ECLI:NL:RBNHO:2023:9860

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
9 oktober 2023
Publicatiedatum
3 oktober 2023
Zaaknummer
HAA 23/5832
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake handhaving van natuurherstelmaatregelen in het Noordhollands Duinreservaat

Op 9 oktober 2023 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een zaak tussen de Stichting ter behoud van het Schoorlse- en Noord-Kennemer Duingebied en Gedeputeerde Staten van Noord-Holland. De Stichting verzocht om een voorlopige voorziening tegen de afwijzing van haar handhavingsverzoek met betrekking tot de voorgenomen kap van 16,2 hectare naaldbos in het Noordhollands Duinreservaat. De voorzieningenrechter oordeelde dat de Gedeputeerde Staten terecht hebben gesteld dat voor de kap geen ontheffing op grond van de Wet natuurbescherming (Wnb) nodig is, omdat de maatregelen zijn aan te merken als instandhoudingsmaatregelen. De voorzieningenrechter benadrukte dat er een belangenafweging moet worden gemaakt tussen de urgente natuurbelangen van de Gedeputeerde Staten en de belangen van de Stichting. De voorzieningenrechter concludeerde dat het belang van de Gedeputeerde Staten bij het uitvoeren van de natuurherstelmaatregelen zwaarder weegt dan de belangen van de Stichting bij het treffen van een voorlopige voorziening. De uitspraak houdt in dat de voorgenomen kap en werkzaamheden kunnen doorgaan, ondanks de bezwaren van de Stichting.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 23/5832

uitspraak van de voorzieningenrechter van 9 oktober 2023 in de zaak tussen

Stichting ter behoud van het Schoorlse- en Noord-Kennemer Duingebied, uit Bergen, verzoekster,
(gemachtigde: mr. A.M.T. Wezel),
en

Gedeputeerde Staten van Noord-Holland,

verweerder,
(gemachtigde: mr. S. Mercker).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: de naamloze vennootschap PWN Waterleidingbedrijf Noord-Holland (PWN).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster (hierna: de Stichting) tegen de afwijzing van haar handhavingsverzoek.
1.1
De Stichting heeft verweerder op 8 juni 2023 gevraagd handhavend op te treden en de provincie Noord-Holland/PWN te bevelen om de voorgenomen kap van 16,2 ha naaldbos in het Noordhollands Duinreservaat in Bergen aan Zee te staken en gestaakt te houden.
1.2
Verweerder heeft dit verzoek met het besluit van 28 augustus 2023 afgewezen. De Stichting heeft hiertegen bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
1.3
Verweerder heeft op 22 september 2023 op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
1.4
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 25 september 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: namens de Stichting [naam 1] , bestuurslid, en de gemachtigde van de Stichting, namens verweerder P. de Waal Malefijt en de gemachtigde van verweerder en namens PWN [naam 2] en [naam 3] , ecoloog.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2.1
PWN beheert in opdracht van de Provincie Noord-Holland het Noordhollands Duinreservaat (NHDR). Het NHDR is aangewezen als Natura 2000-gebied ter uitvoering van de Habitatrichtlijn. Het gebied strekt zich uit over gronden langs de kust van de gemeenten Bergen, Beverwijk, Castricum en Heemskerk en is onder meer aangewezen voor het prioritaire habitattype grijze duinen (H2130). Aan de kernopgave tot uitbreiding en herstel van de kwaliteit van grijze duinen is bij het aanwijzingsbesluit als Natura 2000-gebied een "sense of urgency" toegekend omdat mogelijk een onherstelbare situatie ontstaat, en de kernopgave, en de daaronder liggende verplichting om minimaal de huidige waarden in stand te houden, dan niet meer realiseerbaar zijn.
Daarnaast is dit Natura 2000-gebied aangewezen voor de soorten H1014 (Nauwe korfslak) en H1042 (Gevlekte witsnuitlibel). Het gebied is niet aangewezen als Vogelrichtlijngebied.
2.2
PWN is van plan op korte termijn (planning is vanaf oktober 2023) natuurherstelmaatregelen te nemen met als doel de oppervlakte en kwaliteit van grijze duinen (H2130) en duinheiden (H2140, H2150) te behouden, en op termijn uit te breiden en te verbeteren. Daarvoor wordt ruim 16,2 ha uitheems naaldbos verwijderd. De bomen worden gekapt en gerooid en het ontboste gebied wordt vervolgens gechopperd of geplagd.
