Ter onderbouwing voert de moeder het volgende aan.
De moeder herkent zich niet in het van haar geschetste beeld en acht de inhoud en toonzetting van het verzoekschrift zeer kwetsend en eenzijdig. Zij benadrukt dat de GI geen enkele keer met de kinderen heeft gesproken. De stelling dat de moeder een gesprek zou belemmeren is volgens de moeder aantoonbaar onjuist. Ook heeft de GI maar twee keer in persoon met de moeder gesproken.
Veel stellingen in het verzoekschrift en plan van aanpak worden door de GI niet onderbouwd of zijn gebaseerd op informatie verkregen van de vader en zijn netwerk. De moeder vindt het onbegrijpelijk dat de GI wel contact heeft gehad met het netwerk van de vader, maar niet met het netwerk van de moeder. Voorkomen moet worden dat de ouderlijke strijd wordt voortgezet, waarbij de GI aan de zijde van vader meedoet.
De moeder betwist ook de inhoud van de verklaringen van het netwerk van de vader. Zij geven een eenzijdig en onjuist beeld. Ook brengt de moeder verklaringen in van personen uit haar netwerk, die haar goed kennen en die een ander licht kunnen schijnen op haar en haar opvoeding.
Gelet op de zeer moeizame relatie tussen de moeder aan de ene kant en, de vader en zijn netwerk aan de andere kant, kan er wat de moeder betreft geen waarde worden gehecht aan de verklaringen van de personen uit het netwerk van de vader. Ook is het merendeel van de verklaringen gebaseerd op oordelen en interpretaties van personen die langere periodes niet in het leven zijn geweest van de moeder en de kinderen. Daarnaast hebben de meeste verklaringen geen betrekking op de kinderen, maar op de omgangsvormen van de moeder.
De moeder benadrukt dat derden die betrokken zijn in het leven van de kinderen, zoals de huisarts, de school en werk, geen signalen hebben ontvangen dat de kinderen mentaal of fysiek worden mishandeld door de moeder.
Er is volgens de moeder geen sprake van ouderverstoting. Alle drie de kinderen hebben regelmatig contact met hun vader. De moeder stimuleert het contact tussen de kinderen en de vader zo veel mogelijk. De kern van het probleem is volgens de moeder dat partijen onvoldoende in staat zijn om in het belang van de kinderen tot afspraken te komen. Dit rechtvaardigt een ondertoezichtstelling en vergt intensieve hulpverlening, maar geen uithuisplaatsing. De GI legt nu de volledige verantwoordelijkheid voor de huidige situatie met de kinderen en het contact met de vader, bij de moeder. Dat is onredelijk en in strijd met de waarheid.
De moeder betwist verder dat zij de kinderen zou belemmeren in hun mogelijkheden contact te hebben de Raad voor de Kinderbescherming, Jeugdbescherming en de buitenwereld. De kinderen zijn juist heel sociaal en hebben een druk eigen leven buiten het erf van de moeder.
De moeder acht het niet in het belang van de kinderen dat zij uit huis geplaatst worden. Zij hebben roerige jaren achter de rug, waarbij lang onzekerheid was over de zorgregeling. Het is van belang dat de kinderen zoveel mogelijk rust en stabiliteit ervaren en dat zij in hun vertrouwde (sociale) omgeving kunnen blijven. Bij de vader moeten de kinderen, vooral [de minderjarige 1] , opnieuw wennen aan een nieuwe werkelijkheid. Ook worden zij dan gescheiden van hun moeder, zus, pleegzusjes en grootouders.
De moeder betwist de stelling van de GI dat de vader beter in staat lijkt te zijn dan de moeder om emotionele toestemming te geven voor het contact van de kinderen met de moeder. De vader heeft verder een druk werkschema en zal niet in staat zijn de volledige zorg voor de kinderen te dragen. Mocht de kinderrechter besluiten de kinderen uit huis te plaatsen, dan verzoekt de moeder een zorgregeling vast te leggen.
De moeder concludeert tot slot dat er geen signalen zijn dat het niet goed zou gaan met de kinderen. De GI heeft onvoldoende gekeken naar minder vergaande maatregelen. Er is tot