ECLI:NL:RBNHO:2023:9813

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
29 september 2023
Publicatiedatum
2 oktober 2023
Zaaknummer
HAA 21/2430 en HAA 21/7203
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van een last onder dwangsom en het invorderingsbesluit met betrekking tot brandveilig gebruik van een pand voor kamerverhuur

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland, gedaan op 29 september 2023, zijn twee zaken behandeld onder de zaaknummers HAA 21/2430 en HAA 21/7203. Eiseres, een B.V. uit [plaats 1], heeft beroep ingesteld tegen een last onder dwangsom die door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Medemblik was opgelegd. Deze last was opgelegd omdat eiseres het pand aan [adres] in [plaats 2] voor kamerverhuur gebruikte zonder een ontvankelijke melding brandveilig gebruik te hebben ingediend. De rechtbank oordeelt dat de last onder dwangsom terecht was opgelegd, maar dat het invorderingsbesluit onterecht was, omdat verweerder ten onrechte had geconcludeerd dat eiseres geen ontvankelijke gebruiksmelding had ingediend. De rechtbank stelt vast dat de melding van januari 2021 voldeed aan de eisen van het Bouwbesluit 2012, en vernietigt daarom het invorderingsbesluit. Eiseres krijgt een vergoeding voor de proceskosten van € 1.674,- en het griffierecht van € 360,- wordt terugbetaald. De rechtbank benadrukt het belang van brandveiligheid en de noodzaak voor een ontvankelijke gebruiksmelding bij kamerverhuur.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: HAA 21/2430 en HAA 21/7203

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 september 2023 in de zaken tussen

[eiseres] B.V., uit [plaats 1] , eiseres

(gemachtigden: mr. N. van Collem en mr. N.F. Barthel),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Medemblik, verweerder
(gemachtigden: mr. J. van den Berg en mr. K. van der Wal).

Inleiding

1.1
Eiseres is sinds 2006 eigenaar van het pand aan [adres] in [plaats 2] . Het pand heeft op grond van het bestemmingsplan ‘Dorpskernen II Herziening 2014’ de bestemming ‘Wonen - Wooncentrum’. Eiseres gebruikt het pand voor kamerverhuur.
1.2
In het besluit van 17 november 2020 heeft verweerder aan eiseres een last onder dwangsom opgelegd voor het gebruiken van het pand zonder een ontvankelijke melding brandveilig gebruik. Verweerder heeft eiseres gelast om binnen acht weken na verzending van dit besluit de overtreding te beëindigen en beëindigd te houden, op verbeurte van een dwangsom van € 10.000,- ineens.
1.3
Met het besluit van 15 april 2021 heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen de last onder dwangsom ongegrond verklaard. In deze uitspraak behandelt de rechtbank het beroep van eiseres daartegen (HAA 21/2430).
1.4
Op 11 februari 2021 heeft een toezichthouder een controle uitgevoerd in het pand en geconcludeerd dat in het pand nog steeds kamerverhuur plaatsvindt zonder een ontvankelijke melding brandveilig gebruik. Met het besluit van 30 april 2021 heeft verweerder op grond hiervan de volgens hem door eiseres verbeurde dwangsom van € 10.000,- ingevorderd.
1.5
Met het besluit van 17 november 2021 heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het invorderingsbesluit ongegrond verklaard. In deze uitspraak behandelt de rechtbank ook het beroep van eiseres daartegen (HAA 21/7203).
1.6
Verweerder heeft op 26 juni 2023 een verweerschrift ingediend.
1.7
De rechtbank heeft de beroepen op 7 juli 2023 op zitting behandeld. Eiseres is vertegenwoordigd door haar gemachtigden en door haar bedrijfsleider [naam] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden en door R.M. Snijders van de Veiligheidsregio Noord-Holland Noord.
1.8
Omdat de rechtbank de ter zitting aangekondigde uitspraaktermijn van uiterlijk zes weken niet heeft gehaald, heeft zij partijen bericht uiterlijk zes weken later uitspraak te doen.