2.3
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergen (hierna: het college) heeft op 24 februari 2023 de door PWN aangevraagde omgevingsvergunning voor de natuurherstelmaatregelen (hierna: kapvergunning) verleend. Onder meer de Stichting heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Bij ongedateerd besluit, door de Stichting ontvangen op 5 augustus 2023, heeft het college de kapvergunning gehandhaafd onder aanvulling van de motivering van dat besluit en onder aanpassing van een voorschrift. Het college heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat voor de aangevraagde natuurherstelmaatregelen geen vergunning op grond van artikel 2.7, tweede lid, van de Wet natuurbescherming (Wnb) is vereist en ook geen ontheffing op grond van de artikelen 3.3, eerste lid, en artikel 3.7, eerste lid, van de Wnb. De Stichting heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. De kapvergunning is met ingang van de dag na afloop van de beroepstermijn in werking getreden.
2.4
De Stichting heeft op 8 juni 2023 verweerder verzocht de provincie Noord-Holland/PWN te bevelen de houtkap te staken en gestaakt te houden. Dit handhavingsverzoek is aangevuld bij brief van 9 juli 2023 en e-mails van 19 en 25 augustus 2023.
Het bestreden besluit
2.5
In het bestreden besluit van 28 augustus 2023 heeft verweerder het handhavingsverzoek van de Stichting afgewezen. Verweerder heeft daaraan in de eerste plaats ten grondslag gelegd dat het verwijderen van een deel van de naaldbossen noodzakelijk is om door herstel van dynamiek met kalkrijk zand en wind uit zee de effecten van de stikstofdepositie te stoppen en te herstellen op het grijze duin oostelijk van deze houtopstand (het zogenoemde Lange Vlak). Deze werkzaamheden zijn in het Beheerplan [1] benoemd als instandhoudingsmaatregel. Het habitattype H2130B (Grijze duinen kalkarm) heeft een uitbreidingsdoel en de kap van het areaal naaldbos is noodzakelijk voor het behalen van dit uitbreidingsdoel. Het door PWN te kappen bos van 16,2 ha betreft een naaldbos, dat niet kwalificeert als een habitattype waarvoor het gebied is aangewezen.
Omdat de maatregelen nodig zijn voor het beheer van het Natura 2000-gebied, geldt er geen vergunningplicht op grond van artikel 2.7 van de Wnb (gebiedsbescherming). Op grond van de artikelen 3.3, zevende lid, onder a, en 3.8, zevende lid, onder a, van de Wnb (soortenbescherming) is in dit geval geen ontheffing van de verbodsbepalingen nodig, omdat het gaat om handelingen ter uitvoering van instandhoudingsmaatregelen. Wel moet worden voldaan aan de zorgplichtvereisten van artikel 1.11 van de Wnb. Hieraan is door PWN voldaan. Door PWN is een ecologische afweging gemaakt tussen de naaldbosdelen die gekapt worden en de naaldbosdelen die niet gekapt worden. Daarnaast is door PWN een ecologisch werkprotocol voor de werkzaamheden opgesteld.
Standpunten van partijen
3.1
De Stichting verzoekt de voorzieningenrechter te bevelen dat de voorgenomen kap- en plagwerkzaamheden worden stilgelegd en gestaakt gehouden, onder oplegging van een dwangsom.
3.2
De Stichting voert in de eerste plaats aan dat PWN met de voorgenomen maatregelen in strijd handelt met de verbodsbepalingen in de artikelen 3.1, 3.5 en 3.10 van de Wnb zonder dat een daarvoor benodigde ontheffing is verleend. De door verweerder gehanteerde uitzondering op de ontheffingsplicht die is geregeld in de artikelen 3.3, zevende lid, onder a, en 3.8, zevende lid, onder a, van de Wnb is volgens de Stichting in strijd met artikel 16 van de Habitatrichtlijn (Hr). Het is niet geoorloofd dat lidstaten een aanvullende uitzondering maken op de in de Hr vastgelegde soortenbescherming-verbodsbepalingen. De Stichting verzoekt de voorzieningenrechter om een prejudiciële vraag te stellen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie over de verenigbaarheid van genoemde artikelen uit de Wnb met de Hr.
