachte doen verslechteren. De rechtbank zal de officier van justitie dan ook volgen in zijn strafeis en daarmee een lichtere straf opleggen dan doorgaans bij dergelijke feiten gebeurt.

7.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

[naam] heeft als gemachtigde namens de benadeelde partij [slachtoffer] een vordering tot schadevergoeding van € 42.118,00 ingediend tegen de verdachte wegens materiële schade die [slachtoffer] als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden. De gestelde materiële schade bestaat uit twee bedragen, te weten € 24.308,00 en
€ 17.810,00.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij hoofdelijk tot een bedrag van € 17.810 toe te wijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voor het overige dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn vordering, nu is verzocht de verdachte vrij te spreken van het ten laste gelegde feit. Subsidiair meent de raadsvrouw dat de verdachte enkel ten aanzien van het bedrag van € 17.810,00 kan worden ontvangen en dat een bedrag ter hoogte van € 1.000,00 van deze vordering kan worden toegewezen. Meer subsidiair stelt de raadsvrouw zich op het standpunt dat de vordering van € 17.810 hoofdelijk kan worden toegewezen, maar dat de verdachte niet verantwoordelijk is voor het resterende deel – te weten € 16.810 – van de vordering.
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de gevorderde materiële schade met betrekking tot het weggenomen geldbedrag van € 17.810,00 is de rechtbank van oordeel dat deze voldoende onderbouwd is en de gestelde schade rechtstreeks voortvloeit uit het primair bewezenverklaarde feit. De rechtbank wijst de vordering tot een bedrag van € 17.810,00 dan ook toe, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 12 februari 2020 tot aan de dag van algehele voldoening.
De rechtbank wijst het resterende bedrag van de vordering (€ 24.308,00) af omdat de diefstal van dit bedrag de verdachte niet wordt verweten.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes handelen (kort gezegd: diefstal in vereniging met door middel van valse sleutels) aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
22c, 22d, 36f, 47 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het primair bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot het verrichten van
60 (zestig) urentaakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 30 dagen hechtenis.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer]geleden schade tot een bedrag van
€ 17.810,00bestaande uit materiële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 12 februari 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, aan
[slachtoffer], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Wijst af het meer of anders gevorderde.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer
[slachtoffer]de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 17.810,00bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 124 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 februari 2020 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens de
medeverdachte [medeverdachte 2] aan de benadeelde partij [slachtoffer] en/of de Staat is
betaald, de verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij [slachtoffer] in mindering strekken op de
verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op
de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] .
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.E. Francke voorzitter,
mr. N.M.L. Rogmans en mr. J. Lintjer, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. M.N. de Bruijn,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 24 augustus 2023.