De bestreden besluiten

2.1
Verweerder heeft de last onder dwangsom van 17 november 2020 opgelegd omdat eiseres volgens hem het pand voor kamerverhuur in gebruik had zonder een ontvankelijke melding brandveilig gebruik. Dit levert een overtreding van artikel 1.18, eerste lid, aanhef en onder b, in samenhang bezien met artikel 1.19, van het Bouwbesluit 2012 op. In de dossiers bevindt zich ook een versie van het besluit tot oplegging van een last onder dwangsom die gedateerd is op 20 november 2020. De rechtbank gaat ervan uit dat dit de verzenddatum van het besluit is, zoals ook is vermeld in het hierna vermelde besluit.
2.2
Met het besluit van 30 april 2021 is verweerder op grond van artikel 5:37, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) tot invordering van de volgens hem verbeurde dwangsom van € 10.000,- overgegaan, omdat volgens hem uit de controle op 11 februari 2021 bleek dat eiseres niet heeft voldaan aan de last onder dwangsom van 17 november 2020.

Beoordeling door de rechtbank

3.1
De rechtbank beoordeelt of verweerder tot oplegging van de last onder dwangsom en invordering van € 10.000,- mocht besluiten. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
3.2
De rechtbank is van oordeel dat het beroep met betrekking tot de last onder dwangsom ongegrond is maar dat het beroep met betrekking tot het invorderingsbesluit gegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Over de last onder dwangsom – HAA 21/2430
Mocht als motivering verwezen worden naar het verweerschrift in bezwaar?
4. Anders dan eiseres betoogt, maakt het enkele feit dat in het door verweerder overgenomen advies van de bezwaaradviescommissie is volstaan met het overnemen van het verweerschrift in bezwaar niet dat het bestreden besluit van 15 april 2021 gebrekkig is gemotiveerd. In het verweerschrift is uitvoerig gereageerd op het bezwaar van eiseres. Om herhaling te voorkomen, mag de bezwaaradviescommissie daarbij aansluiten, als de weerlegging van de bezwaargronden in het verweerschrift voldoende is. Eiseres heeft verder niet geconcretiseerd dat en, zo ja, welke bezwaren in het verweerschrift onbesproken zouden zijn gebleven. Deze beroepsgrond slaagt dus niet.
Is er sprake van een overtreding?
5.1
Op grond van artikel 125, eerste lid, van de Gemeentewet is het gemeentebestuur bevoegd een last onder bestuursdwang op te leggen.
In het tweede lid staat dat de bevoegdheid tot oplegging van een last onder bestuursdwang wordt uitgeoefend door het college van burgemeester en wethouders, als de last tot handhaving van regels dient welke het gemeentebestuur uitvoert.
5.2
Op grond van artikel 1.18, eerste lid, aanhef en onder b, van het Bouwbesluit 2012 is het verboden om zonder of in afwijking van een gebruiksmelding een woonfunctie in gebruik te nemen of te gebruiken voor kamergewijze verhuur.
5.3
In artikel 1.19, eerste lid, van het Bouwbesluit 2012 staat dat een gebruiksmelding ten minste vier weken voor de voorgenomen aanvang van het gebruik schriftelijk wordt ingediend bij het bevoegd gezag.
In het zesde lid staat dat voor zover dit naar het oordeel van het bevoegd gezag nodig is om aannemelijk te maken dat het gebruik voldoet aan de bij of krachtens de wet gegeven voorschriften, de melder bij de gebruiksmelding, bedoeld in artikel 1.18, eerste lid, onderdelen a, onder 1, en b, een situatieschets verstrekt met noordpijl met een schaal die niet kleiner is dan 1:1.000, en per bouwlaag een plattegrondtekening met een schaal die niet kleiner is dan 1:100 bij een gebouw met een brutovloeroppervlakte van minder dan 10.000 m2 en niet kleiner dan 1:200 bij een grotere brutovloeroppervlakte. In de onderdelen a tot en met e van het zesde lid is gespecificeerd welke gegevens op de plattegrondtekening of een bijlage daarvan aangegeven moeten worden.
5.4
Eiseres bestrijdt dat zij geen ontvankelijke melding bandveilig gebruikt heeft ingediend. Daartoe verwijst zij naar de gebruiksmelding van 28 april 2020. De eisen die verweerder aan de melding stelt vinden volgens eiseres geen grondslag in het Bouwbesluit 2012.
5.5
