ECLI:NL:RBNHO:2023:9906

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
17 juli 2023
Publicatiedatum
5 oktober 2023
Zaaknummer
22/4172
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering omgevingsvergunning voor zonnepark in Callantsoog

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Haarlem, op 17 juli 2023, is het beroep van Ultimate Reduction Level Rotterdam B.V. tegen de weigering van een omgevingsvergunning voor de realisatie van een zonnepark in Callantsoog ongegrond verklaard. De rechtbank beoordeelt de weigering van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Schagen, die op 19 juli 2022 de omgevingsvergunning had geweigerd. De rechtbank stelt vast dat de realisatie van het zonnepark in strijd is met het bestemmingsplan, dat de agrarische bestemming van de grond beschermt. De gemeenteraad had eerder geweigerd een verklaring van geen bedenkingen af te geven, wat noodzakelijk is voor het verlenen van een omgevingsvergunning in afwijking van het bestemmingsplan. De rechtbank oordeelt dat de gemeenteraad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het zonnepark niet ten dienste staat van de agrarische bestemming en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een afwijking van het beleid rechtvaardigen. De rechtbank concludeert dat de weigering van de omgevingsvergunning op toereikende gronden is gebaseerd en dat de beroepsgronden van eiseres niet slagen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 22/4172

uitspraak van de meervoudige kamer van 17 juli 2023 in de zaak tussen

Ultimate Reduction Level Rotterdam B.V., uit Rotterdam, eiseres

(gemachtigde: mr. J.L.G. Niederer, advocaat te Arnhem),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Schagen, verweerder

(gemachtigde: mr. K. Boelens).

Inleiding

1.1
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de weigering een omgevingsvergunning te verlenen voor het realiseren van een zonnepark op het perceel Helmweg op de hoek met de Duinweg in Callantsoog (de projectlocatie).
1.2
Verweerder heeft omgevingsvergunning met het besluit van 19 juli 2022 geweigerd.
1.3
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift en een aanvullend verweerschrift
1.4
Eiseres heeft op 8 mei 2023 een stuk ingediend.
1.5
De rechtbank heeft het beroep op 10 mei 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [naam 1] , bestuurder van eiseres, en [naam 2] namens eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Binnen 10-dagen-termijn ingestuurde stukken
2.1
Verweerder heeft verzocht het door eiseres op 8 mei 2023 per e-mail ingestuurde bemestingsonderzoek buiten beschouwing te laten omdat hij gezien het korte tijdsbestek tot aan de zitting daarop niet inhoudelijk kan reageren.
2.2
De rechtbank zal het bemestingsonderzoek bij de beoordeling van deze zaak niet betrekken. De inhoud van het onderzoeksverslag is (milieu)technisch van aard en bevat geen toelichting, waardoor de relevantie voor de voorliggende zaak niet eenvoudig kan worden vastgesteld. Het onderzoek is bovendien uitgevoerd in 2019 en had om die reden eenvoudig buiten de 10-dagen-termijn als bedoeld in artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kunnen worden aangeleverd.
Moeten de aanvullende beroepsgronden buiten beschouwing worden gelaten?
3.1
Verweerder wijst er in zijn verweerschrift op dat afdeling 2 van hoofdstuk 1 van de Crisis- en herstelwet (Chw) op het bestreden besluit van toepassing is. Dit betekent dat na afloop van de beroepstermijn geen beroepsgronden meer kunnen worden aangevoerd. Dit volgt uit artikel 1.6a van de Chw en is, aldus verweerder, ook vermeld in de publicatie van het besluit op overheid.nl. In het bestreden besluit is verwezen naar de bekendmaking op www.overheid.nl. Deze verwijzing maakt onderdeel uit van het bestreden besluit. Verweerder verzoekt de rechtbank daarom om de aanvullende beroepsgronden van eiseres van 9 februari 2023 buiten beschouwing te laten.
3.2
Eiseres stelt zich op het standpunt dat ten onrechte en in strijd met artikel 11, eerste lid, van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet (Bu Chw) in het bestreden besluit de toepasselijkheid van afdeling 2 van hoofdstuk 1 van de Chw niet is vermeld. Daarom kan volgens eiseres niet aan haar worden tegengeworpen dat zij na afloop van de beroepstermijn haar beroepsgronden heeft aangevuld.
