3.3.2Nadere bewijsoverwegingen
Feiten en omstandigheden
Bij de beoordeling van de vraag of de verdachte wist van de aanwezigheid van cocaïne in het lichaam van [medeverdachte 1] , acht de rechtbank de volgende uit de bewijsmiddelen blijkende feiten en omstandigheden van belang.
Op 20 mei 2023 is [medeverdachte 1] met ruim een kilogram cocaïne in zijn lichaam vanuit Paramaribo op Schiphol aangekomen. In aanloop naar de reis van [medeverdachte 1] en de fysieke ontmoeting met hem op Schiphol heeft de verdachte via Whatsapp contact gehad met een persoon die hij [medeverdachte 2] noemt. Op de dag van aankomst heeft de verdachte contact gehad met [medeverdachte 1] zelf.
[medeverdachte 2] heeft de verdachte geïnstrueerd [medeverdachte 1] op te halen, heeft aan de verdachte het telefoonnummer van [medeverdachte 1] gestuurd en heeft een omschrijving gegeven van de kleding die [medeverdachte 1] tijdens de reis droeg. Ook heeft zij aan de verdachte een bericht doorgestuurd over het ophalen van een koffer (“kga me kof halen nu”), waaruit de rechtbank afleidt dat [medeverdachte 2] in diezelfde tijd ook in contact stond met [medeverdachte 1] . [medeverdachte 2] heeft nadat [medeverdachte 1] op Schiphol was geland, twee keer aan de verdachte gevraagd of het gelukt is. Ongeveer vier uur na het laatste bericht van de verdachte heeft [medeverdachte 2] nog een aantal berichten gestuurd, waaronder “Je maakt m zo kaolo boos he”.
Toen [medeverdachte 1] bij de bagageband aan kwam, heeft hij een bericht van de verdachte ontvangen. [medeverdachte 1] heeft op dat moment het telefoonnummer van de verdachte voor het eerst opgeslagen in zijn telefoon. Dit heeft hij onder een andere naam dan die van de verdachte gedaan. De verdachte heeft naar [medeverdachte 1] gestuurd dat hij hem moest ontmoeten. Hij heeft bovendien gestuurd wat voor kleding hij droeg en waar [medeverdachte 1] naartoe moest komen.
Uit de camerabeelden van Schiphol blijkt dat de verdachte stond te wachten bij de uitgang van de aankomsthal, maar dat hij [medeverdachte 1] , nadat hij, [medeverdachte 1] , de Douane was gepasseerd en uit de aankomsthal kwam niet daar al ontmoette, maar dat ze ieder een eigen route namen naar Schiphol Plaza, waarbij ze ook een stuk achter elkaar aan liepen en elkaar pas op Schiphol Plaza hebben begroet. Samen zijn ze naar de auto gelopen die de verdachte op dat moment in gebruik had. Op de achterbank van die auto is een vergiet aangetroffen. Het is verbalisanten ambtshalve bekend dat een vergiet kan worden gebruikt bij het scheiden van ontlasting en bolletjes.
Wetenschap
Naar het oordeel van de rechtbank kan uit de hiervoor omschreven feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, worden afgeleid dat de verdachte wetenschap heeft gehad van de aanwezigheid van cocaïne in het lichaam van [medeverdachte 1] . Het uitwisselen van signalementen, het berichtenverkeer met [medeverdachte 2] en de wijze waarop en locatie waar de verdachte [medeverdachte 1] heeft ontmoet, past immers bij uitstek bij het gedrag van een afhaler. Het in de auto van de verdachte aangetroffen vergiet, versterkt één en ander des te meer. Daarbij acht de rechtbank van belang dat de verklaring van de verdachte – te weten dat hij de auto van zijn vriendin had geleend en iemand anders het vergiet in de auto heeft gelegd – niet wordt ondersteund door de verklaring van zijn vriendin. Zij heeft immers verklaard dat er geen vergiet op de achterbank lag toen zij de auto meegaf aan de verdachte en dat zij haar auto verder aan niemand anders uitleent.
Gelet hierop acht de rechtbank de verklaring van de verdachte dat hij niets wist van de cocaïne in het lichaam van [medeverdachte 1] ongeloofwaardig. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat de verdachte ten tijde van het afhalen van [medeverdachte 1] bekend was met de aanwezigheid van de bij [medeverdachte 1] aangetroffen hoeveelheid cocaïne.
Medeplegen
Bij beantwoording van de vraag of sprake is geweest van medeplegen of van medeplichtigheid, acht de rechtbank het volgende van belang.
De verdachte heeft voorafgaand aan het vertrek van [medeverdachte 1] al contact gehad met [medeverdachte 2] , over het afhalen van [medeverdachte 1] . Op de dag van aankomst heeft de verdachte contact met [medeverdachte 2] en met [medeverdachte 1] . [medeverdachte 2] staat ook weer in contact met [medeverdachte 1] . De verdachte heeft [medeverdachte 1] opgehaald van Schiphol en was voornemens hem ergens heen te brengen waar de bolletjes konden worden geproduceerd. Het vergiet dat in de auto lag waarmee de verdachte [medeverdachte 1] ophaalde, kon daarbij worden gebruikt voor het scheiden van de ontlasting en de bolletjes.
Op grond van het voorgaande oordeelt de rechtbank dat de verdachte een onmisbare rol heeft gespeeld bij het plegen van het feit en dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachten die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering.
Conclusie
De rechtbank acht het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.