ECLI:NL:RBNHO:2023:9889

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
21 september 2023
Publicatiedatum
4 oktober 2023
Zaaknummer
C/15/338169 / JU RK 23-471
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van de jeugdzorg

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 21 september 2023 uitspraak gedaan over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [de minderjarige]. De gecertificeerde instelling De Jeugd- & Gezinsbeschermers (GI) heeft verzocht om de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen tot 2 juni 2024. De rechtbank heeft vastgesteld dat de zorgen rondom de opvoedsituatie van [de minderjarige] zijn toegenomen en dat de moeder en stiefvader niet in staat zijn gebleken om een veilige en voorspelbare opvoedsituatie te bieden, ondanks de geboden hulpverlening. De rechtbank heeft de GI gevolgd in het standpunt dat het opvoedperspectief van [de minderjarige] niet thuis ligt en dat er niet langer naar een thuisplaatsing moet worden toegewerkt. De rechtbank heeft ook benadrukt dat [de minderjarige] duidelijkheid nodig heeft over haar toekomst om haar ontwikkeling te kunnen bevorderen. De rechtbank heeft de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd, waarbij de GI de komende periode zal werken aan een geschikte vervolgplek voor [de minderjarige]. De rechtbank heeft de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beschikking onmiddellijk van kracht is, ook al kan er hoger beroep worden ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Alkmaar
Zaaknummer: C/15/338169 / JU RK 23-471
Datum uitspraak: 21 september 2023
Beschikking van de meervoudige kamer over een verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de gecertificeerde instelling De Jeugd- & Gezinsbeschermers,
hierna te noemen de GI,
gevestigd te Amsterdam,
over
[de minderjarige], geboren op [geboortedatum] te [plaats] ,
hierna te noemen [de minderjarige] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende te [plaats] ,
[de stiefvader],
hierna te noemen de stiefvader,
wonende te [plaats] .

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- de beschikking van de kinderrechter van 30 mei 2023, met de daarin genoemde stukken;
- de aanvullende informatie van de GI, met bijlagen, van 1 september 2023.
1.2.
Op 5 september 2023 heeft de meervoudige kamer van de rechtbank de mondelinge behandeling van de zaak met gesloten deuren voortgezet. Daarbij waren aanwezig:
  • de moeder;
  • de stiefvader;
  • [vertegenwoordiger van de GI] , namens de GI;
  • [gedragswetenschapper] , gedragswetenschapper van [verblijfplaats] .
1.3.
[de minderjarige] heeft voorafgaand aan de zitting haar mening aan de kinderrechter kenbaar gemaakt.

2.De feiten

2.1.
Het ouderlijk gezag over [de minderjarige] wordt uitgeoefend door de moeder.
2.2.
[de minderjarige] verblijft bij [verblijfplaats] .
2.3.
Bij beschikking van 3 maart 2022 is [de minderjarige] voorlopig onder toezicht gesteld. Bij beschikking van 2 juni 2022 is [de minderjarige] onder toezicht gesteld. Deze ondertoezichtstelling is verlengd en duurt nu nog voort tot 2 juni 2024.
2.4.
De kinderrechter heeft bij beschikking van 12 januari 2023 een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een accommodatie jeugdhulpaanbieder tot 2 juni 2023.
2.5.
Bij beschikking van 30 mei 2023 is de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] verlengd tot uiterlijk 22 oktober 2023 en is de zaak voor de voortzetting van de behandeling van de machtiging tot uithuisplaatsing verwezen naar de zitting van de meervoudige kamer van deze rechtbank op een nog nader te bepalen datum en tijd.
2.6.
In de beschikking van 30 mei 2023 is ten aanzien van de machtiging tot uithuisplaatsing het volgende overwogen:
“Gelet op hetgeen bij de zitting naar voren is gebracht en de vragen die er zijn over het perspectief van [de minderjarige] , ziet de kinderrechter aanleiding de voor haar verzochte verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing te verlenen voor een kortere termijn dan verzocht en de beslissing op het verzoek voor overige aan te houden. (…) De kinderrechter zal dan ook de zaak voor de voortzetting van de behandeling doorverwijzen naar de meervoudige kamer van de rechtbank.(…) De kinderrechter verzoekt de GI om uiterlijk drie weken voor de zitting bij de meervoudige kamer recente informatie over te leggen over het perspectief van [de minderjarige] , met daarbij, als van toepassing, een zorgvuldig onderbouwd perspectiefbesluit en daarbij alle informatie die de GI voor een dergelijke perspectiefbepaling van [de minderjarige] van belang acht.(…).”