3.3
Het ligt het op de weg van het bestuursorgaan om duidelijkheid te verschaffen over de rechtsmiddelen tegen een onder de reikwijdte van de Chw vallend besluit. Als in de rechtsmiddelenverwijzing die in de kennisgeving van het besluit is opgenomen niet vermeld dat de Chw van toepassing is en dat daarom de beroepsgronden in het beroepschrift moeten worden opgenomen en na afloop van de termijn voor het instellen van beroep geen gronden kunnen worden aangevoerd, kan een belanghebbende in beginsel niet worden tegengeworpen dat hij de gronden van het beroep niet (volledig) binnen de beroepstermijn heeft aangevoerd. Dit is slechts anders indien aannemelijk is dat de belanghebbende anderszins wist of redelijkerwijze moest weten dat na afloop van de termijn voor het instellen van beroep geen gronden meer kunnen worden aangevoerd en aangevuld. [1]
Die situatie doet zich hier niet voor. Aan eiseres kan niet worden tegengeworpen dat zij de publicatie van het bestreden besluit op overheid.nl niet heeft opgezocht, terwijl het besluit ook aan haar als aanvrager is toegezonden. Zij mocht op de rechtsmiddelverwijzing in de bekendmaking aan haar afgaan. De rechtbank ziet daarom geen grond voor het oordeel dat de aanvullende beroepsgronden van eiseres buiten beschouwing moeten worden gelaten.
Beslissing
4.1
De rechtbank beoordeelt of verweerder de gevraagde omgevingsvergunning op toereikende gronden heeft geweigerd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
4.2
Het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.3
In deze uitspraak (verkort) aangehaalde wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Feiten en omstandigheden
5.1
Op 1 juni 2021 heeft eiseres bij verweerder een aanvraag om omgevingsvergunning ingediend voor het realiseren van een zonnepark op de projectlocatie. De aanvraag ziet op de activiteiten “bouwen” [2] , “uitvoeren van werk/werkzaamheden” [3] (hierna ook: aanleggen) en “handelen in strijd met regels ruimtelijke ordening” [4] (hierna ook: strijdig gebruik).
Het beoogde zonnepark heeft een omvang van circa 50 hectare en heeft een maximaal vermogen van circa 73 megaWattpiek (MWp).
5.2
Ter plaatse geldt onder meer het bestemmingsplan “Buitengebied Zijpe” (het bestemmingsplan). Op de betreffende gronden rusten onder meer de enkelbestemming “Agrarisch” en de gebiedsaanduidingen “bollenconcentratiegebied” en “weidevogelleefgebied”.
5.3
Van 29 januari 2022 heeft een ontwerpbesluit tot weigering van de gevraagde omgevingsvergunning en een ontwerpbesluit tot weigering door de raad van de gemeente Schagen (hierna: de gemeenteraad) van de verklaring van geen bedenkingen voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Op 11 maart 2022 heeft eiseres een zienswijze tegen het ontwerpbesluit ingediend.
5.4
Op 21 juni 2022 heeft de gemeenteraad geweigerd een verklaring van geen bedenkingen af te geven. Verweerder heeft vervolgens op 19 juli 2022 het bestreden besluit genomen.
Bestreden besluit
6. Verweerder heeft de gevraagde omgevingsvergunning geweigerd. Hieraan heeft verweerder ten grondslag gelegd dat de realisatie van het zonnepark in strijd is met artikel 3.1, onder a, van de planregels, omdat het zonnepark niet ten dienste staat van de agrarische bestemming. Verweerder is, onder verwijzing naar de weigering van de gemeenteraad een verklaring van geen bedenkingen af te geven, niet bereid met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3º, van de Wabo een omgevingsvergunning te verlenen voor het afwijken van het bestemmingsplan, omdat de realisatie van het zonnepark in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Hiertoe heeft de gemeenteraad overwogen dat de aanvraag is getoetst aan het Beleid zonneparken en dat het beoogde zonnepark zich bevindt op agrarische gronden binnen het weidevogelleefgebied, waar op grond van het beleid geen zonnepanelen zijn toegestaan buiten het bouwblok. Het toestaan van het zonnepark gaat ten koste van het weidevogelleefgebied. Daarnaast is geen sprake van bijzondere omstandigheden of groot maatschappelijk belang waardoor bij de aanvraag met toepassing van de hardheidsclausule van het beleid over zonneparken moet worden afgeweken. De gestelde uitgeputte grond is zonder zonnepanelen ook op te lossen en tussen het vaststellen van het Beleid zonneparken en de zoekgebieden ‘zon’ in de Regionale Energiestrategie 1.0 NHN (RES) hebben zich geen wezenlijke veranderingen voorgedaan ten aanzien van de energiebehoefte in Schagen. Ook is het zonnepark in strijd met de provinciale Omgevingsverordening NH2020 (de Omgevingsverordening), gelet op het negatieve advies van de provincie van 6 augustus 2021. De aanvraag is gelet op de hiervoor genoemde overwegingen niet in overeenstemming met het gemeentelijke en provinciale ruimtelijke beleid. Verweerder heeft in het bestreden besluit ten aanzien van de aangevraagde bouw- en aanlegactiviteiten overwogen dat deze activiteiten onlosmakelijk verbonden zijn met het aangevraagde strijdig gebruik. Omdat de gevraagde omgevingsvergunning voor strijdig gebruik wordt geweigerd, zijn de bouw- en aanlegonderdelen in het bestreden besluit niet getoetst.
