In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 19 september 2023 uitspraak gedaan in een verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling (wsnp) van een schuldenaar. De schuldenaar was op 27 februari 2018 op rekest failliet verklaard en had op 28 april 2023 een verzoek tot opheffing van zijn faillissement ingediend, gelijktijdig met een verzoek tot toelating tot de wsnp. Het faillissement werd op 11 juli 2023 opgeheven bij gebrek aan baten. De rechtbank heeft het verzoek tot toelating tot de wsnp behandeld op 12 september 2023.
De rechtbank oordeelde dat de schuldenaar niet-ontvankelijk was in zijn verzoek tot toelating tot de wsnp, omdat er voorafgaand aan dit verzoek geen minnelijk traject had plaatsgevonden. De schuldenaar had geen aanbod tot een schuldregeling gedaan aan zijn schuldeisers, wat vereist is voor een ontvankelijkheid in de wsnp. De curator had verklaard dat hij geen aanbod kon doen aan de schuldeisers, maar dit ontsloeg de schuldenaar niet van de verplichting om zelf een poging te doen tot een minnelijk traject. De rechtbank concludeerde dat de schuldenaar, gezien zijn afdrachtcapaciteit, in staat was om een aanbod te doen en dat het voor hem niet onmogelijk was om een regeling te treffen met zijn schuldeisers.
De rechtbank heeft de schuldenaar geadviseerd om zich te wenden tot de gemeente voor een minnelijk schuldhulpverleningstraject. De beslissing van de rechtbank houdt in dat de schuldenaar niet-ontvankelijk is verklaard in zijn verzoek om toelating tot de wsnp, en dat hij binnen acht dagen na de uitspraak hoger beroep kan instellen, indien hij daartoe recht heeft volgens de Faillissementswet.