ECLI:NL:RBNHO:2023:9682

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
26 september 2023
Publicatiedatum
28 september 2023
Zaaknummer
C/15/332745 / FA RK 22-4742
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing verzoek tot adoptie door stiefvader en wijziging geslachtsnaam minderjarige

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 26 september 2023 een verzoek tot adoptie door de stiefvader van een minderjarige toegewezen. De rechtbank oordeelde dat het kind, dat nooit contact heeft gehad met de biologische vader, niets meer van hem te verwachten heeft. De biologische vader had in 2016 een procedure gestart om gezag en omgang te verkrijgen, maar deze verzoeken werden afgewezen. Sindsdien heeft hij geen enkele poging ondernomen om contact met het kind te leggen. De rechtbank concludeerde dat de adoptie in het belang van het kind is, omdat zij zich geen 'echte' vader voelt en de wens heeft uitgesproken dat de stiefvader haar vader wordt. De moeder stemde in met het verzoek tot adoptie, terwijl de Raad voor de Kinderbescherming adviseerde om het verzoek af te wijzen, omdat het kind een deel van haar identiteit zou verliezen. De rechtbank oordeelde echter dat de adoptie de stabiliteit en veiligheid van het kind zou bevorderen en dat de stiefvader al vanaf de geboorte voor het kind zorgt. De rechtbank heeft ook de wijziging van de geslachtsnaam van het kind gelast, zodat zij dezelfde naam als haar stiefvader en moeder zal dragen. De beschikking is openbaar uitgesproken en er is een mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie en Jeugd
locatie Alkmaar
adoptie
zaak-/rekestnr.: C/15/332745 / FA RK 22-4742
beschikking van de meervoudige kamer voor familiezaken van 26 september 2023
in de zaak van:
[verzoeker] ,
wonende te [plaats] , gemeente [gemeente]
hierna mede te noemen: verzoeker,
advocaat: mr. J.H. Prins, kantoorhoudende te Den Helder,
-tegen-
[de vader] ,
wonende te [plaats] ,
hierna mede te noemen: de vader.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
[de moeder],
wonende te [plaats] , gemeente [gemeente] ,
hierna mede te noemen: de moeder.
In verband met het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure opgeroepen:
De Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Haarlem,
hierna te noemen: de Raad.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift, met bijlagen, van verzoeker van 29 september 2022, ingekomen op 30 september 2022;
- het rapport met advies van de Raad van 22 maart 2023, ingekomen op 23 maart 2023;
- het aanvullend verzoekschrift van verzoeker van 18 april 2023, ingekomen op 19 april 2023.
1.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 29 augustus 2023 in aanwezigheid van:
  • verzoeker, bijgestaan door mr. J.H. Prins;
  • de moeder;
  • [vertegenwoordiger van de raad] namens de Raad.
1.3.
De vader is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

2.De feiten en omstandigheden

2.1.
De vader en de moeder hebben een relatie met elkaar gehad. Deze relatie is reeds voor de geboorte van na te noemen minderjarige verbroken.
2.2.
Uit de moeder is geboren de minderjarige:
[de minderjarige] , op [geboortedatum] te [plaats] (hierna te noemen: [de minderjarige] ).
2.3.
De vader heeft [de minderjarige] na haar geboorte erkend, waarbij de ouders hebben gekozen voor de geslachtsnaam ‘ [geslachtsnaam] ’.
2.4.
De moeder is van rechtswege belast met het eenhoofdig gezag over [de minderjarige] .
2.5.
Bij beschikking van deze rechtbank van 11 oktober 2017 zijn de verzoeken van de vader om hem samen met de moeder met de uitoefening van het gezag over [de minderjarige] te belasten en om een omgangsregeling tussen hem en [de minderjarige] vast te stellen, afgewezen.
2.6.
Verzoeker is op [huwelijksdatum] gehuwd met de moeder. Zij leven sinds 1 juni 2015 in gezinsverband samen met [de minderjarige] .
2.7.
Verzoeker heeft drie kinderen uit twee eerdere relaties: [kind] , geboren op [geboortedatum] , [kind] , geboren op [geboortedatum] , en [kind] , geboren op [geboortedatum] . De moeder heeft twee kinderen uit een eerdere relatie: [kind] , geboren op [geboortedatum] , en [kind] , geboren op [geboortedatum] . De vader heeft twee kinderen uit eerdere relaties: [kind] , geboren op [geboortedatum] , en [kind] , geboren op [geboortedatum] .