Is verweerder bevoegd om op de aanvraag te beslissen?
7.1
Eiseres voert aan dat niet verweerder, maar de minister van Economische Zaken en Klimaat (de Minister) het bevoegde gezag is om een besluit te nemen op haar aanvraag. Op grond van artikel 9b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Elektriciteitswet 1998 is de procedure, als bedoeld in artikel 3.35, eerste lid, onder c, van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), van toepassing op de aanleg en uitbreiding van een productie-installatie, met inbegrip van de aansluiting van die installatie op een net, met een capaciteit van tenminste 50 MW, indien het een installatie voor de opwekking van duurzame elektriciteit anders dan met behulp van windenergie betreft. Daarvan is in dit geval sprake.
7.2
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de rijkscoördinatieregeling als bedoeld in artikel 3.35 van de Wro alleen van toepassing is als een omgevingsvergunning wordt verleend. In dit geval is de gevraagde omgevingsvergunning geweigerd. Ook betekent de toepasselijkheid van de rijkscoördinatieregeling op zichzelf niet dat de omgevingsvergunning zou moeten worden verleend door de minister. De bevoegdheid de omgevingsvergunning te verlenen, blijft bij het oorspronkelijk bevoegd gezag. Alleen de vaststelling van een inpassingsplan is een ministeriële bevoegdheid. De minister is alleen coördinerend bevoegd gezag, hetgeen met name inhoudt dat de minister ervoor zorgt dat de te nemen ontwerpbesluiten tegelijkertijd ter inzage worden gelegd. In dit geval strekte ook het ontwerpbesluit tot weigering van de omgevingsvergunning.
7.3
De rechtbank is van oordeel dat het op de weg van eiseres had gelegen om het project bij de Minister aan te melden. In artikel 9b, derde lid, van de Elektriciteitswet is namelijk bepaald dat de producent een voornemen tot aanleg of uitbreiding van een productie-installatie als bedoeld in het eerste of tweede lid, zo spoedig mogelijk schriftelijk aan “Onze Minister” meldt. In de wetsgeschiedenis (Kamerstukken II 2007/08, 31 326, nr. 3, p. 15) is hierover het volgende opgenomen: “Het tweede lid bepaalt dat de producent die voornemens is een productie-installatie aan te leggen, uit te breiden of te wijzigen waarop de rijkscoördinatieregeling van toepassing is dit zo spoedig mogelijk meldt aan de minister van Economische Zaken. Het spreekt vanzelf dat de producent aan deze verplichting zal voldoen. Het is immers zijn eigen belang in verband met een vlotte afhandeling van de besluitvorming. Door deze melding is verzekerd dat deze minister tijdig op de hoogte wordt gesteld van projecten waarbij hij als projectminister optreedt. De melding stelt hem in de gelegenheid tijdig de maatregelen te nemen die nodig zijn voor een vlotte uitvoering van het project, zoals het zorgdragen dat op het juiste moment de menskracht en middelen voorhanden zijn die nodig zijn om de procedure snel te doorlopen.”.
De rechtbank ziet in de wet- en regelgeving geen aanknopingspunt voor het aannemen van een meld- of doorzendplicht van verweerder of de gemeenteraad aan de minister. Nu eiseres het project niet bij de minister heeft aangemeld, waardoor de minister de procedure niet coördineert, ziet de rechtbank dan ook geen grond voor het oordeel dat verweerder op grond van de rijkscoördinatieregeling onbevoegd was om het bestreden besluit te nemen. De beroepsgrond slaagt niet.