In de tweede plaats voert de Stichting aan dat PWN en verweerder in strijd handelen met de op hen rustende zorgplichten op grond van de artikelen 1.11 en 1.12 van de Wnb. De uitvoering van de maatregelen heeft significante negatieve gevolgen voor beschermde plant- en diersoorten die in het natuurgebied leven. Er is onvoldoende onderzoek verricht naar de aanwezigheid van beschermde flora en fauna en naar minder schadelijke alternatieven. De in opdracht van PWN door Van der Goes en Groot ecologisch onderzoeks- en adviesbureau in juli 2020 uitgevoerde natuurtoets (hierna: de Natuurtoets) is verouderd. Uit waarnemingen.nl blijkt dat er ook andere beschermde soorten zijn waargenomen, die niet in de Natuurtoets zijn genoemd. Verder staat in de Natuurtoets dat er geen haviksnest meer is aangetroffen, en die is er thans (weer) wel. De Stichting wijst in dit verband op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 2 november 2020 (Porthos-uitspraak) [2] , waarin is geoordeeld dat voorafgaand aan een project onderzocht moet worden of de beschermde waarden niet worden aangetast. De Stichting verwijst verder naar de uitspraak van de Afdeling van 2 augustus 2023 (Vleermuizen-uitspraak) [3] waarin is overwogen dat niet de noodzakelijke maatregelen waren getroffen om nadelige gevolgen voor vleermuizen te voorkomen en daardoor de zorgplicht in de Wnb was overtreden. Het werkprotocol is niet conform het model uit de Gedragscode soortenbescherming bosbeheer 2022 en voldoet niet aan de daaraan te stellen eisen omdat niet alle waargenomen plant- en diersoorten daarin zijn benoemd en ook niet per soort is aangegeven welke beschermingsmaatregelen worden getroffen. Gelet op artikel 1.12 van de Wnb moet worden vermeden dat in Natura 2000-bossen activiteiten plaatsvinden die negatieve gevolgen hebben voor de ecologische structuur en functies van beschermde habitats of de geschiktheid van habitats voor beschermde soorten of die significant storende factoren voor beschermde soorten veroorzaken. Er zijn geen maatregelen genomen om de beschermde flora en fauna te beschermen tegen de negatieve effecten die te verwachten zijn op de gunstige staat van instandhouding van deze soorten. Voorkomen dient te worden dat bij de werkzaamheden exemplaren worden verwond of gedood. Verder is niet gebleken van passende maatregelen om verslechtering te voorkomen en significant storende factoren te vermijden voor soorten in het Natura 2000-gebied, zoals bepaald in artikel 6, tweede lid, van de Hr. Verweerder had de voorgenomen maatregelen dan ook vanwege overtreding van genoemde zorgplichten moeten stilleggen.
Ten slotte voert de Stichting aan dat bij afweging van de betrokken belangen de belangen van de Stichting bij toewijzing van het verzoek dermate zwaarwegend zijn dat deze dienen te prevaleren boven de met de onverkorte uitvoering van het bestreden besluit gediende belangen, gezien de onherstelbare en onomkeerbare natuurschade die het gevolg zal zijn van de kap van het naaldbos en de verdere werkzaamheden. Het doel van de voorgenomen maatregelen is het behalen van de doelstellingen inzake reductie van stikstofgevoelige natuur onder de Kritische Depositiewaarde (KDW), terwijl uit onderzoek blijkt dat de KDW geen goede maatstaf is. Het zou verschrikkelijk zijn als achteraf blijkt dat de bossen en de daarin levende flora en fauna voor niets zijn vernietigd, aldus de Stichting.
3.3
Verweerder ziet de gemaakte uitzondering in de artikelen 3.3, zevende lid, onder a, en 3.8, zevende lid, onder a, van de Wnb niet als een aanvullende uitzondering die in strijd is met de Hr en gaat ervan uit dat de Hr op juiste wijze is geïmplementeerd in de Nederlandse wetgeving.
Volgens verweerder is voldoende invulling gegeven aan de zorgplicht. Er is een uitvoerige Natuurtoets uitgevoerd en in het ecologisch werkprotocol zijn voorzorgsmaatregelen vastgelegd. Dit protocol is afgestemd met het bevoegd gezag en bindend voor de aannemer. In het protocol wordt beschreven welke maatregelen er moeten worden genomen, zodat schade aan (beschermde) soorten wordt beperkt en de werkzaamheden worden door een ecoloog begeleid.