3.Het verzoek

3.1.
De GI handhaaft het resterende deel van het verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] , te weten tot 2 juni 2024.
In de aanvullende informatie heeft de GI aangegeven dat er aan de zijde van de ouders nog steeds geen plan ligt over hoe zij het op de lange termijn gaan doen met [de minderjarige] in de thuissituatie. De afgelopen periode is gebleken dat [de minderjarige] volgens de planning meer thuis is, maar in de praktijk bijna altijd bij haar vriend [vriend] is. De afspraak is echter dat [de minderjarige] één nacht per week (op de vrijdag of zaterdag) bij hem mag slapen. Het ontbreekt bij moeder en stiefvader aan de benodigde handvatten om [de minderjarige] aan te spreken op haar gedrag en om hier consequenties aan te verbinden. Dit gebeurt nu niet omdat zij bang zijn voor de gevolgen. [de minderjarige] bepaalt dus nog steeds wat er gebeurt en hoe. Moeder en stiefvader hebben geen enkele grip op [de minderjarige] . De GI is van mening dat het ouders onvoldoende lukt om hun dochter echt tegemoet te komen in hetgeen zij nodig heeft. Het is voor [de minderjarige] nodig dat er voor haar duidelijkheid komt over de plek waar zij gaat opgroeien. Gezien de beperkte ontwikkelingen in de afgelopen periode, is de GI van mening dat het voor [de minderjarige] beter is om niet langer toe te werken naar een thuisplaatsing. De voorkeur gaat uit naar een kleinschalige plek waar [de minderjarige] zich vanuit duidelijkheid en voorspelbaarheid verder kan ontwikkelen en van waaruit zij ook een goede relatie met haar ouders kan onderhouden. Een plek waar ze welkom is ondanks eventuele uitspattingen en waar ze vanuit respect het gesprek met haar aan blijven gaan over haar wensen / haar gedrag. Van daaruit kan [de minderjarige] zich in de toekomst ook gaan richten op het vergroten van haar zelfstandigheid. [de minderjarige] heeft eerder laten zien dat zij prima gedrag kan laten zien op de groep. Er is nu echter geen perspectief voor [de minderjarige] . [de minderjarige] weet niet of zij naar huis gaat of op een groep blijft wonen en op welke groep. Zij krijgt van ouders ook geen toestemming om op andere groepen te gaan kijken en zonder motivatie bij [de minderjarige] kunnen groepen ook niets voor haar betekenen. Zodoende kan er geen plan gemaakt worden. Helder is dat [de minderjarige] niet op [verblijfplaats] kan blijven. Er moet voor [de minderjarige] perspectief komen.
3.2.
De GI heeft hier op de zitting aan toegevoegd dat [de minderjarige] gedurende de zomervakantie van dinsdagavond tot woensdag en van vrijdag tot en met maandagochtend bij haar ouders verbleef en de overige dagen op [verblijfplaats] . In de praktijk is [de minderjarige] echter veelvuldig niet thuis geweest. Het lukt moeder en stiefvader nog onvoldoende om [de minderjarige] hierin op een adequate manier te begrenzen. De GI is van mening dat [de minderjarige] in de thuissituatie onvoldoende structuur en voorspelbaarheid wordt geboden. De ouders hebben ook geen plan van aanpak opgesteld voor als [de minderjarige] thuis komt wonen, waarin duidelijke afspraken staan opgenomen. Een grote zorg van de GI is dat ouders [de minderjarige] niet begrenzen en dus beschermen waar het gaat om haar vriendje [vriend] . De GI en [verblijfplaats] zijn van mening dat er tussen [de minderjarige] en [vriend] sprake is van een onveilige relatie. Daartoe hebben de GI en [verblijfplaats] het controlerend gedrag van [vriend] aangedragen, daarnaast een incident waarbij [de minderjarige] een steekwond in haar lies heeft opgelopen en waarvoor zij geen overtuigende verklaring gaf en de situatie dat [de minderjarige] een blauw gezicht verborg onder een dikke laag make-up. Anders dan moeder en stiefvader geven de GI en [verblijfplaats] bij [de minderjarige] het signaal af dat zij niet met [vriend] om mag gaan. De GI acht het verder zorgelijk dat [de minderjarige] zich bij onveilige situaties, zoals bij het steekincident, wendt tot de medewerkers van [verblijfplaats] en niet tot haar ouders.
Het is voor de GI dan ook duidelijk geworden dat het niet in het belang van [de minderjarige] is dat er verder wordt gewerkt naar een thuisplaatsing. De GI acht het van belang dat er zo snel mogelijk duidelijkheid komt over het perspectief van [de minderjarige] . Op dit moment verblijft [de minderjarige] nog op de Zilverspar ( [verblijfplaats] ), maar zij kan daar niet blijven. De komende periode zal worden ingezet op het vinden van een geschikte vervolgplek voor [de minderjarige] .