Weigering van de verklaring van geen bedenkingen
8.1
Tussen partijen is niet in geschil dat de realisatie van het zonnepark in strijd is met artikel 3.1, onder a, van de planregels, omdat het zonnepark niet ten dienste staat van de agrarische bestemming.
8.2
Verweerder is bevoegd om met toepassing van artikel 2.1, eerste lid, onder c, gelezen in samenhang met artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3º, van de Wabo omgevingsvergunning te verlenen in afwijking van het bestemmingsplan. Dat kan alleen als de gemeenteraad daarvoor een verklaring van geen bedenkingen afgeeft (vvgb) [5] . De gemeenteraad heeft in dit geval geweigerd de voor deze vergunning vereiste vvgb te verlenen omdat hij het aangevraagde zonnepark in strijd acht met een goede ruimtelijke ordening. Verweerder was bij die stand van zaken verplicht de gevraagde omgevingsvergunning te weigeren [6] en heeft dit (daarom) ook gedaan.
8.3
Eiseres voert aan, zo begrijpt de rechtbank, dat de gemeenteraad ten onrechte heeft gemeend dat de realisatie van het zonnepark in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Het gaat volgens eiseres om bollengrond die door jarenlange intensieve teelt volledig is uitgeput en onrendabel is geworden. Het is niet mogelijk om de projectlocatie conform de agrarische bestemming te gebruiken. Deze omstandigheid heeft de gemeenteraad ten onrechte niet in zijn afweging betrokken. Volgens eiseres tast het zonnepark de landschappelijk waarden van de projectlocatie niet onevenredig aan. De openheid van het gebied en het doorzicht vanaf de dijk wordt door de plaatsing van de zonnepanelen niet (wezenlijk) aangetast en bovendien worden maatregelen genomen om het zonnepark zoveel mogelijk aan het zicht te onttrekken. Het projectgebied is verder weliswaar in het Beleid zonneparken benoemd als weidevogelleefgebied en daarom zijn volgens dit beleid ter plaatse geen zonnepanelen toegestaan, maar dat beleid moet volgens eiseres op deze punten buiten toepassing worden gelaten. De projectlocatie is namelijk door uitputting van de grond ongeschikt geworden voor weidevogels en ter plaatse is ook feitelijk geen sprake van een weidevogelleefgebied. Door het bouwverbod in het Beleid zonneparken en de strikte toepassing van de hardheidsclausule is toepassing van het beleid in dit geval in strijd met het evenredigheidsbeginsel. Hierdoor is het immers voor eiseres onmogelijk om tot een succesvolle aanvraag te komen, ondanks het grote maatschappelijke belang dat met de realisering van dit zonnepark is gediend. Dat de gemeenteraad geen toepassing wil geven aan de hardheidsclausule en niet van het beleid wil afwijken op grond van bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 4:84 van de Awb, is, gezien de feitelijke situatie ter plaatse en het grote maatschappelijke belang dat met de realisatie van het zonnepark is gediend, bovendien onvoldoende gemotiveerd. Bovendien acht eiseres verder niet inzichtelijk op welk onderdeel het aangevraagde zonnepark in strijd is met de Omgevingsverordening NH2020. Het advies van de provincie van 6 augustus 2021 is niet meer dan een beknopte e-mail van een planadviseur en de gemeenteraad mocht dit advies in redelijkheid niet aan de weigering van de vvgb ten grondslag leggen.
8.4
Verweerder stelt zich onder verwijzing naar het bestreden besluit en de zienswijzenota op het standpunt dat hij de gevraagde vergunning niet kon verlenen vanwege de geweigerde vvgb. De weigering van de vvgb en het bestreden besluit zijn deugdelijk gemotiveerd en in de zienswijzenota is op alle onderdelen van de door eiseres ingediende zienswijze ingegaan. De aanwijzing van de projectlocatie als weidevogelleefgebied vloeit voort uit het bestemmingsplan en het achterliggende provinciale beleid. In het beleid is aan deze aanduiding een bouwverbod voor zonnepanelen verbonden, mede gelet op het voorzorgsbeginsel omdat het ook kan gaan, zoals hier, om potentieel weidevogelleefgebied. De evenredigheidstoets kan er volgens verweerder niet toe leiden dat het complete beleid terzijde moet worden geschoven. Overigens blijft ook dan het toetsingskader van het bestemmingsplan nog gewoon van toepassing. Omdat het toestaan van een zonnepark in de aard en omvang zoals aangevraagd door eiseres de uitgangspunten van het beleid en (de zoekgebieden in) de RES [7] ter discussie stellen, zou toepassing van de hardheidsclausule vragen om een fundamentele herziening van het beleid. Daarvoor is de hardheidsclausule niet bedoeld. Verweerder wijst erop dat gedeputeerde staten (GS) in artikel 2.22, eerste en tweede lid, van de Omgevingsregeling NH2020 nadere regels hebben opgenomen ter uitwerking van de OmgevingsverordeningNH2020. Daarin is onder meer bepaald dat een opstelling voor zonne-energie aan minimaal één zijde moet aansluiten op bestaand stedelijk gebied of een dorpslint en dat een zonnepark afhankelijk van de ligging ten opzichte van stedelijk gebied of dorpslint maximaal 25 hectare mag bedragen. Het aangevraagde zonnepark voldoet niet aan deze voorwaarden.
