ECLI:NL:RBNHO:2023:9711

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
22 september 2023
Publicatiedatum
29 september 2023
Zaaknummer
15.137566.23
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gevangenisstraf voor bedreiging met vuurwapen

Op 22 september 2023 heeft de Rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Alkmaar, uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van bedreiging met een vuurwapen. De zaak kwam voort uit een incident op 3 juni 2023 in Hoorn, waar de verdachte, in een voertuig, een vuurwapen of een daarop gelijkend voorwerp toonde aan [slachtoffer 2] en daarbij dreigende woorden richtte aan [slachtoffer 2] en diens partner, [slachtoffer 1]. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. Tijdens de zitting op 8 september 2023 heeft de officier van justitie bewezenverklaring van de feiten gevorderd, terwijl de verdediging vrijspraak bepleitte, stellende dat er onvoldoende bewijs was.

De rechtbank heeft de verklaringen van de slachtoffers, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], als betrouwbaar beoordeeld, mede ondersteund door camerabeelden en whatsapp-berichten die de gebeurtenissen rondom het incident bevestigden. De rechtbank kwam tot de conclusie dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de bedreigingen en heeft hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf maanden. De rechtbank overwoog dat bedreiging met een vuurwapen een ernstig feit is en dat de verdachte geen verantwoordelijkheid nam voor zijn daden. De opgelegde straf is in lijn met de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht voor soortgelijke feiten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15.137566.23 (P)
Uitspraakdatum: 22 september 2023
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 8 september 2023 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres 1],
nu gedetineerd in Justitieel Complex Zaanstad.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M.J.A. Colijn, en van wat de verdachte en zijn raadsman, mr. G.M. Terlingen, advocaat te Hoorn, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat hij:
feit 1
op of omstreeks 3 juni 2023 te Hoorn, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft/hebben verdachte en/of diens mededader(s) opzettelijk de partner van die [slachtoffer 1], te weten [slachtoffer 2], (in een voertuig en aldus op korte afstand)
- een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, getoond en/of een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op/tegen het hoofd en/of het been, althans op/tegen het lichaam, van die [slachtoffer 2] gehouden/gedrukt en/of
- ( daarbij) dreigend tegen die [slachtoffer 2] gezegd/geschreeuwd ‘Ik moet [slachtoffer 1] hebben’, althans woorden van gelijke dreigende aard/strekking;
feit 2
op of omstreeks 3 juni 2023 te Hoorn, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, en/of met zware mishandeling, immers heeft/hebben hij, verdachte en/of diens mededader(s) (in een voertuig en aldus op korte afstand)
een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, getoond aan die [slachtoffer 2] en/of een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op/tegen het hoofd en/of het been, althans op/tegen het lichaam, van die [slachtoffer 2] gehouden/gedrukt en/of
(nadat die [slachtoffer 2] uit (voornoemde) auto was weggerend/gevlucht) achter die [slachtoffer 2] aangerend (terwijl hij, verdachte, even daarvoor een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, aan die [slachtoffer 2] had getoond en/of op/tegen het hoofd en/of het been, althans op/tegen het lichaam van die [slachtoffer 2] had gehouden/gedrukt).