4.De mening van [de minderjarige]

4.1.
[de minderjarige] heeft aangegeven dat het naar omstandigheden goed met haar gaat. Ze heeft de afgelopen periode een positieve lijn ingezet. Op school gaat het goed en binnenkort gaat ze starten met haar nieuwe bijbaan. Ook in de thuissituatie heeft [de minderjarige] positieve stappen gezet. Ze heeft zich aan de regels gehouden en de communicatie tussen haar en haar moeder en stiefvader is verbeterd. [de minderjarige] is van mening dat er sprake is van een veilige thuissituatie en hoopt dat ze zo snel mogelijk terug kan naar haar moeder en stiefvader.
5. De standpunten van de belanghebbenden en de informant
5.1.
Moeder en stiefvader zijn het niet eens met het gewijzigde perspectief. Zij vinden dat [de minderjarige] thuis kan wonen. Ter zitting hebben de moeder en stiefvader aangegeven dat de verlofmomenten van [de minderjarige] bij hen thuis goed zijn verlopen. Er hebben zich de afgelopen periode geen problemen voorgedaan en er is sprake van een gestructureerde en veilige thuissituatie. Ten aanzien van de relatie tussen [de minderjarige] en haar vriendje [vriend] hebben moeder en stiefvader geen zorgen. Het is volgens moeder en stiefvader niet reëel dat de GI en [verblijfplaats] [de minderjarige] aangeven dat [de minderjarige] moet worden begrensd waar het gaat om haar relatie met [vriend] nu [de minderjarige] hierin zeer zelfbepalend is gebleken en [de minderjarige] ook veel vrijheid heeft op de open groep. Verder geven moeder en stiefvader aan dat zij de afgelopen periode nog onvoldoende hebben kunnen profiteren van de betrokken hulpverlening. De begeleiding vanuit Inspire & Motivate is pas net van de grond gekomen. Moeder en stiefvader hebben er vertrouwen in dat met de hulp van Inspire & Motivate een positieve lijn kan worden ingezet en zijn dan ook van mening dat hen de kans moet worden geboden om met deze hulpverlening aan de slag te gaan. Tot slot geven moeder en stiefvader aan dat de keuze van [de minderjarige] om na het steekincident haar verhaal bij [verblijfplaats] te doen geen bewuste keuze van haar is geweest, omdat ze op dat moment bij [verblijfplaats] aanwezig moest zijn.
5.2.
De vertegenwoordigster van [verblijfplaats] heeft ter zitting aangegeven dat [de minderjarige] en haar moeder een hechte band hebben die enerzijds heel krachtig is en anderzijds ook verwarrend is voor [de minderjarige] omdat [de minderjarige] ten opzichte van haar moeder regelmatig een verzorgende rol op zich neemt. [verblijfplaats] is met de GI van mening dat het niet in het belang is van [de minderjarige] dat verder wordt gewerkt aan terugplaatsing. Voor de ontwikkeling van [de minderjarige] is van belang dat zij kan opgroeien in een opvoedomgeving waarin voldoende toezicht is en haar een duidelijke structuur wordt geboden. Dit hebben haar moeder en stiefvader haar niet kunnen bieden. Dit neemt niet weg dat [verblijfplaats] het van groot belang acht dat moeder en stiefvader betrokken blijven in het leven van [de minderjarige] zodat de hechte band tussen [de minderjarige] en haar moeder en stiefvader blijft gewaarborgd.