8.5
De rechtbank oordeelt dat de gemeenteraad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de realisatie van het zonnepark in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. De weigering van de vvgb is ook draagkrachtig gemotiveerd in het weigeringsbesluit en het onderliggende raadsvoorstel. Op alle onderdelen van de uitvoerige zienswijze van eiseres is verweerder in de zienswijzenota gemotiveerd ingegaan. De gemeenteraad heeft de inhoud van deze zienswijzenota overgenomen en mede aan haar weigeringsbesluit ten grondslag gelegd. Verweerder kon de gevraagde vergunning daarom niet verlenen. De ingediende beroepsgronden zijn zeer uitvoerig, maar brengen naar de kern beschouwd geen andere argumenten naar voren dan die ook al in de zienswijze stonden. Voor zover in de beroepsgronden wordt verwezen naar de bereidheid van eiseres om het zonnepark te verkleinen tot 24 in plaats van 50 hectare en de hoogte van de zonnepanelen te verlagen van 2,50 m naar 1,40 m laat de rechtbank die beroepsgronden buiten beschouwing. Zoals ook ter zitting besproken ligt ter beoordeling in deze zaak (alleen) het zonnepark in de omvang voor zoals dat is aangevraagd. Dit zonnepark past niet binnen het Beleid zonneparken, en de gemeenteraad heeft geen reden hoeven zien voor toepassing van de hardheidsclausule of afwijking van dit beleid. Beleid dat nadere invulling geeft aan de bevoegdheid van de gemeenteraad of verweerder bij de toepassing van zijn bevoegdheid om voor strijdig gebruik omgevingsvergunning te verlenen, kan, anders dan eiseres kennelijk meent, ook inhouden dat in bepaalde situaties juist niet van het bestemmingsplan zal worden afgeweken. Dat is hier het geval. Dat dit tot gevolg heeft dat eiseres op deze locatie geen succesvolle aanvraag voor het gewenste zonnepark kan doen, maakt het beleid niet onredelijk. Eiseres heeft ten slotte verder onvoldoende concreet onderbouwd dat de gemeenteraad in dit geval niet aan de agrarische bestemming van de projectlocatie heeft kunnen vasthouden omdat gebruik overeenkomstig deze bestemming niet (meer) mogelijk is. Zoals eiseres ook erkent, kunnen de gronden (ten minste) voor bollenteelt worden gebruikt. Daarbij komt nog dat de gemeenteraad niet kan worden verweten zich te hebben gericht naar provinciaal ruimtelijk beleid en provinciale instructienormen voor het ruimtelijk beleid zoals onder meer neergelegd in de Omgevingsverordening NH2020 over onder meer de aanwijzing van weidevogelleefgebieden, aangezien de gemeenteraad gebonden is aan die provinciale regels van ruimtelijke ordening.
8.6
De beroepsgrond slaagt niet.
Beroepsgronden gericht tegen de verdere motivering van het bestreden besluit
9.1
Eiseres voert verder aan dat verweerder er in het bestreden besluit ten onrechte van is uitgegaan dat het zonnepark in strijd is met artikel 3.7.3, onder a en b, van de planregels. Ook heeft verweerder volgens eiseres ten onrechte geen ontheffing als bedoeld in artikel 13.4, eerste lid, van de Omgevingsverordening aan GS heeft gevraagd.