3.Het verzoek

3.1.
Het verzoek strekt tot de adoptie van [de minderjarige] door verzoeker.
3.2.
Daarnaast verzoekt verzoeker om in geval van toewijzing van het verzoek tot adoptie, te bepalen dat [de minderjarige] na de adoptie de geslachtsnaam ‘ [geslachtsnaam] ’ zal hebben.
3.3.
Ter onderbouwing van het verzoek stelt verzoeker dat de adoptie in het kennelijk belang is van [de minderjarige] . [de minderjarige] worstelt met de huidige situatie, omdat zij het gevoel heeft dat zij geen ‘echte’ vader heeft. Zij heeft de wens uitgesproken dat verzoeker haar vader wordt door adoptie. Vanaf de geboorte van [de minderjarige] heeft verzoeker gezamenlijk met de moeder de zorg gedragen voor [de minderjarige] . Hij wil graag de vaderfiguur zijn en blijven voor [de minderjarige] en dat ook formaliseren.
3.4.
[de minderjarige] weet dat zij een andere vader heeft, maar zij hebben nooit contact met elkaar gehad. De adoptie verandert niets aan de genetische afstamming van [de minderjarige] . Verzoeker verwacht niet dat de vader nog deel zal gaan uitmaken van het leven van [de minderjarige] , zodat is voldaan aan de voorwaarde dat [de minderjarige] niets meer van haar vader in zijn hoedanigheid als ouder te verwachten heeft.

4.De standpunten

De moeder
4.1.
De moeder, die de met het gezag belaste ouder is, stemt in met het verzoek tot adoptie.
De Raad
4.2.
Uit het rapport van de Raad en de tijdens de mondelinge behandeling gegeven toelichting blijkt het volgende. De vader heeft in 2016 een verzoek gedaan om mede met het gezag over [de minderjarige] te worden belast en een omgangsregeling tussen hem en [de minderjarige] vast te stellen. Vervolgens heeft de moeder statusvoorlichting gegeven aan [de minderjarige] , zodat zij weet wie haar vader is. Na de procedure bij de rechtbank heeft de vader geen contact meer opgenomen met de moeder. De moeder bewaart voor [de minderjarige] een doos met foto’s, brieven en een ring die zij van de vader heeft gekregen. De spullen uit de doos heeft zij samen met [de minderjarige] bekeken.
4.3.
De Raad vreest dat in geval van adoptie door verzoeker wordt voorbijgegaan aan een deel van de identiteit van [de minderjarige] . Ook al heeft zij geen contact met de vader en heeft zij geen herinneringen aan hem, hij blijft haar vader en daarmee onderdeel van haar identiteit. Door het verzoek tot adoptie toe te wijzen kan aan haar het signaal worden afgegeven dat een deel van [de minderjarige] er niet mag zijn. Doordat er geen contact is met de vader kan [de minderjarige] zich nauwelijks een eigen beeld van de vader vormen. De angst en het verdriet van de moeder over wat in het verleden tussen haar en de vader is gebeurd, vormen een belemmering voor [de minderjarige] om vragen te stellen over haar vader. Niet gebleken is dat [de minderjarige] niets meer van haar vader heeft te verwachten in de hoedanigheid als ouder. De vader heeft aangegeven dat hij nog altijd graag contact wil met [de minderjarige] en dat hij voor haar wil blijven strijden.
4.4.
Aan de andere kant ziet de Raad de wens van [de minderjarige] om te worden geadopteerd door verzoeker. De adoptie kan bijdragen aan haar gevoel van basisveiligheid en bevestigen dat zij deel uitmaakt van het gezin van verzoeker en de moeder. De Raad is van mening dat de huidige thuis- en opvoedingssituatie van [de minderjarige] haar voldoende stabiliteit en veiligheid biedt, wat niet zal worden vergroot door de adoptie door verzoeker. Gelet op het voorgaande acht de Raad het niet in het belang van [de minderjarige] om de familierechtelijke banden met haar vader te doorbreken, mede omdat [de minderjarige] de gevolgen hiervan nog niet kan overzien gelet op haar jonge leeftijd. De Raad adviseert daarom het verzoek tot adoptie af te wijzen. Het beleggen van gezamenlijk gezag bij de moeder en verzoeker en een wijziging van de geslachtsnaam van [de minderjarige] is in deze situatie passender.