6.De beoordeling

6.1.
Uit de stukken en hetgeen op de zitting is besproken is gebleken dat [de minderjarige] de afgelopen periode vijf dagen per week thuis is geweest met het doel om te onderzoeken of een volledige thuisplaatsing van [de minderjarige] haalbaar is. Hierbij is hulpverlening vanuit Inspire & Motivate ingezet. Zowel Inspire & Motivate als [verblijfplaats] hebben bij de GI aangegeven dat [de minderjarige] in de praktijk weinig thuis is, maar juist vaak bij haar vriend [vriend] is geweest. [de minderjarige] houdt zich regelmatig niet aan de gemaakte afspraken en het lukt ouders niet, althans onvoldoende, om [de minderjarige] hierin op een adequate manier te begrenzen uit angst voor de reactie van [de minderjarige] . Zo komt in het verslag van Inspire & Motivate naar voren dat ouders niet durven aan te geven dat hun wens is dat [de minderjarige] thuis slaapt en vaker thuis is. Dit is zorgelijk omdat [de minderjarige] vanwege haar zelfbepalende gedrag juist behoefte heeft aan een opvoedomgeving met duidelijke structuur en begrenzing. Een andere zorg is dat ouders een ambivalente houding hebben tegenover vriendje [vriend] . Waar ze in eerste instantie nog boos waren en zich zorgen maakten over de veiligheid van [de minderjarige] na het steekincident, hebben ze [vriend] vervolgens in huis genomen gedurende het weekend en zijn er plannen gemaakt om gezamenlijk op vakantie te gaan. Ter zitting hebben ouders desgevraagd aangegeven zich geen zorgen te maken over de relatie tussen [de minderjarige] en [vriend] . De GI en [verblijfplaats] hebben echter wel gerechtvaardigd hun ernstige zorgen geuit met betrekking tot [vriend] . Er heeft zich de afgelopen periode een aantal incidenten voorgedaan tussen [de minderjarige] en [vriend] waarbij de spanningen hoog zijn opgelopen en [de minderjarige] letsel heeft opgelopen. [verblijfplaats] heeft de indruk dat [de minderjarige] enorm onder druk staat van [vriend] en geeft aan dat de relatie een steeds obsessiever karakter krijgt. In het geval van onveilige situaties lijkt [de minderjarige] zich te wenden tot [verblijfplaats] en niet tot haar moeder en stiefvader.
6.2.
De rechtbank is daarom van oordeel dat het niet in het belang van [de minderjarige] is dat zij weer volledig thuis gaat wonen. De rechtbank volgt de GI in het standpunt dat het opvoedperspectief van [de minderjarige] niet thuis ligt en dat dus niet langer naar een thuisplaatsing moet worden toegewerkt. De zorgen zijn de afgelopen periode niet af- maar toegenomen. De moeder en stiefvader zijn onvoldoende in staat gebleken [de minderjarige] een veilige opvoedsituatie te bieden waarin haar duidelijkheid en voorspelbaarheid wordt geboden, ook niet nadat hun daarbij allerlei vormen van hulpverlening is geboden. Uit het perspectiefplan van [verblijfplaats] blijkt dat er voorafgaand aan de uithuisplaatsing van [de minderjarige] bij de ouders al veel hulp is ingezet. Vanuit [verblijfplaats] heeft vervolgens intensieve ouderbegeleiding plaatsgevonden en is hulpverlening vanuit Inspire & Motivate gestart. Het lukt de moeder en stiefvader echter nog steeds niet om [de minderjarige] op een adequate manier te begrenzen en het gevolg daarvan is dat [de minderjarige] haar eigen gang blijft gaan en er weinig zicht is op waar