ECLI:NL:RBNHO:2023:9781

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
14 september 2023
Publicatiedatum
29 september 2023
Zaaknummer
C/15/343016 / JU RK 23-1222
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen na zorgelijke opvoedsituatie

In deze zaak heeft de kinderrechter op 14 september 2023 uitspraak gedaan over het verzoek van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Amsterdam (GI) om een machtiging tot uithuisplaatsing van drie minderjarigen bij hun vader. De kinderen wonen momenteel bij hun moeder, die gezamenlijk gezag uitoefent met de vader. De GI stelde dat de kinderen in een onveilige situatie verkeren door de gedragingen van de moeder, die volgens hen een overweldigende invloed op de kinderen heeft en hen structureel tegen de vader opzet. De moeder betwistte deze claims en voerde aan dat er geen objectieve zorgen zijn over de opvoedsituatie. Tijdens de zitting gaven de kinderen aan zich veilig te voelen bij hun moeder en niet bij de vader geplaatst te willen worden. De kinderrechter concludeerde dat er onvoldoende bewijs was voor de noodzaak van een uithuisplaatsing en dat de opvoedsituatie bij de moeder niet als onveilig kon worden gekwalificeerd. Het verzoek van de GI werd afgewezen, evenals het zelfstandig verzoek van de moeder tot wijziging van de gecertificeerde instelling. De kinderrechter benadrukte het belang van verbetering van de communicatie tussen de ouders en de noodzaak voor hulpverlening.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Haarlem
Zaaknummer: C/15/343016 / JU RK 23-1222
Datum uitspraak: 14 september 2023
Beschikking van de kinderrechter over een afwijzing machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
De gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Amsterdam, gevestigd te Amsterdam,
hierna te noemen de GI,
over
[de minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] in [plaats] ,
hierna te noemen [de minderjarige 1] ,
[de minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] in [plaats] ,
hierna te noemen [de minderjarige 2] ,
[de minderjarige 3], geboren op [geboortedatum] in [plaats] ,
hierna te noemen [de minderjarige 3] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [plaats] ,
advocaat mr. S.A. Raalte te Hoorn,
[de vader],
hierna te noemen de vader,
wonende te [plaats] .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
  • het verzoekschrift met bijlagen, binnengekomen bij de rechtbank op 15 augustus 2023;
  • het emailbericht met bijlage, van de GI ingekomen bij de rechtbank op 17 augustus 2023;
  • het verweerschrift met zelfstandig verzoek namens de moeder, ingekomen bij de rechtbank op 11 september 2023.
1.2.
De zaak is mondeling behandeld met gesloten deuren op 14 september 2023. Daarbij waren aanwezig:
- de vader;
- de moeder met haar advocaat;
- [vertegenwoordiger van de GI] en [vertegenwoordiger van de GI] , namens de GI.
1.3.
De kinderrechter heeft voorafgaand aan de zitting afzonderlijk met [de minderjarige 1] , [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] gesproken die daarbij hun mening hebben gegeven.
1.4.
Tijdens de zitting was ook als informant aanwezig [informant] van de GGD.

2.De feiten

2.1.
De vader en de moeder hebben gezamenlijk gezag over [de minderjarige 1] , [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] (hierna: de kinderen).
2.2.
De kinderen wonen bij hun moeder.
2.3.
Bij beschikking van deze rechtbank van 31 maart 2023 zijn de kinderen onder toezicht gesteld tot 31 maart 2024.

