ECLI:NL:RBNHO:2023:9972

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
25 juli 2023
Publicatiedatum
8 oktober 2023
Zaaknummer
15/001999-23
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor overtreding van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 met zwaar lichamelijk letsel als gevolg van een verkeersongeval

Op 25 juli 2023 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 18 oktober 2022 in Middenbeemster betrokken was bij een verkeersongeval. De verdachte, bestuurder van een Nissan Navara, heeft niet de nodige voorzichtigheid in acht genomen en is met zijn voertuig op de weghelft voor tegemoetkomend verkeer terechtgekomen. Dit leidde tot een aanrijding met een motorfiets, bestuurd door een slachtoffer dat zwaar lichamelijk letsel opliep, waaronder een heupkombreuk en meerdere botbreuken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. De verdachte heeft verklaard dat hij door mist weinig zicht had en de motorfiets pas te laat zag. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich niet heeft gedragen zoals van een verkeersdeelnemer verwacht mag worden, en dat zijn gedrag aanmerkelijk onvoorzichtig was. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor 6 maanden. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van het feit, de gevolgen voor het slachtoffer en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/001999-23 (P)
Uitspraakdatum: 25 juli 2023
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 11 juli 2023 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 2001 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het [adres]
.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M.A. Hobbelink en van hetgeen de verdachte naar voren heeft gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 18 oktober 2022 te Middenbeemster, gemeente Purmerend, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (een bedrijfsauto, merk Nissan Navara, [kenteken] ), daarmede rijdende over de weg, de Middenweg, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend
- niet de nodige voorzichtigheid in acht heeft genomen en/of onvoldoende aandacht heeft gehad voor het verkeer en/of de verkeerssituatie ter plaatse en/of (vervolgens)
- niet zoveel mogelijk rechts heeft gereden, waardoor hij met zijn motorrijtuig op de weghelft bestemd voor het tegemoetkomend verkeer terecht is gekomen, en niet in staat is geweest een hem toegemoetkomende motorfiets (merk Honda CMX500a, [kenteken] ) te ontwijken waardoor hij in botsing of aanrijding is gekomen met die motorfiets, waardoor aan de bestuurder van die motorfiets (genaamd [slachtoffer] ) zwaar lichamelijk letsel (te weten: een heupkombreuk, een bovenbeenbreuk, een onderbeenbreuk, een verbrijzelde onderarm en gebroken handen) of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 18 oktober 2022 te Middenbeemster, gemeente Purmerend, als bestuurder van een voertuig (een bedrijfsauto, merk Nissan Navara, [kenteken] ), daarmee rijdende op de weg, de Middenweg,
- niet de nodige voorzichtigheid in acht heeft genomen en/of onvoldoende aandacht heeft gehad voor het verkeer en/of de verkeerssituatie ter plaatse en/of (vervolgens)
- niet zoveel mogelijk rechts heeft gereden, waardoor hij met zijn motorrijtuig op de weghelft bestemd voor het tegemoetkomend verkeer terecht is gekomen, en niet in staat is geweest een hem toegemoetkomende motorfiets (merk Honda CMX500a, [kenteken] ) te ontwijken waardoor hij in botsing of aanrijding is gekomen met die motorfiets,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is van de zaak kennis te nemen, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit.
3.2
Standpunt van de verdachte
De verdachte heeft verklaard dat hij door de mist weinig zicht had en dat hij de motorfiets pas zag toen het al te laat was. Hij was nergens door afgeleid en weet niet of hij aan de linkerkant van de weg heeft gereden.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.2
Bewijsmotivering
Aan zijn schuld te wijten
Om tot een bewezenverklaring van overtreding van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 (WVW) te kunnen komen, zoals primair ten laste is gelegd, moet worden bewezen dat een verdachte zich in het verkeer zodanig heeft gedragen dat het aan zijn schuld is te wijten dat een verkeersongeval heeft plaatsgevonden.
Van schuld in de zin van artikel 6 WVW is pas sprake in geval van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad is niet in zijn algemeenheid aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor bewezenverklaring van schuld in de zin van artikel 6 WVW. Het komt daarbij aan op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en de overige omstandigheden van het geval. Het gedrag van de verdachte moet worden afgemeten aan dat wat van een bestuurder van een motorrijtuig in het algemeen en gemiddeld genomen mag worden verwacht. Daarnaast dient een causaal verband te worden vastgesteld tussen het gedrag van de verdachte en het verkeersongeval. Voorts volgt uit de rechtspraak van de Hoge Raad dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer verkeersregels kan worden afgeleid dat er sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW.
Tegen deze achtergrond overweegt de rechtbank als volgt.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte op 18 oktober 2022 op een mistige ochtend voor zonsopgang als bestuurder van een auto reed over de Middenweg te Middenbeemster en daar in botsing is gekomen met een hem tegemoetkomende motor. De rijbaan bestond uit één rijstrook met aan beide zijden van de rijstrook een onderbroken kantstreep. De maximumsnelheid ter plaatse was zestig kilometer per uur. Het verkeersongeval heeft plaatsgevonden vlak naast de onderbroken kantstreep op de weghelft van de motorfiets, wat maakt dat de verdachte op enig moment bijna geheel links op de weg bestemd voor het tegemoetkomend verkeer heeft gereden. Ten gevolge van de botsing is de bestuurster van de motorfiets ten val gekomen. De verdachte heeft zijn auto aan de kant van de weg gezet, heeft 112 gebeld en de bestuurster van de motorfiets is met ernstig letsel naar het ziekenhuis vervoerd.
De verdachte heeft zich naar het oordeel van de rechtbank niet gedragen zoals van een verkeersdeelnemer mag worden verwacht. Hij heeft niet zoveel mogelijk rechts gereden waardoor hij op de weghelft bestemd voor het tegemoetkomend verkeer terecht is gekomen, zijn snelheid niet aangepast aan de, zoals hij zelf heeft verklaard, zeer dichte mist en de tegemoetkomende motorfiets te laat gezien. De rechtbank beschouwt dit rijgedrag van de verdachte als aanmerkelijk onvoorzichtig en acht het ongeval aan zijn schuld te wijten. Aldus is sprake van schuld en dubbele causaliteit als bedoeld in artikel 6 WVW.
Zwaar lichamelijk letsel
Het slachtoffer [slachtoffer] heeft als gevolg van het ongeval een heupkombreuk, een uitgebreide bovenbeenbreuk, een onderbeenbreuk, een verbrijzelde onderarm en twee gebroken handen opgelopen. Uit de geneeskundige verklaring blijkt dat dit ernstige tot zeer ernstige (open) breuken betreffen. Het slachtoffer heeft diverse operaties moeten ondergaan en kon wekenlang nauwelijks bewegen. Gelet op de veelheid aan letsels, de ernst daarvan, de ingrijpende operaties en de langdurige medische behandeling die het slachtoffer nodig heeft gehad, is er sprake van zwaar lichamelijk letsel.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 18 oktober 2022 te Middenbeemster, gemeente Purmerend, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (een bedrijfsauto, merk Nissan Navara, [kenteken] ), daarmede rijdende over de Middenweg zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk onvoorzichtig
- niet de nodige voorzichtigheid in acht heeft genomen en onvoldoende aandacht heeft gehad voor het verkeer en de verkeerssituatie ter plaatse en
- niet zoveel mogelijk rechts heeft gereden, waardoor hij met zijn motorrijtuig op de weghelft bestemd voor het tegemoetkomend verkeer terecht is gekomen, en niet in staat is geweest een hem tegemoetkomende motorfiets (merk Honda CMX500a, [kenteken] ) te ontwijken waardoor hij in botsing is gekomen met die motorfiets, waardoor aan de bestuurder van die motorfiets genaamd [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel te weten: een heupkombreuk, een bovenbeenbreuk, een onderbeenbreuk, een verbrijzelde onderarm en gebroken handen werd toegebracht.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dus strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