9.2
Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat de vermelding in het bestreden besluit dat de aanvraag in strijd is met artikel 3.7.3, onder a en b, van de planregels niet betekent dat de gevraagde omgevingsvergunning voor strijdig gebruik ook vanwege strijd met deze planregels is geweigerd. De rechtbank stelt vast dat de gemeenteraad alleen heeft getoetst of de aanvraag voor zover die in strijd is met artikel 3.1, onder a, van de planregels in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en heeft de daarop betrekkende hebbende vvgb geweigerd. De bouw- en aanlegonderdelen, waarop de door eiseres genoemde planregels zien, zijn niet getoetst en verweerder hoefde dit ook niet te doen.
9.3
Verweerder heeft zich verder terecht op het standpunt gesteld dat er geen reden was om een ontheffing als bedoeld in artikel 13.4, eerste lid, van de Omgevingsverordening NH2020 aan GS te vragen. Het gemeentelijk ruimtelijk beleid wordt, gezien de in het Beleid zonneparken gemaakte beleidskeuze, in dit geval immers juist niet belemmerd door de provinciale regels.
9.4
De beroepsgrond slaagt niet.
Is sprake van strijd met het beginsel van fair play en het gelijkheidsbeginsel?
10.1
Eiseres voert aan dat het bestreden besluit is genomen in strijd met het beginsel van fair play en het gelijkheidsbeginsel. Bij de procedure voor vergunningverlening van zonneparken moeten ingediende aanvragen objectief en op een gelijke wijze moeten beoordeeld [8] . Verweerder moet open en transparant omgaan met verschillende aanvragen en daarbij inzichtelijk maken hoe deze ten opzichte van elkaar zijn beoordeeld. Daarnaast heeft verweerder ten aanzien van zonnepark De Dijken kennelijk wel aanleiding gezien om af te wijken van het beleid, maar wil niet inzichtelijk te maken waarom zij in dit geval wel bereid was een omgevingsvergunning te verlenen. Verweerder meet hierdoor met twee maten. Ook de handelswijze van verweerder ten opzichte van Liander getuigt niet van fair play. De brief die verweerder van 11 november 2021 aan Liander heeft gestuurd en waarin verweerder de stand van zaken schetst over de door eiseres ingediende aanvraag om omgevingsvergunning voor de realisatie van het zonnepark, heeft de gemeenteraad negatief beïnvloed en geleid tot de weigering van de vvgb.
10.2
Verweerder stelt zich op het standpunt dat hij niet heeft gehandeld in strijd met het beginsel van fair play of het gelijkheidsbeginsel. De andere aanvragen over zonneparken passen in het beleid of zijn niet vergelijkbaar met die van eiseres. Er is geen aanleiding om het gevraagde overzicht van aanvragen te geven, omdat het beleid geen koppeling legt tussen de verschillende aanvragen, in die zin dat er een onderlinge afhankelijkheid is in de beoordeling (zoals een gemeenschappelijk maximum). Elk initiatief wordt op zichzelf beoordeeld naar gelijke maatstaven. Het betreft geen schaarse vergunning. Het zonnepark De Dijken voldoet wel aan het beleid, omdat op grond van het beleid een zonnepark onder lijnopstellingen van windmolens mogelijk is. Aan die regel uit het beleid voldoet dat project. De brief van verweerder van 11 november 2021 aan Liander staat los van de redenen waarom de gevraagde omgevingsvergunning is geweigerd. De realisatie van het zonnepark wordt hierdoor ook niet onmogelijk gemaakt, gelet op de wettelijke taakstelling van Liander.