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt een machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen bij de vader voor de duur van de ondertoezichtstelling, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
3.2.
Ter onderbouwing van het verzoek stelt de GI het volgende.
De kinderen verkeren in een onveilige situatie en het is daardoor noodzakelijk dat zij uit huis worden geplaatst. Er is sprake van een zeer overweldigende moeder, die de indruk wekt ernstig belast te zijn met persoonlijke problematiek. Dit leidt tot een uiterst onveilige leefomgeving voor de kinderen. Er zijn sterke signalen van herhaalde mishandeling van de kinderen, zowel fysiek als geestelijk. Ook zet de moeder de kinderen structureel op tegen de vader. Zij negeert daarbij de adviezen vanuit de GI en houdt zich niet aan de beslissing van de rechter. De kinderen lijken door hun moeder te worden belemmerd in hun mogelijkheden om contact te hebben met instanties zoals de Raad voor de Kinderbescherming, de GI en de buitenwereld. De moeder verkeert voortdurend in een impulsieve toestand. Zij laat zich door niemand beperken, heeft een aversie tegen regels en wetten in de samenleving en doet waar ze zin in heeft. De moeder geeft aan dat zij in samenspraak met haar kinderen bepaalt wat goed voor hen is. De moeder lijkt onbekwaam om te reflecteren op haar eigen gedrag.
3.3.
Tijdens de zitting heeft de GI hieraan toegevoegd dat de moeder de indruk wekt dat de kinderen met de uithuisplaatsing worden geplaatst op een onbekende plek. Het gaat echter om een overplaatsing van de kinderen naar de andere ouder met gezag, de vader.
Naar aanleiding van zorgelijke informatie die de GI binnenkreeg, onder andere van de voogd van de pleegkinderen van moeder, is geprobeerd om met de moeder te praten. De moeder laat echter geen hulp binnen.
De voogd van de pleegkinderen die ook bij moeder wonen, heeft informatie gedeeld met de GI en er is een huisbezoek geweest bij de moeder. Daarna zijn de verklaringen vanuit het netwerk toegevoegd. De GI maakt zich zorgen over het gedrag en de houding van de moeder. De verklaringen vanuit het netwerk zijn schokkend. De bedreigde ontwikkeling van de kinderen is weliswaar niet fysiek zichtbaar, maar kan hen interne problemen geven, ook op latere leeftijd. De GI ziet een uithuisplaatsing als enige mogelijkheid om de impasse te doorbreken. De kinderen moeten hun eigen identiteit kunnen ontwikkelen. Daarnaast moeten ze de kans krijgen om een gezonde relatie met hun vader en hun familie te ontwikkelen.
Ook voor de pleegkinderen van moeder is het belangrijk dat er een uitspraak wordt gedaan over de uithuisplaatsing. De GI heeft geconcludeerd dat de moeder geen pleegmoeder meer kan zijn. Er zijn grote zorgen over de veiligheid van de pleegkinderen die bij haar opgroeien. Zij zijn zeer kwetsbaar en hun verblijf bij de pleegmoeder is onveilig. De opvoedsituatie bij de moeder is daarom voor ieder kind onveilig. Desgevraagd geeft de GI aan dat er deze kwetsbaarheid vooral ziet op de pleegkinderen en niet op [de minderjarige 1] , [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] .
Er is nog geen hulp bij de moeder ingezet. Eerst wil de GI zicht krijgen op de problematiek van het gezin. Er is sprake van complexe echtscheidingsproblematiek en een onveilige opvoedsituatie. De GI luistert naar de kinderen, maar vraagt zich af of zij zich durven te uiten. Zij zijn het gedrag van de moeder gewend en zijn loyaal aan de moeder.

4.De mening van de minderjarigen

4.1.
[de minderjarige 3] heeft aan de kinderrechter verteld dat het thuis goed gaat. Ook gaat het goed op school. [de minderjarige 3] voelt zich thuis veilig. Bij haar vader voelt zij zich soms niet veilig.
4.2.
[de minderjarige 2] heeft aan de kinderrechter verteld dat het goed gaat bij de moeder thuis. Hij wordt niet mishandeld of geslagen. [de minderjarige 2] vindt het ook fijn om bij de vader thuis te zijn, maar hij wil er niet wonen.
4.3.
[de minderjarige 1] heeft aan de kinderrechter verteld dat een uithuisplaatsing niet nodig is. Er is nooit iemand thuis geweest om met hem te spreken. Dit is ook niet echt nodig. [de minderjarige 1] is veel van huis in verband met zijn werk en opleiding. Als hij thuis is, dan ervaart hij geen problemen.