Verweerder wijst erop dat grijze duinen, waarvoor Nederland binnen de Europese Unie een grote verantwoordelijkheid heeft, een prioritair habitattype is dat gevaar loopt te verdwijnen. De grijze duinen hebben tevens een ‘sense of urgency’ toegekend gekregen omdat het een gebied is waarin een onherstelbare toestand kan ontstaan. Het omvormen van naaldbos naar open duin is dringend nodig vanuit natuurwetgeving en het behalen van de instandhoudingsdoelstelling voor dit Natura 2000-gebied. De kalkarme grijze duinen in het Lange Vlak verkeren in een zo ongunstige staat van instandhouding dat onherstelbare schade ontstaat als er niets gebeurt. 60 ha van deze gronden is ernstig verzuurd. Wanneer de zuurgraad verder zakt tot onder 4,5 pH kan er aluminium in de bodem vrijkomen en dat is toxisch en onomkeerbaar. Op een aantal plekken in het Lange Vlak is dit kantelpunt al overschreden en is het habitattype onherstelbaar beschadigd. Het naaldbos houdt de ‘windwerking’ tegen, terwijl de vegetatie van het grijze duin juist gebaat is bij de aanvoer van kalkrijk zand en zout uit zee. Na de kap van de naaldbomen zal de wind zorgen voor een laag kalkrijk zand wat de verzuurde bodem weer neutraliseert. De verwijdering van de bospercelen leidt daardoor tot een toename van de (bio)diversiteit van het duingebied. Met de uitvoering van de instandhoudingsmaatregel is uitgesloten dat de gunstige staat van instandhouding van beschermde soorten in gevaar komt. De gebruikelijke beheermaatregelen zoals begrazing en verwijdering van struweel en het aanleggen van kleine stuifkuilen zijn de afgelopen jaren al uitgevoerd, maar hebben niet het noodzakelijke resultaat gehad. Verweerder acht spoedige uitvoering van de maatregelen daarom dringend noodzakelijk en verder uitstel zeer ongewenst.
Beoordeling
4. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
5. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
6.1
De voorzieningenrechter ziet zich in de eerste plaats voor de vraag gesteld of verweerder zich terecht op het standpunt stelt dat voor het kappen van de bomen en het afplaggen van de grond geen ontheffing nodig is als bedoeld in de artikelen 3.3, eerste lid, en 3.8, eerste lid, van de Wnb.
6.2
Daarvoor is van belang of de maatregelen kunnen worden aangemerkt als een instandhoudingsmaatregel als bedoeld in artikel 2.2 van de Wnb, zoals verweerder stelt. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan daarover geen twijfel bestaan. Het Natura 2000-gebied is aangewezen voor (onder meer) het prioritaire habitattype H2130 (Grijze duinen). Het verwijderen van naaldbos is ook als instandhoudingsmaatregel opgenomen in het Beheerplan. Niet is betwist dat de bodem ter plaatse van het grijze duin in het Lange Vlak sterk onder druk staat door verzuring vanwege de beperkte windwerking en dat het grijze duin aldaar al op meerdere plekken onherstelbaar is beschadigd. Vast staat dat verdergaande verzuring van de bodem het habitattype grijze duinen nog verder onherstelbaar kan beschadigen. De voorgenomen maatregelen zijn gericht op het neutraliseren van die verzuring in het Lange Vlak door het toelaten van zand, zout en wind, waardoor aanvoer van vers kalkrijker zand en lichte overpoedering plaatsvindt. Het is naar het oordeel van de voorzieningenrechter dan ook een maatregel die verweerder geschikt en noodzakelijk kan achten voor het behoud en herstel van het habitattype H2130B (Grijze duinen kalkarm) binnen het Natura 2000-gebied en daarmee een instandhoudingsmaatregel. Op grond van de artikelen 3.3, zevende lid, onder a, en 3.8, zevende lid, onder a, van de Wnb zijn de soortenbeschermingsverboden niet van toepassing op handelingen ter uitvoering van een instandhoudingsmaatregel. Verweerder is er op grond van de bepalingen van de Wnb dan ook terecht van uitgegaan dat geen ontheffing soortenbescherming nodig is en er daarom geen sprake is van een (dreigende) overtreding van de verbodsbepalingen in de artikelen 3.3 en 3.8 van de Wnb.