Niet in geschil is dat het pand ten tijde van de oplegging van de last onder bestuursdwang voor kamerverhuur werd gebruikt en dat voor dat gebruik een melding brandveilig gebruik vereist was. In geschil is of de door eiseres op 28 april 2020 ingediende gebruiksmelding voldoet aan de eisen van artikel 1.19 van het Bouwbesluit 2012. Als dat niet het geval is, dan ontbrak een ontvankelijke gebruiksmelding en was dus sprake van een overtreding als bedoeld in artikel 1.18, eerste lid, aanhef en onder b, van het Bouwbesluit 2012.
5.6
Uit de brief van 7 juli 2020 van de brandweer blijkt dat de gebruiksmelding van 28 april 2020 is getoetst aan de indieningsvereisten en de relevante brandveiligheidsvoorschriften van het Bouwbesluit 2012. In bijlage A bij deze brief is aangekruist op welke punten de melding niet voldeed aan het zesde lid van artikel 1.19 van het Bouwbesluit 2012. Zo was er geen situatieschets met noordpijl met een schaal die niet kleiner is dan 1:1.000. Ook was er per bouwlaag geen plattegrondtekening met de vereiste schaal. Verder waren op de plattegrondtekening niet per ruimte de gebruiksbestemming en opstelling van inventaris en inrichtingselementen aangeduid. Ook miste de plattegrondtekening de aanduidingen van de plaats van vluchtroutes, zelfsluitende deuren en noodverlichting. Tot slot miste de plattegrondtekening gegevens en bescheiden over de aard en plaats van de brandveiligheidsinstallaties.
5.7
Verweerder heeft op basis van deze bevindingen van de brandweer de melding met de brief van 20 oktober 2020 buiten behandeling gesteld en de last onder dwangsom van 17 november 2020 opgelegd. De rechtbank stelt vast dat eiseres niet heeft onderbouwd dat zij de volgens de brandweer ontbrekende gegevens wel zou hebben ingediend. De verwijzing naar een brief van verweerder van 3 december 2018 is in dat kader onvoldoende. Weliswaar heeft verweerder in die brief vermeld dat het pand voldoet aan de wettelijke voorschriften, maar uit de brief volgt dat die vermelding mede is gebaseerd op door eiseres toegezegde en toen dus nog niet uitgevoerde werkzaamheden. Bovendien is in de brief vermeld dat het traject van de melding brandveilig gebruik nog niet is afgerond. De rechtbank ziet verder geen grond voor het oordeel dat verweerder aan de gebruiksmelding eisen heeft gesteld die geen grondslag vinden in het Bouwbesluit 2012. De volgens de brandweer ontbrekende gegevens, zoals gespecificeerd in bijlage A bij de brief van 7 juli 2020, komen immers overeen met gegevens die op grond van artikel 1.19, zesde lid, van het Bouwbesluit 2012 bij een gebruiksmelding verlangd mogen worden. Dit betekent dat eiseres ten tijde van het besluit van 17 november 2020 geen ontvankelijke gebruiksmelding had ingediend, zodat sprake was van een overtreding van artikel 1.18, eerste lid, aanhef en onder b, van het Bouwbesluit 2012. Verweerder was dan ook bevoegd om de last onder dwangsom op te leggen.
Zijn er bijzondere omstandigheden om van handhaving af te zien?
6.1
Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal bij een overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Alleen onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevraagd dit niet te doen. Dit kan zich voordoen als concreet zicht op legalisatie bestaat. Verder kan handhavend optreden onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen doelen, zodat van optreden in die concrete situatie moet worden afgezien.
6.2
De rechtbank oordeelt dat geen sprake was van concreet zicht op legalisatie. Ten tijde van de oplegging van de last onder dwangsom waren er immers geen concrete aanknopingspunten dat eiseres alsnog een ontvankelijke melding brandveilig gebruik zou indienen.
6.3
De rechtbank ziet ook overigens geen bijzondere omstandigheden op grond waarvan verweerder in dit geval van handhavend optreden had moeten afzien. Het Bouwbesluit 2012 schrijft in bepaalde gevallen, zoals bij kamerverhuur, een gebruiksmelding voor, zodat preventief gecontroleerd kan worden of het desbetreffende bouwwerk voldoet aan de voorschriften betreffende brandveiligheid. Aldus wordt voorkomen dat een bouwwerk een gevaar voor de gebruikers en/of omwonenden kan gaan vormen. Nu de door eiseres gedane gebruiksmelding, zoals hiervoor overwogen, niet alle vereiste gegevens bevatte, was het belang van brandveiligheid aan de orde. De rechtbank volgt eiseres dan ook niet in haar betoog dat verweerder oneigenlijk gebruik van zijn handhavingsbevoegdheid zou hebben gemaakt.