10.3
De rechtbank ziet in hetgeen eiseres heeft aangevoerd geen grond voor het oordeel dat verweerder heeft gehandeld in strijd met het beginsel van fair play of het gelijkheidsbeginsel. Verweerder was niet gehouden aan eiseres een overzicht te verstrekken van de beoordeling van andere aanvragen voor omgevingsvergunningen voor de realisatie van zonneparken, omdat geen sprake is van een schaarse vergunning. Er is door verweerder of de gemeenteraad namelijk geen maximum gesteld aan het aantal te verlenen omgevingenvergunningen voor zonneparken of de oppervlakte van (in totaal) toegelaten zonneparken. In de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarnaar eiseres verwijst, was dat anders, omdat in die zaken in beleidsregels was bepaald dat een maximaal aantal hectare aan zonnevelden beschikbaar was in de betreffende gemeente. Daarnaast blijkt uit het bestreden besluit niet dat de brief van verweerder van 11 november 2021 [9] aan Liander mede ten grondslag ligt aan de weigering door de gemeenteraad van de verklaring van geen bedenkingen. Dat is in ieder geval niet terug te lezen in de bewoordingen ervan. Eiseres heeft haar stelling dat het zonnepark De Dijken in strijd met het geldende beleid wel een omgevingsvergunning heeft gekregen, tegenover de gemotiveerde betwisting hiervan door verweerder, niet nader onderbouwd. De rechtbank gaat hier daarom aan voorbij. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de weigering van de gevraagde omgevingsvergunning in stand blijft. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr.drs. B. Veenman, voorzitter, mr. R.H.M. Bruin en mr. E. Jochem, leden, in aanwezigheid van mr. M. van Excel, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 17 juli 2023.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan in hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Op het hoger beroep tegen deze uitspraak is de Crisis- en herstelwet van toepassing. Dit betekent dat in het hogerberoepschrift de gronden van hoger beroep kenbaar moeten worden gemaakt. Na de genoemde termijn van zes weken kunnen geen nieuwe beroepsgronden meer worden aangevoerd. Indien binnen de beroepstermijn geen gronden zijn ingediend, wordt het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Artikel 2.1
1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
b. het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, in gevallen waarin dat bij een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit is bepaald,
c.h et gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet,
Artikel 2.12
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
3°. in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat;
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 3:41
1. De bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, geschiedt door toezending of uitreiking aan hen, onder wie begrepen de aanvrager.
Artikel 4:84
Het bestuursorgaan handelt overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.
Elektriciteitswet 1998
Artikel 9b
1. De procedure, bedoeld in artikel 3.35, eerste lid, aanhef en onderdeel c, van de Wet ruimtelijke ordening, is van toepassing op de aanleg en uitbreiding van:
b. een productie-installatie, met inbegrip van de aansluiting van die installatie op een net, met een capaciteit van ten minste 50 MW, indien het betreft een installatie voor de opwekking van duurzame elektriciteit anders dan met behulp van windenergie;
3. De producent meldt een voornemen tot aanleg of uitbreiding van een productie-installatie als bedoeld in het eerste of tweede lid, zo spoedig mogelijk schriftelijk aan Onze Minister. Bij ministeriële regeling kan voor het doen van de melding en de daarbij te verstrekken gegevens een formulier worden vastgesteld.
Wet ruimtelijke ordening
Artikel 3.35
1. Bij wet of een besluit van Onze Minister of een Onzer andere Ministers, in overeenstemming met het gevoelen van de ministerraad, kan worden bepaald dat de verwezenlijking van een onderdeel van het nationaal ruimtelijk beleid wenselijk maakt dat:
c. een inpassingsplan als bedoeld in artikel 3.28 dan wel een wijziging of uitwerking van een inpassingsplan, wordt vastgesteld of een omgevingsvergunning wordt verleend waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, en de voorbereiding en bekendmaking daarvan wordt gecoördineerd met de voorbereiding en bekendmaking van besluiten als bedoeld onder b.
Crisis- en herstelwet
Artikel 1.6
2. In afwijking van artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht is het beroep niet-ontvankelijk indien niet is voldaan aan artikel 6:5, eerste lid, onderdeel d, van die wet.
Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet
Artikel 11
1. Indien afdeling 2 van hoofdstuk 1 van de wet op een besluit van toepassing is, wordt dit bij het besluit en bij de bekendmaking of mededeling van het besluit vermeld.
Provinciale Omgevingsverordening NH2020
Artikel 13.4
1. Gedeputeerde Staten kunnen op aanvraag van burgemeester en wethouders een ontheffing als bedoeld in artikel 4.1a van de Wet ruimtelijke ordening verlenen van de regels in hoofdstuk 6 van deze verordening, voor zover deze zich richten op ruimtelijke plannen, en voor zover de verwezenlijking van het gemeentelijk ruimtelijk beleid wegens bijzondere omstandigheden onevenredig wordt belemmerd in verhouding tot de met die regels te dienen provinciaal belangen.
Omgevingsregeling NH2020
Artikel 2.22
1. De locatie voor de opstelling voor zonne-energie is aan minimaal één zijde aansluitend op bestaand stedelijk gebied of een dorpslint.
