4.4.Afwikkeling huwelijkse voorwaarden
4.4.1.De vrouw verzoekt de rechtbank de man te veroordelen tot betaling aan haar van een bedrag van primair € 37.738 en subsidiair € 46.108, ter compensatie van de door de vrouw te veel betaalde kosten huishouding in 2021 en 2022, te vermeerderen met de wettelijke rente.
4.4.2.Ter onderbouwing van haar verzoek heeft de vrouw een lijst overgelegd met alle bedragen die volgens haar tot de kosten van de huishouding te rekenen zijn in de jaren 2021 en 2022. Ook heeft zij een uitdraai overgelegd van alle betalingen die zijn gedaan ter bestrijding van deze kosten. Naar de rechtbank begrijpt zijn deze betalingen gedaan van de gemeenschappelijke rekening, van haar privérekening en van haar zakelijke rekeningen. Totaal hebben partijen volgens de vrouw aan kosten huishouding in 2021 een bedrag van € 86.827 (bankrekeningen) + € 12.500 (contant) = € 99.327 uitgegeven en in 2022 een bedrag van € 49.408 (bankrekeningen) + € 12.500 (contant) = € 61.908.
4.4.3.Wat 2021 betreft stelt de vrouw zich op het standpunt dat deze kosten ondanks het in de huwelijkse voorwaarden opgenomen vervalbeding toch voor verrekening in aanmerking komen. Dit, omdat zij bij monde van haar toenmalige advocaat al in 2022 een beroep op verrekening heeft gedaan, althans heeft aangekondigd dat te zullen doen. In elk geval is op 27 januari 2023 een concreet beroep op verrekening gedaan en het zou in strijd met de redelijkheid en de billijkheid zijn om het vervalbeding te honoreren bij een termijnoverschrijding van slechts 27 dagen, zo begrijpt de rechtbank het betoog van de vrouw.
4.4.4.In 2021 bedroeg het jaarinkomen waarmee aan haar zijde gerekend moet worden volgens de vrouw € 51.501 en aan de zijde van de man € 14.127. Het totale jaarinkomen bedroeg daarmee € 65.628. Deze verhouding brengt volgens de vrouw mee dat zij voor 51.501/65.608 x 100% = 78 % had moeten bijdragen aan de kosten van de huishouding over 2021 en de man volgens dezelfde rekensom 22%.
Over 2022 zijn nog niet alle cijfers van de onderneming van de vrouw bekend maar de vrouw schat aan de hand van de eerste drie kwartaalcijfers in dat haar jaarinkomen € 14.912 bedroeg. Het jaarinkomen van de man was € 16.421. Het totale inkomen van partijen in 2022 bedroeg derhalve € 31.333. Dit maakt volgens dezelfde formule dat de vrouw voor 48% had moeten bijdragen in de kosten van de huishouding en de man voor 52%.
Nu partijen meer hebben uitgegeven aan de kosten van de huishouding dan zij in 2021 en 2022 aan inkomsten genereerden, dienen partijen volgens de vrouw in dezelfde verhouding bij te dragen in de opgelopen schulden voor de betreffende jaren.
4.4.5.De vrouw stelt zich verder op het standpunt dat alleen zij met schulden is geëindigd in beide jaren. Zij erkent dat alleen zij draagplichtig is voor deze schulden maar uit het voorgaande volgt volgens haar dat de man hetgeen hij te weinig heeft bijgedragen volgens voormelde formule alsnog aan haar dient te vergoeden.
In 2021 heeft de man € 4.581 bijgedragen in de kosten van de huishouding. Dit had moeten zijn: 21% van de totale uitgaven ad € 99.327 = € 21.852. Derhalve is de man de vrouw een bedrag van € 17.275 over 2021 verschuldigd.
In 2022 heeft de man € 11.729 bijgedragen in de kosten van de huishouding. Dit had moeten zijn: 21% van de totale uitgaven ad € 61.908 = € 32.192. Derhalve is de man de vrouw een bedrag van € 20.463 verschuldigd over 2022.