7. De beantwoording van de door de Stichting aan de orde gestelde rechtsvraag naar de verenigbaarheid van het bepaalde in de artikelen 3.3, zevende lid, onder a, en 3.8, zevende lid, onder a, van de Wnb met artikel 16 van de Hr leent zich niet voor beantwoording in het kader van een voorlopige voorzieningenprocedure. Hetzelfde geldt voor het stellen van prejudiciële vragen. De beoordeling van de voorzieningenrechter zal daarom beperkt zijn en het antwoord op de vraag of thans vooruitlopend op het bezwaar van de Stichting en ter voorkoming van de door haar gestelde onomkeerbare situatie na uitvoering van de werkzaamheden, een voorlopige voorziening moet worden getroffen zal in het bijzonder afhankelijk zijn van een te maken belangenafweging.
8. De voorzieningenrechter stelt daarbij voorop dat in deze zaak een afweging moet worden gemaakt tussen twee natuurbelangen, die de Wnb allebei beoogt te beschermen. Dat is een bijzondere situatie. De Stichting stelt terecht dat de kap van de naaldbomen onomkeerbaar is, maar nu daartegenover staat dat een beschermd prioritair habitattype onherstelbaar dreigt te worden aangetast, kan de voorzieningenrechter de Stichting niet volgen in haar standpunt dat alleen al vanwege de onomkeerbaarheid van de bomenkap en de afplagging van het ontboste gebied de gevraagde stillegging moet worden bevolen.
9.1
De voorzieningenrechter begrijpt dat het verzoek van de Stichting met name is ingegeven door de vrees dat de uitvoering van de maatregelen nadelige gevolgen zal hebben voor beschermde plant- en diersoorten die in het naaldbos voorkomen en dat voorkomen moet worden dat onherstelbare schade aan deze soorten wordt toegebracht zolang het bestreden besluit niet inhoudelijk is getoetst in een bezwaar- en/of beroepsprocedure.
9.2
Verweerder heeft naar het oordeel van de voorzieningenrechter echter inzichtelijk gemotiveerd en onderbouwd dat de gunstige staat van instandhouding van de beschermde soorten die (bij de Natuurtoets en het nadien door PWN verrichte onderzoek) op de werklocatie zijn aangetroffen, door de uitvoering van de kap- en plagwerkzaamheden niet in gevaar komt. De Stichting heeft dit weliswaar in diverse bewoordingen betwist, maar zij heeft haar stellingen niet onderbouwd met een ecologisch rapport en ook niet met concrete feiten en omstandigheden op grond waarvan aan de juistheid van de bevindingen van verweerder moet worden getwijfeld. De Stichting wijst er in haar beroepschrift op dat de gevolgen van de maatregelen niet alleen voor de in de Natuurtoets genoemde beschermde soorten, maar ook voor nog diverse andere beschermde plant- en diersoorten hadden moeten worden beoordeeld. Daarbij noemt de Stichting in haar verzoekschrift diverse beschermde planten en dieren waarvan naar zij stelt uit waarnemingen.nl blijkt dat deze ‘ter plaatse van het Lange Vlak’ zijn waargenomen. Omdat de voorgenomen werkzaamheden niet plaatsvinden in het Lange Vlak, maar deze werkzaamheden juist de ontwikkeling van dit gebied en de habitat voor de soorten die er voorkomen, ten goede zal komen, kan de voorzieningenrechter de Stichting op dit punt niet volgen, nog daargelaten dat de waarnemingen waarnaar zij verwijst niet bij de stukken zijn gevoegd en daarmee niet controleerbaar zijn. Met betrekking tot het door de Stichting genoemde haviksnest dat in het plangebied aanwezig is, heeft verweerder in aanmerking genomen dat de werkzaamheden zullen leiden tot verwijdering van dit jaarrond beschermde nest, maar dat de ingreep geen invloed heeft op de gunstige staat van instandhouding van deze soort omdat er voldoende nest- en jachtbiotoop overblijft. De Stichting heeft dit niet gemotiveerd weersproken.