2. De omvang van de opstelling voor zonne-energie is:
a. op een locatie die aan één zijde aansluitend is op bestaand stedelijk gebied of een dorpslint: maximaal 5 hectare;
b. op een locatie die aan minimaal één zijde aansluitend is op bestaand stedelijk gebied of een dorpslint en daarnaast aan nog een andere zijde aansluitend op bestaand stedelijk gebied of een dorpslint, een rijksweg, provinciale weg of spoorweg: maximaal 10 hectare, of;
c. op een locatie die aan minimaal één zijde aansluitend is op bestaand stedelijk gebied of een dorpslint en daarnaast aan nog twee andere zijden aansluitend op bestaand stedelijk gebied of een dorpslint, een rijksweg, provinciale weg of spoorweg: maximaal 25 hectare; met dien verstande dat van de maximale oppervlakten genoemd onder a tot en met c, kan worden afgeweken tot niet meer dan 10% van die oppervlakten indien dat noodzakelijk is uit overwegingen van ruimtelijke kwaliteit.
Artikel 2.241. Onverminderd artikel 2.23 kunnen Gedeputeerde Staten op verzoek als bedoeld in het tweede lid of ambtshalve, gehoord de commissie, stimuleringsgebieden zonne-energie aanwijzen waar kan worden afgeweken van het gestelde in artikel 2.22.
Bestemmingsplan Buitengebied Zijpe
Artikel 3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. de uitoefening van volwaardige agrarische bedrijven met een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering, met dien verstande dat:
1. ter plaatse van de aanduiding '
specifieke vorm van agrarisch - veehouderij', uitsluitend bestaande veehouderijbedrijven zijn toegestaan;
2. maximaal 1 bouwlaag van gebouwen mag worden gebruikt voor het houden van dieren;
3. uitbreiding of nieuwbouw van dierverblijven, dan wel het realiseren van nieuwe dierplaatsen in bestaande dierverblijven niet is toegestaan;
Artikel 3.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
(…)
Artikel 3.7.3 Voorwaarden omgevingsvergunning
a. De werken of werkzaamheden als bedoeld in 3.7.1 zijn slechts toelaatbaar, indien daardoor de landschappelijke waarden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast.
b. In aanvulling op het bepaalde onder a. geldt dat ter plaatse van de gebiedsaanduiding
'weidevogelleefgebied'(…) dat activiteiten, buiten de huidige agrarische activiteiten, slechts toelaatbaar zijn indien zij het
'weidevogelleefgebied'niet verstoren.
Beleid zonneparken
Regels voor Agrarische gronden buiten het bouwblok binnen weidevogelleefgebied
Op agrarische gronden binnen het weidevogelleefgebied zijn geen zonnepanelen toegestaan buiten het bouwblok.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 7 november 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BY2476.
2.Artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
3.Artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder b van de Wabo.
4.Artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c van de Wabo.
5.Op grond van de artikelen 2.27, eerste lid, van de Wabo en 6.5 van het Besluit omgevingsrecht (Bor) wordt een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de wet wordt afgeweken van het bestemmingsplan niet verleend dan nadat de gemeenteraad van de gemeente waar het project geheel of in hoofdzaak zal worden of wordt uitgevoerd heeft verklaard dat het daartegen geen bedenkingen heeft. De uitzondering van artikel 6.5, derde lid, Bor, dat de gemeenteraad voor een geval als hier aan de orde heeft aangegeven dat geen vvgb is vereist, doet zich in deze zaak niet voor.
6.Op grond van artikel 2.20a van de Wabo wordt de omgevingsvergunning geweigerd als voor het verlenen van de omgevingsvergunning een verklaring is vereist als bedoeld in artikel 2.27, eerste lid, en de verklaring is geweigerd.
7.Regionale Energiestrategie van de regio Noord-HollandNoord van 21 april 2021.
8.Eiseres verwijst hierbij naar de uitspraken van de Afdeling van 16 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:437 en ECLI:NL:RVS:2022:442.
9.In de brief heeft verweerder tegenover Liander zijn verbazing erover uitgesproken dat een door Liander verplicht in behandeling genomen aanvraag van eiseres om capaciteit op het elektriciteitsnet (ter reserveren) (grote) invloed heeft op de netwerkcapaciteit, terwijl er nog geen omgevingsvergunning voor het project was afgegeven. In de brief heeft verweerder aan Liander de toenmalige stand van zaken van de beoordeling van de aanvraag om omgevingsvergunning geschetst. Eiseres heeft ter zitting verklaard dat Liander haar daarna heeft gevraagd haar aanvraag om capaciteit op het elektriciteitsnet in te trekken. Aan dat verzoek heeft eiseres, zo heeft zij bevestigd, gevolg gegeven.