4.4.6.De man voert hiertegen verweer en stelt dat de verzoeken van de vrouw moeten worden afgewezen. Wat het jaar 2021 betreft voert de man allereerst aan dat de vrouw geen beroep op verrekening over 2021 toekomt vanwege het in de huwelijkse voorwaarden opgenomen vervalbeding van één jaar. Partijen hebben weliswaar in 2022 gesproken over de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden maar de vrouw heeft volgens hem geen concreet beroep op verrekening van de kosten van de huishouding over 2021 gedaan. Pas op 27 januari 2023 is dat beroep voor het eerst gedaan, hetgeen te laat is. De man ziet geen enkele reden om het vervalbeding dat partijen met reden in de huwelijkse voorwaarden hebben opgenomen op grond van de redelijkheid en de billijkheid terzijde te schuiven.
4.4.7.Verder stelt de man zich op het standpunt dat uit de door de vrouw overgelegde afschriften uit 2021 en 2022 van de diverse bankrekeningen geenszins kan worden opgemaakt welke bedragen zijn besteed aan de huishouding. De vrouw is onvoldoende concreet in haar onderbouwing. In de bankafschriften vindt hij bijvoorbeeld de kosten van de lease van een Biro-auto terug als ook de kosten van de aanschaf van een Rolex horloge voor [kind] . Zonder overleg vooraf kunnen deze uitgaven niet tot de kosten van de huishouding danwel tot kosten van de verzorging en opvoeding van de kinderen worden gerekend. Ook de door de vrouw gestelde contante uitgaven voor de kosten van de huishouding worden door de man betwist. De vrouw heeft ook deze uitgaven volgens hem niet onderbouwd.
4.4.8.De man wijst erop dat tot het moment dat partijen feitelijk uiteengingen hij geen eigen bankrekening heeft gehad. Zijn gehele inkomen is gestort op de gemeenschappelijke rekening en die rekening werd gebruikt om de kosten van de huishouding te voldoen. Daar komt bij dat het inkomen van de vrouw niet kan worden vastgesteld. De vrouw heeft zich beperkt tot het overleggen van de aangifte IB 2021. Deze aangifte vertelt echter niet het hele verhaal. De vrouw heeft in 2021 haar onderneming verkocht voor € 125.000 op papier plus € 100.000 in contanten. Zij stelt met de koopsom haar schulden te hebben afgelost maar toont dit niet aan. En als er al nieuwe schulden zijn ontstaan in 2021 en 2022 dan is dat een keuze van de vrouw alleen geweest. Zij had er ook voor kunnen kiezen geen Biro voor de kinderen te leasen, dure etentjes te bekostigen, fatbikes en een Rolex aan te schaffen. De man hoeft niet de verantwoordelijkheid te dragen voor kennelijke schulden van haar en haar onderneming(en). Deze schulden zijn ook niet aangetoond.
4.4.9.Ten aanzien van de kosten huishouding bepaalt artikel 7 van de huwelijkse voorwaarden dat deze door partijen gezamenlijk zullen worden gedragen naar verhouding van hun jaarlijkse zuivere inkomsten waarbij het recht om verrekening te vorderen van teveel of te weinig betaalde bedragen vervalt na verloop van het jaar, volgende op dat, waarop deze verrekening betrekking heeft.
4.4.10.Ter zitting hebben partijen verklaard dat hoewel zij niet meer hebben kunnen nagaan of zij bij de notaris bewust zijn afgeweken van het wettelijke stelsel om de kosten huishouding te verrekenen naar rato van ieders inkomen en bij onvoldoende inkomen naar rato van ieders vermogen, zij er nu wel allebei vanuit gaan dat de verdeelsleutel onder alle omstandigheden moet zijn de verhouding waarin zij in het betreffende jaar inkomsten genoten. De vraag wat precies onder “zuivere inkomsten” moet worden verstaan en de verdeelsleutel van ieders vermogen speelt wat hen betreft in het partijdebat over de verrekening van de kosten van de huishouding geen rol. Zij stellen beiden ook geen spaarrekening of ander privévermogen te hebben gehad in de betreffende jaren 2021 en 2022.