Ten slotte geldt dat het project, zoals de Stichting terecht aanvoert, de kap van een groot aantal bomen betreft. Tegelijkertijd moet worden vastgesteld dat de te kappen oppervlakte van 16,2 ha afgezet tegen de totale oppervlakte aan naaldbos van 577 ha in het NHDR een relatief beperkte afname is. De voorzieningenrechter ziet ook daarom geen grond om aan te nemen dat met het verlies van dit beperkte leefgebied afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de in het plangebied voorkomende beschermde soorten.
9.3
Bij deze stand van zaken ziet de voorzieningenrechter ook geen grond om aan te nemen dat de in het werkprotocol neergelegde maatregelen ontoereikend zijn om bij de uitvoering van de werkzaamheden schade aan (beschermde) soorten zoveel mogelijk te voorkomen en te beperken. Daarmee heeft PWN (en verweerder als opdrachtgever) aan zijn zorgplicht voldoende invulling gegeven. De rechtspraak waarnaar de Stichting in dit verband heeft verwezen, leidt niet tot een ander oordeel. PWN heeft (anders dan de partij in de Vleermuizen-zaak) voldoende maatregelen getroffen om nadelige gevolgen voor (beschermde) soorten te voorkomen. De Porthos-uitspraak gaat niet over soortenbescherming en is daarmee niet relevant voor de hier te beantwoorden rechtsvragen. Voor zover de Stichting zich, ter ondersteuning van haar stelling dat PWN en verweerder hebben gehandeld in strijd met de zorgplicht, heeft beroepen op de Gedragscode soortenbescherming bosbeheer 2022 gaat de voorzieningenrechter daaraan voorbij. Deze gedragscode is in de voorliggende situatie niet van toepassing omdat het hier niet gaat om regulier beheer.
10. Het standpunt van verweerder dat er geen minder ingrijpende alternatieve maatregelen voorhanden zijn om de dreigende onherstelbare schade aan het grijsduin in het Lange Vlak af te wenden is door de ecoloog van PWN ter zitting nader toegelicht. Ook is daarbij toegelicht dat de door de Stichting genoemde maatregel van reactiveren van kleinschalige stuifduinen in dit gebied al langer plaatsvindt, maar onvoldoende resultaat geeft. Met de algemene verwijzing naar een op internet raadpleegbaar rapport van meer dan 350 pagina’s heeft de Stichting dit niet voldoende concreet betwist. Daarmee is niet aannemelijk geworden dat verweerder met minder ingrijpende alternatieve maatregelen zou kunnen volstaan.
11. Vast staat dat het te kappen naaldbos niet kwalificeert als een habitattype waarvoor het gebied is aangewezen. Als niet weersproken staat verder vast dat in het plangebied geen geschikt habitat aanwezig is voor de twee aangewezen soorten (de gevlekte witsnuitlibel en de nauwe korfslak). Het door de Stichting genoemde verslechteringsverbod uit artikel 6, tweede lid, van de Hr, speelt daarom in deze zaak geen rol.
12. Gelet op het voren overwogene en alle belangen in aanmerking nemend is de voorzieningenrechter van oordeel dat aan het urgente belang van verweerder bij het zo spoedig mogelijk doorgang kunnen laten vinden van de geplande bomenkap en overige werkzaamheden, een zwaarder gewicht toekomt dan aan het belang van de Stichting bij het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening. Daarbij weegt zwaar mee dat Nederland binnen de Europese Unie een grote verantwoordelijkheid heeft voor duingraslanden die behoren tot het habitattype H2130 (Grijze duinen) en dat aan de kernopgave tot uitbreiding en herstel van de kwaliteit van grijze duinen een "sense of urgency" is toegekend.
13. Voor zover de bezwaren van de Stichting zich richten tegen de kap van de bomen op zichzelf, moet in aanmerking worden genomen dat de daarvan te verwachten inbreuk op het landschapsbeeld of de (recreatieve) beleving van het gebied door bezoekers daarvan niet onder het beschermingsbewind van de Hr valt. Ook het betoog van de Stichting dat de bomen vanwege klimaatdoelstellingen juist behouden zouden moeten worden, kan om dezelfde reden niet in de door de voorzieningenrechter te maken belangenafweging worden betrokken.