Conclusie over de last onder dwangsom - HAA 21/2430
7. Het beroep met betrekking tot de last onder dwangsom ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit van 15 april 2021 standhoudt en eiseres in zoverre geen gelijk krijgt. Omdat het beroep ongegrond is, krijgt eiseres het griffierecht niet terug en krijgt zij ook geen vergoeding van haar proceskosten ten aanzien van de last onder dwangsom.
Over het invorderingsbesluit - HAA 21/2430
8.1
Ingevolge artikel 5:39, eerste lid, van de Awb, heeft beroep met betrekking tot een last onder dwangsom mede betrekking op een beschikking die strekt tot invordering van de dwangsom voor zover de belanghebbende deze beschikking betwist.
8.2
Nu eiseres het invorderingsbesluit van 30 april 2021 betwist, heeft het met betrekking tot de last onder dwangsom ingestelde beroep van rechtswege mede betrekking op het invorderingsbesluit.
8.3
Verweerder heeft in strijd met artikel 5:39, eerste lid, van de Awb beslist op het door eiseres tegen de invorderingsbeschikking van 30 april 2021 gemaakte bezwaar. Verweerder had het bezwaarschrift op grond van dat artikel en artikel 6:15 van de Awb ter behandeling als beroepschrift door moeten sturen aan de rechtbank. Daaruit volgt dat het besluit van 17 november 2021 in strijd met de wet is genomen.
8.4
De rechtbank zal het besluit van 17 november 2021 vernietigen en zal het ingediende beroepschrift tegen dat besluit en het onderliggende bezwaarschrift, gelet op artikel 5:39, eerste lid, van de Awb, betrekken bij het van rechtswege ontstane beroep.
8.5
Eiseres voert aan dat verweerder ten onrechte tot invordering van de dwangsom is overgegaan. Aan de last onder dwangsom van 17 november 2020 was met de melding van januari 2021 voldaan. Verweerder heeft ten onrechte die melding niet geaccepteerd vanwege allerlei aanvullende eisen die de wet niet voorschrijft.
8.6
De rechtbank stelt vast dat eiseres in januari 2021 een nieuwe melding brandveilig gebruik heeft ingediend. Het digitale meldingsformulier is op zowel 12 als 14 januari 2021 gedateerd. Daarop heeft verweerder bij brief van 8 februari 2021 gereageerd met de mededeling dat de melding niet aan de indieningsvereisten voldoet en dat de ontbrekende gegevens binnen zes weken geleverd moeten worden. Op 1 april 2021 heeft verweerder de melding buiten behandeling gesteld omdat de ontbrekende gegevens niet alsnog zijn verstrekt.
8.7
De rechtbank is van oordeel dat verweerder in het invorderingsbesluit ten onrechte heeft geconcludeerd dat eiseres nog steeds geen ontvankelijke gebruiksmelding had ingediend. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat in de brief van 8 februari 2021 niet concreet is omschreven op welke punten de melding van januari 2021 niet zou voldoen aan de eisen van artikel 1.19 van het Bouwbesluit 2012. In de brief worden bovendien stukken verlangd die niet te herleiden zijn tot dat artikel, zoals een overeenkomst met de buurman, en lijken gegevens te worden verlangd die niet zozeer de gebruiksmelding zelf betreffen, maar de brandveiligheidseisen waaraan een bouwwerk moet voldoen. De rechtbank neemt tevens de brief van de brandweer van 12 januari 2022 in aanmerking. In die brief heeft de brandweer een advies gegeven in het kader van de brandveiligheid van het pand, op grond van een controle ter plaatse en op grond van de melding van januari 2021. De brandweer adviseert verweerder nadere voorwaarden op te leggen aan het gebruik om de bereikbaarheid, bestrijdbaarheid en het veilig vluchten vanuit het pand voldoende te waarborgen. Uit de als bijlage A bij de brief gevoegde toezichtrapportage blijkt echter dat bij onderdeel 2.4 “Melding brandveilig gebruik” op alle punten vinkjes met de betekenis “Voldoet” zijn geplaatst. Hieruit blijkt dus dat de melding brandveilig gebruik van januari 2021 aan alle indieningsvereisten van het zesde lid van artikel 1.19 van het Bouwbesluit 2021 voldeed. Verweerder heeft zich dan ook ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiseres een dwangsom heeft verbeurd. Weliswaar voldeed het pand van eiseres volgens de brandweer niet aan andere normen betreffende brandveiligheid, maar daar zag de last onder dwangsom van 17 november 2020 niet op.

