In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 27 september 2023 uitspraak gedaan over het verzoek tot opheffing van het bewind over de goederen van betrokkene, die geboren is in 2001. De bewindvoerder, [verzoeker], heeft het verzoek ingediend omdat betrokkene geen medewerking verleent aan de aanvraag voor een uitkering, waardoor de bewindvoerder geen vergoeding ontvangt voor haar werkzaamheden. De kantonrechter heeft kennisgenomen van het verzoekschrift dat op 7 juni 2023 is ingediend, evenals het verweer van de moeder van betrokkene, dat op 27 juni 2023 is ontvangen. Tijdens de mondelinge behandeling op 12 september 2023 waren zowel de bewindvoerder als de moeder van betrokkene aanwezig.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de bewindvoerder meerdere pogingen heeft gedaan om een uitkering voor betrokkene aan te vragen, maar dat betrokkene niet is komen opdagen voor afspraken. De moeder van betrokkene heeft bezwaar gemaakt tegen de opheffing van het bewind, omdat zij vreest voor de schulden van haar zoon en hoopt op toekomstige hulpverlening. Ondanks de complexe situatie heeft de kantonrechter besloten het verzoek tot opheffing van het bewind toe te wijzen, omdat het niet redelijk is om van de bewindvoerder te verlangen dat zij werkzaamheden verricht zonder enige vergoeding.
De kantonrechter heeft de beschikking tot opheffing van het bewind met ingang van de uitspraakdatum verleend en vastgesteld dat de bewindvoerder recht heeft op een eenmalige vergoeding van € 220,00 voor haar werkzaamheden. De beschikking is gegeven door mr. A.E. Merkus en is in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.