5.De standpunten

5.1.
De moeder voert verweer tegen het verzoek en vindt dat het afgewezen moet worden. Bij wijze van zelfstandig verzoek, verzoekt de moeder te bepalen dat de GI wordt vervangen door een andere gecertificeerde instelling. Indien de kinderrechter het verzoek tot uithuisplaatsing toewijst, verzoekt de moeder de zorgregeling te wijzigen en/of een zorgregeling te bepalen, waarbij de kinderen in de oneven weken van maandag 10.00 uur tot zondagavond 19.00 uur bij de moeder verblijven, althans een in goede justitie te bepalen zorgregeling.
5.2.
Ter onderbouwing voert de moeder het volgende aan.
De moeder herkent zich niet in het van haar geschetste beeld en acht de inhoud en toonzetting van het verzoekschrift zeer kwetsend en eenzijdig. Zij benadrukt dat de GI geen enkele keer met de kinderen heeft gesproken. De stelling dat de moeder een gesprek zou belemmeren is volgens de moeder aantoonbaar onjuist. Ook heeft de GI maar twee keer in persoon met de moeder gesproken.
Veel stellingen in het verzoekschrift en plan van aanpak worden door de GI niet onderbouwd of zijn gebaseerd op informatie verkregen van de vader en zijn netwerk. De moeder vindt het onbegrijpelijk dat de GI wel contact heeft gehad met het netwerk van de vader, maar niet met het netwerk van de moeder. Voorkomen moet worden dat de ouderlijke strijd wordt voortgezet, waarbij de GI aan de zijde van vader meedoet.
De moeder betwist ook de inhoud van de verklaringen van het netwerk van de vader. Zij geven een eenzijdig en onjuist beeld. Ook brengt de moeder verklaringen in van personen uit haar netwerk, die haar goed kennen en die een ander licht kunnen schijnen op haar en haar opvoeding.
Gelet op de zeer moeizame relatie tussen de moeder aan de ene kant en, de vader en zijn netwerk aan de andere kant, kan er wat de moeder betreft geen waarde worden gehecht aan de verklaringen van de personen uit het netwerk van de vader. Ook is het merendeel van de verklaringen gebaseerd op oordelen en interpretaties van personen die langere periodes niet in het leven zijn geweest van de moeder en de kinderen. Daarnaast hebben de meeste verklaringen geen betrekking op de kinderen, maar op de omgangsvormen van de moeder.
De moeder benadrukt dat derden die betrokken zijn in het leven van de kinderen, zoals de huisarts, de school en werk, geen signalen hebben ontvangen dat de kinderen mentaal of fysiek worden mishandeld door de moeder.
Er is volgens de moeder geen sprake van ouderverstoting. Alle drie de kinderen hebben regelmatig contact met hun vader. De moeder stimuleert het contact tussen de kinderen en de vader zo veel mogelijk. De kern van het probleem is volgens de moeder dat partijen onvoldoende in staat zijn om in het belang van de kinderen tot afspraken te komen. Dit rechtvaardigt een ondertoezichtstelling en vergt intensieve hulpverlening, maar geen uithuisplaatsing. De GI legt nu de volledige verantwoordelijkheid voor de huidige situatie met de kinderen en het contact met de vader, bij de moeder. Dat is onredelijk en in strijd met de waarheid.