Conclusie over het invorderingsbesluit - HAA 21/2430

9.1
Het beroep van rechtswege tegen het invorderingsbesluit van 30 april 2021 is gegrond, omdat verweerder ten onrechte ervan uit is gegaan dat eiseres de last onder dwangsom niet is nagekomen. De rechtbank zal het invorderingsbesluit vernietigen. Dit betekent dat eiseres in zoverre gelijk krijgt en geen dwangsom hoeft te betalen. Aan de bespreking van de overige beroepsgronden komt de rechtbank niet toe.
9.2
Omdat eiseres gelijk krijgt, krijgt zij een vergoeding voor de gemaakte proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.674,- omdat de gemachtigde van eiseres als beroepsmatige rechtsbijstandverlener een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht wordt aan elk van deze proceshandelingen een punt toegekend met een waarde van € 837,- en wordt wegens het gemiddelde gewicht van de zaak een wegingsfactor van 1 gehanteerd. Verder zijn er geen kosten gemaakt die voor vergoeding in aanmerking komen. Verweerder hoeft voor het beroep tegen het invorderingsbesluit geen griffierecht te vergoeden, omdat dit beroep van rechtswege is ontstaan.
Over HAA 21/7203
10. De rechtbank verwijst naar de eerdere overwegingen onder 8.1 tot en met 8.4. Omdat onder zaaknummer HAA 21/2430 van rechtswege beroep tegen het invorderingsbesluit is ontstaan, is met betrekking tot dat besluit ten onrechte een ander zaaknummer aangemaakt en griffierecht geheven. De griffier zal dit griffierecht terugbetalen aan eiseres.

Beslissing

De rechtbank:
inzake HAA 21/2430:
- verklaart het beroep tegen het besluit van 15 april 2021 ongegrond;
- verklaart het beroep van rechtswege tegen het besluit van 30 april 2021 gegrond;
- vernietigt de besluiten van 17 november 2021 en 30 april 2021;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.674,- aan proceskosten aan eiseres;
inzake HAA 21/7203:
- bepaalt dat de griffier het griffierecht van € 360,- aan eiseres terugbetaalt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J. de Vries, in aanwezigheid van mr. S. Pirs, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 29 september 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.