Conclusie en proceskosten
14. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Bij die uitkomst is er geen aanleiding voor het toekennen van een vergoeding voor proceskosten of griffierecht.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Jochem, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van drs. A.F. Hermus-Zoetmulder, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
9 oktober 2023.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Habitatrichtlijn
Artikel 6, eerste en tweede lid
1. De Lid-Staten treffen voor de speciale beschermingszones de nodige instandhoudingsmaatregelen; deze behelzen zo nodig passende specifieke of van ruimtelijke-ordeningsplannen deel uitmakende beheersplannen en passende wettelijke, bestuursrechtelijke of op een overeenkomst berustende maatregelen, die beantwoorden aan de ecologische vereisten van de typen natuurlijke habitats van bijlage I en de soorten van bijlage II die in die gebieden voorkomen.
2. De Lid-Staten treffen passende maatregelen om ervoor te zorgen dat de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in de speciale beschermingszones niet verslechtert en er geen storende factoren optreden voor de soorten waarvoor de zones zijn aangewezen voor zover die factoren, gelet op de doelstellingen van deze richtlijn een significant effect zouden kunnen hebben.
Artikel 16, eerste lid
1. Wanneer er geen andere bevredigende oplossing bestaat en op voorwaarde dat de afwijking geen afbreuk doet aan het streven de populaties van de betrokken soort in hun natuurlijke verspreidingsgebied in een gunstige staat van instandhouding te laten voortbestaan, mogen de Lid-Staten afwijken van het bepaalde in de artikelen 12, 13, 14 en 15, letters a) en b):
a. a) in het belang van de bescherming van de wilde flora en fauna en van de instandhouding van de natuurlijke habitats;
b) ter voorkoming van ernstige schade aan met name de gewassen, veehouderijen, bossen, visgronden en wateren en andere vormen van eigendom;
c) in het belang van de volksgezondheid en de openbare veiligheid of om andere dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en voor het milieu wezenlijke gunstige effecten;
(…)
Wet natuurbescherming
Artikel 1.11
1. Een ieder neemt voldoende zorg in acht voor Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden en voor in het wild levende dieren en planten en hun directe leefomgeving.
2. De zorg, bedoeld in het eerste lid, houdt in elk geval in dat een ieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen kunnen worden veroorzaakt voor een Natura 2000-gebied, een bijzonder nationaal natuurgebied of voor in het wild levende dieren en planten:
a. dergelijke handelingen achterwege laat, dan wel,
b. indien dat achterwege laten redelijkerwijs niet kan worden gevergd, de noodzakelijke maatregelen treft om die gevolgen te voorkomen, of
c. voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen, deze zoveel mogelijk beperkt of ongedaan maakt.
3. Het eerste lid is niet van toepassing op handelen of nalaten in overeenstemming met het bij of krachtens deze wet of de Visserijwet 1963 bepaalde.
Artikel 2.2
1. Gedeputeerde staten dragen ervoor zorg dat in hun provincie instandhoudingsmaatregelen als bedoeld in de artikelen 3, eerste lid en tweede lid, onderdelen b, c en d, en 4, eerste lid, eerste volzin, en tweede lid, van de Vogelrichtlijn en artikel 6, eerste lid, van de Habitatrichtlijn worden getroffen die nodig zijn voor Natura 2000-gebieden, gelet op de instandhoudingsdoelstellingen voor de onderscheiden gebieden.
2. Gedeputeerde staten dragen ervoor zorg dat in hun provincie passende maatregelen als bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de Habitatrichtlijn worden getroffen die nodig zijn voor Natura 2000-gebieden, gelet op de instandhoudingsdoelstellingen voor de onderscheiden gebieden.
Artikel 2.7, tweede lid
Het is verboden zonder vergunning van gedeputeerde staten een project te realiseren dat niet direct verband houdt met of nodig is voor het beheer van een Natura 2000-gebied, maar afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied.
Artikel 3.3, zevende lid
De verboden, bedoeld in de artikelen 3.1 en 3.2, zesde lid, zijn niet van toepassing op:
a. handelingen ter uitvoering van een instandhoudingsmaatregel of een passende maatregel als bedoeld in artikel 2.2, (…)
Artikel 3.8, zevende lid
De verboden, bedoeld in de artikelen 3.5 en 3.6, tweede lid, zijn niet van toepassing op:
a. handelingen ter uitvoering van een instandhoudingsmaatregel of een passende maatregel als bedoeld in artikel 2.2, (…)

Voetnoten

1.Beheerplan Noordhollands Duinreservaat 2018-2024