ECLI:NL:RBNHO:2023:9965

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
29 augustus 2023
Publicatiedatum
8 oktober 2023
Zaaknummer
15/126186-23
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzettelijke invoer van cocaïne door verdachte op Schiphol met medeverdachten

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 29 augustus 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die samen met anderen opzettelijk ongeveer 1 kilogram cocaïne heeft ingevoerd. De verdachte haalde de koerier op bij aankomst op Schiphol. De rechtbank heeft de wetenschap van de verdachte over de cocaïne beoordeeld aan de hand van telecommunicatie en zijn gedrag op Schiphol. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk binnenbrengen van cocaïne, een middel dat onder de Opiumwet valt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De officier van justitie heeft bewezenverklaring gevorderd, terwijl de verdediging vrijspraak heeft bepleit. De rechtbank heeft echter geconcludeerd dat de verdachte wel degelijk wetenschap had van de cocaïne in het lichaam van de koerier, mede door het bewijs van communicatie met medeverdachten en het aantreffen van een vergiet in de auto van de verdachte. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en heeft een gevangenisstraf van 8 maanden opgelegd. De rechtbank heeft ook de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen, maar zag geen aanleiding om van de gebruikelijke straffen af te wijken. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/126186-23 (P)
Uitspraakdatum: 29 augustus 2023
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 15 augustus 2023 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 2002 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het [adres]
,
nu gedetineerd in [detentieadres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. D. Sarian en van hetgeen de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. G.A. Jansen-de Wolf, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 20 mei 2023 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak van het ten laste gelegde feit bepleit. Hiertoe heeft zij – kort gezegd – aangevoerd dat uit de bewijsmiddelen in het dossier niet blijkt dat de verdachte wetenschap had van de cocaïne in het lichaam van koerier [medeverdachte 1] . Subsidiair heeft de raadsvrouw bepleit dat geen sprake is geweest van medeplegen, maar van medeplichtigheid. Nu medeplichtigheid niet aan de verdachte ten laste is gelegd, dient vrijspraak te volgen.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Bewijsmiddelen
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.2
Nadere bewijsoverwegingen
Feiten en omstandigheden
Bij de beoordeling van de vraag of de verdachte wist van de aanwezigheid van cocaïne in het lichaam van [medeverdachte 1] , acht de rechtbank de volgende uit de bewijsmiddelen blijkende feiten en omstandigheden van belang.
Op 20 mei 2023 is [medeverdachte 1] met ruim een kilogram cocaïne in zijn lichaam vanuit Paramaribo op Schiphol aangekomen. In aanloop naar de reis van [medeverdachte 1] en de fysieke ontmoeting met hem op Schiphol heeft de verdachte via Whatsapp contact gehad met een persoon die hij [medeverdachte 2] noemt. Op de dag van aankomst heeft de verdachte contact gehad met [medeverdachte 1] zelf.
[medeverdachte 2] heeft de verdachte geïnstrueerd [medeverdachte 1] op te halen, heeft aan de verdachte het telefoonnummer van [medeverdachte 1] gestuurd en heeft een omschrijving gegeven van de kleding die [medeverdachte 1] tijdens de reis droeg. Ook heeft zij aan de verdachte een bericht doorgestuurd over het ophalen van een koffer (“kga me kof halen nu”), waaruit de rechtbank afleidt dat [medeverdachte 2] in diezelfde tijd ook in contact stond met [medeverdachte 1] . [medeverdachte 2] heeft nadat [medeverdachte 1] op Schiphol was geland, twee keer aan de verdachte gevraagd of het gelukt is. Ongeveer vier uur na het laatste bericht van de verdachte heeft [medeverdachte 2] nog een aantal berichten gestuurd, waaronder “Je maakt m zo kaolo boos he”.
Toen [medeverdachte 1] bij de bagageband aan kwam, heeft hij een bericht van de verdachte ontvangen. [medeverdachte 1] heeft op dat moment het telefoonnummer van de verdachte voor het eerst opgeslagen in zijn telefoon. Dit heeft hij onder een andere naam dan die van de verdachte gedaan. De verdachte heeft naar [medeverdachte 1] gestuurd dat hij hem moest ontmoeten. Hij heeft bovendien gestuurd wat voor kleding hij droeg en waar [medeverdachte 1] naartoe moest komen.