De moeder betwist verder dat zij de kinderen zou belemmeren in hun mogelijkheden contact te hebben de Raad voor de Kinderbescherming, Jeugdbescherming en de buitenwereld. De kinderen zijn juist heel sociaal en hebben een druk eigen leven buiten het erf van de moeder.
De moeder acht het niet in het belang van de kinderen dat zij uit huis geplaatst worden. Zij hebben roerige jaren achter de rug, waarbij lang onzekerheid was over de zorgregeling. Het is van belang dat de kinderen zoveel mogelijk rust en stabiliteit ervaren en dat zij in hun vertrouwde (sociale) omgeving kunnen blijven. Bij de vader moeten de kinderen, vooral [de minderjarige 1] , opnieuw wennen aan een nieuwe werkelijkheid. Ook worden zij dan gescheiden van hun moeder, zus, pleegzusjes en grootouders.
De moeder betwist de stelling van de GI dat de vader beter in staat lijkt te zijn dan de moeder om emotionele toestemming te geven voor het contact van de kinderen met de moeder. De vader heeft verder een druk werkschema en zal niet in staat zijn de volledige zorg voor de kinderen te dragen. Mocht de kinderrechter besluiten de kinderen uit huis te plaatsen, dan verzoekt de moeder een zorgregeling vast te leggen.
De moeder concludeert tot slot dat er geen signalen zijn dat het niet goed zou gaan met de kinderen. De GI heeft onvoldoende gekeken naar minder vergaande maatregelen. Er is tot
op heden nog geen enkele hulpverlening ingezet. De uithuisplaatsing is daarom volgens de moeder niet proportioneel en niet in het belang van de kinderen.
5.3.
Tijdens de zitting is door en namens de moeder hieraan toegevoegd dat de GI aan de moeder geen enkel concreet voorstel heeft gedaan voor hulpverlening. De moeder heeft ook geen hulp geweigerd. Het verzoek van de GI gaat enkel over de persoon van moeder en niet over de kinderen. Alle verklaringen die de kinderen ten overstaan van derden hebben gedaan worden door de GI terzijde geschoven als onbetrouwbaar en te loyaal aan moeder. Er zijn geen “kindsignalen”; het gaat goed met de kinderen, ook op school. Het is schadelijk voor de kinderen als ze tegen hun wens in bij de vader worden geplaatst.
Desgevraagd heeft de moeder verklaard dat zij de communicatie met de vader zou willen verbeteren. De moeder staat open voor hulp op dat gebied.
5.4.
De vader heeft tijdens de zitting naar voren gebracht dat de kinderen bij de moeder thuis continu in angst leven. De moeder communiceert door te schreeuwen en de kinderen worden gedwongen dingen te vertellen. De vader weet uit eigen ervaring dat het zo gaat. Desgevraagd heeft de vader verklaard dat hij sinds 2021 niet meer op het erf woont. De vader is van mening dat de moeder niet is veranderd en dat de situatie voor de kinderen dus ook hetzelfde zal zijn. Bij de vader thuis kunnen en mogen de kinderen niet vrij praten over hun thuissituatie bij de moeder. Zodra de vader over nakoming van de zorgregeling of over de situatie bij de moeder praat, klappen de kinderen dicht. Over hun school willen ze wel praten. Daar maakt de vader zich geen zorgen over.