5.De beoordeling

Adoptie
5.1.
Het betreft hier een Nederlandse adoptie. Derhalve is het bepaalde in de artikelen 1:227 en 1:228 van het Burgerlijk Wetboek (BW) van toepassing.
5.2.
De rechtbank stelt voorop dat in artikel 1:227 BW onder meer is bepaald dat de adoptie in het kennelijk belang van het kind moet zijn en dat op het tijdstip van het verzoek moet vaststaan en voor de toekomst redelijkerwijs te voorzien moet zijn dat het kind niets meer van zijn ouder in die hoedanigheid heeft te verwachten. De rechtbank overweegt daarover als volgt.
5.3.
Hoewel de vader het verzoek tot adoptie niet in rechte heeft weersproken, heeft hij tegenover de Raad aangegeven dat hij niet instemt met de adoptie en dat hij nog een vaderrol wil spelen in het leven van [de minderjarige] . Vast staat dat de vader vanaf de geboorte van [de minderjarige] nog nooit contact met haar heeft gehad en dus ook nooit een vaderrol voor haar heeft vervuld. In 2016 is de vader een procedure gestart om mede met het gezag over [de minderjarige] te worden belast en om een omgangsregeling tussen hem en [de minderjarige] te laten vaststellen. Deze verzoeken zijn destijds afgewezen door de rechtbank en de vader heeft nadien niets meer ondernomen om contact met [de minderjarige] te krijgen, terwijl inmiddels lange tijd is verstreken. De vader heeft bijvoorbeeld niet - in lijn met die beschikking - een recente foto van hem aan de moeder opgestuurd. In de onderhavige procedure heeft de vader aanvankelijk geen medewerking verleend aan het Raadsonderzoek. Pas na ontvangst van de conceptrapportage is de vader met de Raadsonderzoeker in gesprek gegaan en hij heeft er ook voor gekozen om de zitting niet bij te wonen. De vader heeft met deze handelwijze geen enkele blijk gegeven van een daadwerkelijke wens of inspanning om deel te gaan uitmaken van het leven van [de minderjarige] . De rechtbank gaat er daarom vanuit dat [de minderjarige] niets meer heeft te verwachten van haar vader in de hoedanigheid van ouder.
5.4.
De rechtbank acht de adoptie verder in het kennelijk belang van [de minderjarige] . [de minderjarige] heeft een grote wens om te worden geadopteerd door verzoeker. Zij zat niet lekker in haar vel en was vaak verdrietig vanwege het gevoel dat zij geen ‘echte’ vader heeft. Volgens verzoeker en de moeder lijkt [de minderjarige] wat meer tot rust te zijn gekomen sinds het onderhavige verzoek is ingediend. De adoptie zal bijdragen aan het gevoel van [de minderjarige] dat zij volledig deel uitmaakt van het gezin en dat zij een volwaardige vaderfiguur heeft.
Een contra-indicatie voor de adoptie zou kunnen zijn dat [de minderjarige] hiermee een deel van haar identiteit verliest, omdat [de minderjarige] nu opgroeit met een negatief beeld van haar vader. Het is voor de moeder vanwege haar belaste verleden met de vader moeilijk om over de vader te praten of open te staan voor contact tussen hem en [de minderjarige] . De moeder heeft [de minderjarige] statusvoorlichting gegeven en zij hebben samen spullen van de vader bekeken, maar de spanning en angst bij de moeder vormen mogelijk een belemmering voor [de minderjarige] om vragen te stellen over haar vader of een band met hem aan te gaan. Naar het oordeel van de rechtbank zal het al dan niet toewijzen van de adoptie echter geen verschil maken in het beeld dat binnen het gezin van de vader bestaat. Afwijzing van het verzoek zal het risico voor de identiteitsontwikkeling van [de minderjarige] zodoende niet verminderen of wegnemen.