Uit de camerabeelden van Schiphol blijkt dat de verdachte stond te wachten bij de uitgang van de aankomsthal, maar dat hij [medeverdachte 1] , nadat hij, [medeverdachte 1] , de Douane was gepasseerd en uit de aankomsthal kwam niet daar al ontmoette, maar dat ze ieder een eigen route namen naar Schiphol Plaza, waarbij ze ook een stuk achter elkaar aan liepen en elkaar pas op Schiphol Plaza hebben begroet. Samen zijn ze naar de auto gelopen die de verdachte op dat moment in gebruik had. Op de achterbank van die auto is een vergiet aangetroffen. Het is verbalisanten ambtshalve bekend dat een vergiet kan worden gebruikt bij het scheiden van ontlasting en bolletjes.
Wetenschap
Naar het oordeel van de rechtbank kan uit de hiervoor omschreven feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, worden afgeleid dat de verdachte wetenschap heeft gehad van de aanwezigheid van cocaïne in het lichaam van [medeverdachte 1] . Het uitwisselen van signalementen, het berichtenverkeer met [medeverdachte 2] en de wijze waarop en locatie waar de verdachte [medeverdachte 1] heeft ontmoet, past immers bij uitstek bij het gedrag van een afhaler. Het in de auto van de verdachte aangetroffen vergiet, versterkt één en ander des te meer. Daarbij acht de rechtbank van belang dat de verklaring van de verdachte – te weten dat hij de auto van zijn vriendin had geleend en iemand anders het vergiet in de auto heeft gelegd – niet wordt ondersteund door de verklaring van zijn vriendin. Zij heeft immers verklaard dat er geen vergiet op de achterbank lag toen zij de auto meegaf aan de verdachte en dat zij haar auto verder aan niemand anders uitleent.
Gelet hierop acht de rechtbank de verklaring van de verdachte dat hij niets wist van de cocaïne in het lichaam van [medeverdachte 1] ongeloofwaardig. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat de verdachte ten tijde van het afhalen van [medeverdachte 1] bekend was met de aanwezigheid van de bij [medeverdachte 1] aangetroffen hoeveelheid cocaïne.
Medeplegen
Bij beantwoording van de vraag of sprake is geweest van medeplegen of van medeplichtigheid, acht de rechtbank het volgende van belang.
De verdachte heeft voorafgaand aan het vertrek van [medeverdachte 1] al contact gehad met [medeverdachte 2] , over het afhalen van [medeverdachte 1] . Op de dag van aankomst heeft de verdachte contact met [medeverdachte 2] en met [medeverdachte 1] . [medeverdachte 2] staat ook weer in contact met [medeverdachte 1] . De verdachte heeft [medeverdachte 1] opgehaald van Schiphol en was voornemens hem ergens heen te brengen waar de bolletjes konden worden geproduceerd. Het vergiet dat in de auto lag waarmee de verdachte [medeverdachte 1] ophaalde, kon daarbij worden gebruikt voor het scheiden van de ontlasting en de bolletjes.
Op grond van het voorgaande oordeelt de rechtbank dat de verdachte een onmisbare rol heeft gespeeld bij het plegen van het feit en dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachten die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering.
Conclusie
De rechtbank acht het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 20 mei 2023 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijftienmaanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om, indien tot een bewezenverklaring wordt gekomen, geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen die qua duur de duur van het ondergane voorarrest overstijgt.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan de opzettelijke invoer van ongeveer 1 kilogram cocaïne. De verdachte kwam de koerier bij aankomst op Schiphol afhalen. Cocaïne is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was zodanig groot dat de cocaïne bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder levensdelicten en witwassen.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het strafblad van de verdachte (Uittreksel Justitiële Documentatie) van 6 juli 2023. Hieruit blijkt dat de verdachte niet eerder voor opiumdelicten is veroordeeld, zodat dit niet in zijn nadeel meeweegt.
De rechtbank ziet in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte geen aanleiding om af te wijken van de straffen die in soortgelijke gevallen worden opgelegd. Anders dan de officier van justitie ziet de rechtbank geen aanleiding om in deze zaak aan te sluiten bij de LOVS-richtlijnen voor straftoemeting die zijn opgesteld voor personen die handelen vanuit organisaties, nu niet is gebleken dat de verdachte vaker als afhaler fungeert. Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van acht maanden moet worden opgelegd.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht,
artikel 2 en 10 van de Opiumwet.

8.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
8 (acht) maanden.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst af het verzoek tot opheffing van het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. N.M.L. Rogmans, voorzitter,
mr. E.C. Smits en mr. I.M. Hendriks, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. M.T. Sluis,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 29 augustus 2023.