6.De beoordeling

verzoek machtiging uithuisplaatsing

6.1.
Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting is gebleken dat er sprake is van zeer uiteenlopende meningen over de opvoedsituatie van de kinderen bij de moeder. De GI en de vader maken zich grote zorgen over de kinderen, maar volgens de moeder zijn er geen redenen tot zorg. Uit de gesprekken met de kinderen komen geen zorgen over de opvoedsituatie naar voren. De kinderen geven aan graag in hun vertrouwde omgeving bij de moeder te wonen, zich daar niet onveilig voelen en ook dat zij niet bij de vader geplaatst willen worden. De GI en elk van de beide ouders zien hun visie gesteund door diverse verklaringen uit ieders netwerk. Deze verklaringen zijn niet objectief te noemen. Naast de verklaringen uit het netwerk is er weinig tot geen informatie van onafhankelijke bronnen beschikbaar die de noodzaak van een uithuisplaatsing ondersteunt. De door de GI verstrekte “interne informatie”, afkomstig van de voogd van de pleegkinderen van moeder, heeft betrekking op de pleegkinderen van de moeder. Uit die informatie blijkt dat deze pleegkinderen veel hebben meegemaakt, kwetsbaar zijn en belang hebben bij sensitieve opvoeders. Of de moeder voor die pleegkinderen een veilige opvoedsituatie biedt is hier niet aan de orde en staat nu niet ter beoordeling van de kinderrechter. Het gaat hier om de vraag of de opvoedsituatie bij de moeder voor de drie eigen kinderen zodanig is dat de kinderen uithuisgeplaatst moeten worden.
6.2.
Over die opvoedsituatie van de (eigen) kinderen bij de moeder thuis, hebben de kinderen tegen de kinderrechter en ook eerder bij andere rechters, consistent verklaard. Ze vinden hun moeder lief en hebben het fijn bij haar. Wel geven zij aan dat er wel eens ruzie is
en dat de moeder soms haar stem verheft, maar niet gebleken is dat één van de kinderen dit als een probleem ervaart. Van overige zorgen over de kinderen die maken dat de kinderen bij de moeder in de door de GI gestelde (emotioneel) onveilige situatie verkeren, is nu niet of onvoldoende gebleken.
De zorgen van de vader over de naleving van de zorgregeling door de moeder en of de kinderen zich vrij voelen om bij hem te zijn, maken ook niet dat de opvoedsituatie bij de moeder onveilig is. Wel constateert de kinderrechter dat het door de vader beschreven gedrag van de kinderen erop duidt dat er bij de kinderen sprake is van een loyaliteitsconflict. Het is van belang dat daar binnen de ondertoezichtstelling aandacht voor is. Daarnaast zal de communicatie tussen de ouders sterk moeten verbeteren. Nu de beide ouders stellen dat zij het belangrijk vinden dat de kinderen contact hebben met de andere ouder, ligt het op hun weg om zich in te spannen om hun onderlinge communicatie te verbeteren. De GI zal erop moeten toezien dat de ouders hiervoor hulp krijgen en hulp accepteren. Los van dit alles zal er ook rekening gehouden moeten worden met de wensen van de kinderen. Het is dan ook van belang dat de GI in staat wordt gesteld om met de kinderen te praten, zonder inmenging of beïnvloeding van één van de ouders. Ook hierbij is de inzet van de ouders nodig. Daarmee wordt het belang van de kinderen gediend. Een uithuisplaatsing zal hieraan echter niet bijdragen.
6.3.
Uit het voorgaande volgt dat de uithuisplaatsing van [de minderjarige 1] , [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] niet noodzakelijk is in het belang van hun verzorging en opvoeding. Nu niet is voldaan aan de wettelijke criteria van een machtiging tot uithuisplaatsing zal het verzoek van de GI worden afgewezen.
verzoek wijziging gecertificeerde instelling
6.4.
Het zelfstandig verzoek van de moeder tot wijziging van gecertificeerde instelling zal de kinderrechter ook afwijzen. Er is nog onvoldoende hulp ingezet en onvoldoende gedaan om tot een betere verstandhouding te komen. Het gezinsplan bevindt zich nog in de conceptfase. De kinderrechter spreekt de hoop en verwachting uit dat de beide ouders zich vanaf nu open zullen (blijven) stellen voor hulp. Deze hulp zal vooral gericht zijn op het verbeteren van hun onderlinge communicatie.

7.De beslissing

De kinderrechter:
7.1.
wijst af het verzoek van de GI
;
7.2.
wijst af het zelfstandig verzoek van de moeder tot wijziging gecertificeerde instelling.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.C.M. Swinkels, kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken op 14 september 2023, in aanwezigheid van mr. N. van Lede-Terhaar sive Droste als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld en getekend op 19 september 2023
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Amsterdam.