6.Motivering van de sancties

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 120 uren en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 6 maanden.
6.2
Standpunt van de verdachte
De verdachte heeft naar voren gebracht dat hij bij een ontzegging van de rijbevoegdheid zijn baan kwijt zal raken, omdat hij zijn rijbewijs nodig heeft voor zijn werkzaamheden.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan de verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De ernst van het feit
De verdachte is met de door hem bestuurde auto tegen een tegemoetkomende motorfiets gereden, ten gevolge waarvan de bestuurster van die motorfiets ten val kwam en zwaar lichamelijk letsel op heeft gelopen. Bij deelname aan het verkeer kan onvoorzichtigheid grote en soms fatale gevolgen hebben, waardoor het leven van verkeersdeelnemers en hun naasten voor langere tijd of onomkeerbaar verandert. Gevolgen, die in zulke gevallen niet gewild of bedoeld zijn, maar wel kunnen intreden. De verdachte heeft door zijn handelen veel lichamelijk en psychisch leed toegebracht aan het slachtoffer [slachtoffer] , die ter terechtzitting indringend heeft verwoord wat het ongeval en de gevolgen daarvan voor haar en haar familie betekenen. Zo heeft zij verteld dat zij de dag na de terechtzitting wederom geopereerd moet worden.
De persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
  • het op naam van de verdachte staand strafblad, gedateerd 1 juni 2023, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder voor een strafbaar feit is veroordeeld;
  • het over de verdachte uitgebrachte reclasseringsrapport gedateerd 5 juli 2023.
De reclassering schat het risico op recidive in als laag. Zij achten reclasseringsbemoeienis niet geïndiceerd en adviseren een afdoening zonder bijzondere voorwaarden.
Taakstraf
De eis van de officier van justitie is in overeenstemming met het toepasselijke oriëntatiepunt van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Alles afwegende acht de rechtbank een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van 120 uren passend.
Ontzegging van de rijbevoegdheid
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen dient te worden ontzegd voor zes maanden. Gelet op het blanco strafblad, de jeugdige leeftijd van de verdachte en de gevolgen die een onvoorwaardelijke rijontzegging zou hebben voor zijn baan, zal de rechtbank echter bepalen dat deze straf vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd. De rechtbank zal hieraan een proeftijd verbinden van drie jaren, opdat de verdachte er gedurende die proeftijd van wordt weerhouden strafbare feiten te begaan.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
9, 14a, 14b en 14c van het Wetboek van Strafrecht;
6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet.

8.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot het verrichten van
120 [honderdtwintig] urentaakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 60 [zestig] dagen hechtenis.
Veroordeelt de verdachte tot een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen
voor de duur van
6 [zes] maanden. Beveelt dat deze bijkomende straf
nietzal worden ten
uitvoer gelegd tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat verdachte voor het
einde van de op drie jaren bepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.H. de Jonge van Ellemeet, voorzitter,
mr. C.S. Schoorl en mr. E. Broekhof, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier, mr. H.S. Singeling,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 25 juli 2023.