zij verblijft en met wie. De rechtbank acht het risico groot dat er opnieuw onveilige situaties ontstaan wanneer [de minderjarige] weer volledig bij moeder en stiefvader komt te wonen. In dat geval is - ter bescherming van [de minderjarige] - mogelijk alsnog een gesloten plaatsing aan de orde, terwijl dit volgens de GI en [verblijfplaats] niet past bij het beleid dat nu voor [de minderjarige] is ingezet. Ook is de rechtbank bezorgd dat [de minderjarige] onvoldoende aan haar ontwikkelingstaken toekomt als zij niet kan profiteren van een professionele opvoedomgeving waarin rekening wordt gehouden met haar specifieke opvoedbehoeften zoals vastgelegd in de verklarende analyse van 17 januari 2023. Uit deze analyse blijkt dat er al vanaf haar vroege jeugd sprake is van instabiliteit en onduidelijkheid in de opvoedsituatie waardoor zij zich in toenemende mate afgewezen voelt. Dit heeft geleid tot een grote mate van zelfbepalendheid en een negatieve vicieuze cirkel. Het vraagt veel van haar opvoeders om dit patroon te kunnen doorbreken en de moeder en de stiefvader hebben dit tot nu toe niet kunnen bieden.
De rechtbank is daarnaast met de GI van oordeel dat [de minderjarige] duidelijkheid nodig heeft over haar perspectief om stappen in haar ontwikkeling te kunnen zetten en open te kunnen staan voor een vervolgplek. [de minderjarige] kan niet op de [verblijfplaats] blijven, zodat de komende periode naar een geschikte vervolgplek moet worden gezocht. Het is belangrijk dat [de minderjarige] daarvoor gemotiveerd is, zodat zo veel als mogelijk rekening kan worden gehouden met haar wensen. Deze motivatie van [de minderjarige] is ook van belang om ervoor te zorgen dat de positieve ontwikkeling wat betreft haar schoolgang/stage en bijbaan doorzet. Ook contact met haar moeder en stiefvader is voor de ontwikkeling van [de minderjarige] van groot belang. Zij hebben een hechte band met elkaar en uit de verklarende analyse blijkt ook hoe belangrijk het voor [de minderjarige] is om onvoorwaardelijk met haar hechtingsfiguren verbonden te zijn. Mogelijk kan meer aan die behoefte worden voldaan als aan de opvoedbehoeften van [de minderjarige] wordt tegemoetgekomen vanuit een professionele woonplek en de moeder en de stiefvader niet degenen zijn die in de opvoeding van [de minderjarige] steeds de kaders moeten stellen. De rechtbank gaat ervan uit dat de GI de komende tijd zal werken aan een omgangsregeling waarbij [de minderjarige] regelmatig bij de moeder en de stiefvader zal verblijven.
6.3.
Uit het voorgaande volgt dat de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] noodzakelijk in het belang van haar verzorging en opvoeding (artikel 1:265c, tweede lid, BW). De rechtbank zal het resterende deel van het verzoek van de GI toewijzen.

7.De beslissing

De rechtbank:
7.1.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van
[de minderjarige]in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder tot 2 juni 2024;
7.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven door mr. S.I.A.C. Angenent-Bakker, voorzitter mr. M.A.J. Berkers en mr. R.M. van Diepen, allen kinderrechters, in aanwezigheid van de griffier, en in het openbaar uitgesproken op 21 september 2023.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Amsterdam.