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 en onder 2 ten laste gelegde feiten. De officier van justitie acht niet bewezen dat de verdachte deze feiten in nauwe en bewuste samenwerking met een of meer anderen heeft begaan. Voor het onder 1 en onder 2 ten laste gelegde medeplegen moet vrijspraak volgen.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft integrale vrijspraak van de tenlastelegging bepleit, omdat het dossier onvoldoende bewijs bevat voor de conclusie dat de verdachte de verweten bedreigingen heeft begaan.
3.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1 en onder 2 ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen, die in de bijlage bij dit vonnis zijn opgenomen. De rechtbank overweegt hierover het volgende.
Bedreiging met vuurwapen
De verdachte wordt verweten dat hij zich in de nacht van 3 juni 2023 heeft schuldig gemaakt aan de bedreigingen van [slachtoffer 1] en haar partner, [slachtoffer 2]. [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hebben over deze verwijten (kort samengevat) verklaard dat [slachtoffer 2] die nacht een ontmoeting had met een man, die eigenlijk met [slachtoffer 1] had willen afspreken. [slachtoffer 2] is die nacht in de plaats van [slachtoffer 1] naar de afspraak gegaan en heeft met de man gesproken. Dat gesprek vond plaats in de auto van de man die stond geparkeerd in de [adres 2] in Hoorn. [slachtoffer 2] heeft verklaard dat de man in de auto een vuurwapen aan hem toonde en tegen zijn hoofd en been hield. Daarbij zei de man dreigend tegen hem dat hij [slachtoffer 1] moest hebben. [slachtoffer 2] is daarna uitgestapt en weggerend, waarop hij zag dat de man achter hem aan kwam. Toen [slachtoffer 2] de man niet meer zag, is hij naar huis gelopen. Daar heeft hij [slachtoffer 1] over de ontmoeting met de man verteld. Zij belde vervolgens de politie.
De verdachte heeft bekend dat hij de desbetreffende man is, dat zijn bijnaam [bijnaam] is en dat hij die nacht bij de [adres 2] in zijn auto met [slachtoffer 2] een gesprek heeft gevoerd. Volgens de verdachte betrof het echter een rustig gesprek. Hij heeft ontkend zich bedreigend te hebben geuit en een vuurwapen te hebben getoond. Ook heeft hij ontkend achter [slachtoffer 2] te zijn aangerend.
De verdediging heeft de betrouwbaarheid van de verklaringen die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] tegenover de politie hebben afgelegd in twijfel getrokken. De verdediging heeft er daarbij op gewezen dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] niet het achterste van hun tong hebben laten zien. Zij zijn niet open geweest over de aanwezigheid van [getuige] bij hen thuis en zijn niet bereid geweest aanvullende verklaringen af te leggen. Bovendien wist [slachtoffer 1] wel degelijk dat de man met wie [slachtoffer 2] een ontmoeting had, de verdachte (bijgenaamd [bijnaam]) was.
De rechtbank ziet geen reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] ([slachtoffer 2]) op het punt van de ten laste gelegde bedreigende handelingen. Hiervoor is van belang dat de verklaring van [slachtoffer 2] steun vindt in andere bewijsmiddelen. De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van [slachtoffer 2] als het aankomt op wat er bij de ontmoeting gebeurd is, steun vindt in de camerabeelden van een hospice in de directe omgeving van de [adres 2], die qua bewegingen van personen en qua tijdstippen overeenkomen met de verstuurde whatsappberichten tussen [slachtoffer 1] en [getuige], die eveneens bij de ontmoeting in de auto aanwezig was.
Uit de camerabeelden van het hospice is gebleken dat om 01:52 uur een persoon vanuit de richting van de [adres 2] rende, om 01:53 uur gevolgd door een tweede rennende persoon. Vervolgens kwam om 01:59 uur een derde persoon lopend met een lichtgevend voorwerp in de hand vanuit de [adres 2]. Uit de beelden is verder gebleken dat om 02:01 uur twee personen terugliepen richting de [adres 2]. Uit het whatsappgesprek tussen [getuige] en [slachtoffer 1] acht de rechtbank in dit verband relevant dat [getuige] om 01:52 uur aan [slachtoffer 1] berichtte dat er een probleem was. Meteen daarachteraan stuurde hij: “[slachtoffer 2] sprint” en “Ik sta hier bij de wagie”. Op de vraag van [slachtoffer 1] hoezo [slachtoffer 2] sprint, appte [getuige] om 01:56 uur dat [slachtoffer 2] ineens wegrende. Op de vraag van [slachtoffer 1] waarom en waar [bijnaam] dan is, antwoordde [getuige] om 01:57 uur dat hij gaat kijken. De rechtbank komt tot de conclusie dat deze camerabeelden en de whatsappberichten naadloos op elkaar aansluiten.
De verdediging heeft aangevoerd dat uit de beelden niet valt op te maken dat het de verdachte is die achter [slachtoffer 2] is aangerend en dat dat [getuige] moet zijn geweest. De rechtbank is echter van oordeel dat de eerder genoemde bewijsmiddelen de verklaring van [slachtoffer 2] ondersteunen dat hij door de verdachte is achternagezeten. Immers, op het moment dat op de camerabeelden de tweede rennende persoon is te zien, is [getuige] nog met [slachtoffer 1] aan het appen en staat hij nog bij de auto. Hij bericht pas vijf minuten later dat hij gaat kijken waar [bijnaam] is gebleven, wat overeenkomt met de omstandigheid dat op de camerabeelden om 01:59 uur een derde lopende persoon is te zien. De bewijsmiddelen weerspreken daarmee ook de verklaring van de verdachte, dat slechts sprake zou zijn geweest een rustig gesprek, waarbij hij in de auto is blijven zitten en niet achter de verdachte is aangerend.
Dit alles leidt ertoe dat de rechtbank de verklaring van [slachtoffer 2] over wat in de auto is gebeurd, betrouwbaar acht en van de juistheid daarvan omtrent de gebeurtenissen in de auto uitgaat. Het enkele feit dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] tegenover de politie geen volledige openheid van zaken hebben gegeven over de identiteit van de dader en geen aangifte hebben gedaan of nadere verklaringen hebben afgelegd, maakt hun verklaringen over de bedreigingen en de aanwezigheid van een vuurwapen naar het oordeel van de rechtbank niet onbetrouwbaar. De agenten die die nacht op de melding van [slachtoffer 1] reageerden en naar haar woning gingen, zagen dat [slachtoffer 1] geëmotioneerd was. Ook gaf zij aan te vrezen voor haar leven en voor dat van haar partner en haar kinderen. Onder die omstandigheden acht de rechtbank het voorstelbaar dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] ervoor hebben gekozen om de identiteit van de verdachte te verzwijgen en niet het achterste van hun tong te laten zien.
Bedreiging van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]
De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, de verweten bedreigingen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] bewezen. Volgens vaste jurisprudentie kan een bedreiging rechtstreeks tot de bedreigde zijn gericht, zoals in deze zaak tegen [slachtoffer 2] (feit 2), maar kan deze ook op een meer indirecte manier worden gedaan, zoals tegen [slachtoffer 1] (feit 1). Niet is vereist dat de bedreiging tegen de bedreigde zelf is geuit. Anders dan de verdediging, is de rechtbank van oordeel dat de bedreiging van [slachtoffer 1] van dien aard was en onder zodanige omstandigheden is gedaan, dat het niet anders kan dan dat het opzet van de verdachte erop was gericht dat die bedreiging [slachtoffer 1] zou bereiken en dat die van dien aard was dat bij haar in redelijkheid de vrees voor haar leven kon ontstaan.
Vrijspraak medeplegen feiten 1 en 2
De rechtbank acht tot slot niet bewezen dat de verdachte de bedreigingen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft medegepleegd met [getuige]. Voor die conclusie bevat het dossier naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende concrete feiten en aanknopingspunten. De verdachte zal daarom van het onder 1 en onder 2 ten laste gelegde medeplegen worden vrijgesproken.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 en onder 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat hij:
feit 1
op 3 juni 2023 te Hoorn [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk de partner van die [slachtoffer 1], te weten [slachtoffer 2], in een voertuig en aldus op korte afstand een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, getoond en op het hoofd en het been van die [slachtoffer 2] gehouden en dreigend tegen die [slachtoffer 2] gezegd ‘Ik moet [betrokkene] hebben’;
feit 2
op 3 juni 2023 te Hoorn [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft hij, verdachte, in een voertuig en aldus op korte afstand een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, getoond aan die [slachtoffer 2] en op het hoofd en het been van die [slachtoffer 2] gehouden.
Wat aan de verdachte onder deze feiten meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