De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat [de minderjarige] wel contact heeft met de andere kinderen van haar vader, haar halfbroer [halfbroer] en haar halfzus [halfzus] . [halfbroer] en met name [halfzus] – die beiden wel contact onderhouden met de/hun vader – vormen voor [de minderjarige] een schakel naar de vader via welke zij meer over hem te weten kan komen of op enig moment in contact met hem kan komen.
De rechtbank acht het van belang dat de moeder beseft dat hetgeen zij naar [de minderjarige] uitstraalt over de vader invloed heeft op de ontwikkeling van [de minderjarige] . Het is de taak en verantwoordelijkheid van de moeder en verzoeker om [de minderjarige] te ondersteunen en haar de ruimte te geven ook dit deel van haar identiteit te ontdekken. Verzoeker heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat hij het zou begrijpen als [de minderjarige] op latere leeftijd contact met haar vader wil en dat hij dat niet zal tegenhouden. Ook de moeder heeft verklaard dat zij het heel lastig vindt om [de minderjarige] naar haar vader te laten gaan, maar dat zij haar eigen gevoelens dan aan de kant zal zetten. De rechtbank gaat ervan uit dat de moeder en verzoeker dit in de toekomst ook daadwerkelijk zullen doen. Onder deze omstandigheden acht de rechtbank het meest belangrijk dat de band tussen verzoeker en [de minderjarige] juridisch wordt bevestigd, temeer nu [de minderjarige] al haar hele leven door verzoeker wordt verzorgd en opgevoed.
5.5.
Nu ook aan de overige voorwaarden en vereisten voor adoptie is voldaan, zal de rechtbank het verzoek tot adoptie van [de minderjarige] door verzoeker toewijzen.
Geslachtsnaam
5.6.
[de minderjarige] is het eerste kind tot wie verzoeker en de moeder samen in familierechtelijke betrekking komen te staan. Verzoeker en de moeder hebben ervoor gekozen dat [de minderjarige] de geslachtsnaam ‘ [geslachtsnaam] ’ zal dragen, zodat de rechtbank de wijziging van de geslachtsnaam van [de minderjarige] zal gelasten zoals hierna te melden.

6.De beslissing

6.1.
spreekt uit de adoptie van de minderjarige van het vrouwelijk geslacht:
[de minderjarige],
geboren op [geboortedatum] te [plaats] ,
door verzoeker voornoemd;
6.2.
gelast wijziging van de geslachtsnaam van de minderjarige in: ‘ [geslachtsnaam] ’;
6.3.
draagt de griffier – op grond van artikel 1:20e lid 1 BW - op niet eerder dan drie maanden na de dag van de uitspraak van deze beschikking -en indien daartegen geen hoger beroep is ingesteld- een afschrift van deze beschikking te zenden aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente [gemeente] .
Deze beschikking is gegeven door mr. W.P. van der Haak, voorzitter, en mr. M.A.J. Berkers en mr. C. Maat, rechters, allen kinderrechters, in tegenwoordigheid van T. Jelierse als griffier en in het openbaar uitgesproken op 26 september 2023.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.