De
onder 1 en onder 2bewezen verklaarde feiten leveren op:
telkens: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan de bewezen verklaarde feiten zou ontbreken. De bewezen verklaarde feiten zijn derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, met aftrek van de in voorarrest doorgebrachte tijd.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek op de zitting is gebleken. De rechtbank heeft daarbij ook acht geslagen op het feit dat de verdachte, blijkens het uittreksel van 27 juli 2023 van het strafblad op zijn naam, niet eerder is veroordeeld voor een bedreiging. In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de bedreigingen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. Dat heeft hij gedaan door tijdens een gesprek met [slachtoffer 2] aan hem een vuurwapen of een daarop gelijkend voorwerp te tonen, dat tegen diens hoofd en been te houden en daarbij dreigend te zeggen dat hij zijn partner, [slachtoffer 1], moest hebben. De verdachte heeft dit gedaan, omdat hij [slachtoffer 1] wilde laten ophouden dingen over hem te zeggen, waarover hij boos was.
Bedreiging is een ernstig feit, des te meer als daarbij een op een vuurwapen lijkend voorwerp wordt gebruikt. Met zijn gedrag heeft de verdachte een inbreuk gemaakt op de persoonlijke integriteit van [slachtoffer 2] en het gevoel van veiligheid van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. Dat blijkt ook uit de reactie van [slachtoffer 1], dat zij vreest voor haar leven en dat van haar partner en kinderen. Uit de proceshouding van de verdachte blijkt niet dat hij verantwoordelijkheid heeft willen nemen voor zijn gedrag of dat hij het laakbare daarvan inziet. De rechtbank neemt dat de verdachte kwalijk.
Gelet op de aard en ernst van de gepleegde feiten en de straffen die rechtbanken en gerechtshoven in soortgelijke zaken opleggen, acht de rechtbank alleen oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gerechtvaardigd. Bij het bepalen van de duur daarvan heeft de rechtbank als uitgangspunt genomen wat doorgaans wordt opgelegd voor soortgelijke feiten. Daarbij heeft de rechtbank gekeken naar de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht. Deze noemen voor een bedreiging van een persoon door middel van het tonen van een (nep)vuurwapen als strafmaat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier maanden.
De rechtbank heeft tot slot acht geslagen op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals die uit de stukken en op de zitting zijn gebleken. Die geven de rechtbank geen aanleiding tot matiging van de op te leggen straf.
Alles afwegende acht de rechtbank oplegging van een gevangenisstraf van vijf maanden, met aftrek van de in voorarrest doorgebrachte tijd, op zijn plaats. Tenuitvoerlegging van deze straf zal volledig plaatsvinden binnen een penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De wetsartikelen die van toepassing zijn, zijn de artikelen 57 en 285 van het Wetboek van Strafrecht.

8.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 en onder 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder deze feiten meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de onder 1 en onder 2 bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) maanden.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van deze straf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van die voorlopige hechtenis gelijk wordt aan de duur van de opgelegde gevangenisstraf.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. L. Boonstra, voorzitter,
mr. P.E. van der Veen en mr. I.E. Voorberg, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier, mr. P.H. Boersma,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 22 september 2023.
De oudste rechter, mr. P.E. van der Veen, is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bewijsmiddelenbijlage
[..]