4.4.11.De rechtbank stelt voorop dat, nu de man de gevorderde verrekening gemotiveerd heeft bestreden, het aan de vrouw is om met inachtneming van het voorgaande te onderbouwen dat zij met recht aanspraak kan maken op de door haar verzochte verrekening van de kosten van de huishouding voor de betreffende jaren. Hierin is de vrouw naar het oordeel van de rechtbank niet geslaagd.
4.4.12.Wat het jaar 2021 betreft geldt dat het nog maar de vraag is of de advocaat van de vrouw de verrekenvordering inderdaad tijdig heeft gestuit. Los hiervan echter geldt voor beide jaren dat er alleen een verrekenvordering tot stand kan komen als kan worden vastgesteld hoe hoog de uitgaven voor de huishouding per jaar zijn geweest en wat de inkomsten en daarmee samenhangend de verdeelsleutel voor de verrekening in het betreffende jaar is geweest. Op beide punten heeft de vrouw haar vordering onvoldoende onderbouwd.
4.4.13.Vast staat tussen partijen dat er zowel in 2021 als in 2022 veel meer uitgegeven werd dan er aan inkomen in de zin van de Wet Inkomstenbelasting (IB inkomen) binnenkwam.
Wat de
uitgavenbetreft geldt dat uit de grote hoeveelheden bankafschriften die de vrouw heeft overgelegd niet kan worden afgeleid dat al deze bedragen zijn besteed aan de kosten van de huishouding. De vrouw heeft de uitgaven onvoldoende concreet gemaakt.
Wat de
inkomstenbetreft geldt echter dat ter zitting is komen vast te staan dat de vrouw naast IB inkomen ook beschikte over aanzienlijke sommen contant geld. De man heeft onbetwist gesteld dat de sommen contant geld deel uitmaakten van het inkomen van de vrouw waarmee rekening moet worden gehouden bij het vaststellen van de verrekenvordering op grond van artikel 7 HV. Gelet hierop is voor de beoordeling van het inkomen van de vrouw van belang dat zij ter zitting heeft verteld dat zij vaak een tas met contanten mee naar huis nam en de contanten onder meer gebruikte om kosten van de huishouding te betalen. Zij ging die tas steeds meer bij zich houden om te voorkomen dat de man geld uit de tas zou pakken. Over welke bedragen aan contant geld zij beschikte in 2021 en 2022 heeft de vrouw zich niet uitgelaten. Dit maakt dat de rechtbank haar inkomen niet kan vaststellen, zelfs niet bij benadering, zodat haar vorderingen ten aanzien van de verrekening van de kosten van de huishouding alleen al om die reden moeten worden afgewezen.
Ten overvloede merkt de rechtbank nog op dat daarnaast ook niet is komen vast te staan dat de vrouw schulden heeft gemaakt in 2021 en 2022 om de kosten van de huishouding te voldoen. De door haar overgelegde belastingschuld betreft een schuld uit 2020. Deze schuld is niet gerelateerd uit kosten vaan de huishouding. Uit de aangifte IB 2021 blijkt dat zij hierop in 2021 heeft afgelost uit haar inkomen (waardoor zij nog minder over moet hebben gehad om uit te geven aan de kosten van de huishouding). De twee leningen zijn zakelijke leningen en het krediet is een ondernemerskrediet. Hieruit kan niet zonder meer worden afgeleid dat de vrouw in privé een (rekening-courant)schuld heeft. De vrouw heeft geen jaarstukken overgelegd. Eén overgelegde lening en het ondernemerskrediet betreffen daarnaast ook niet het verrekentijdvak 2021-2022. Ook om deze reden kan de verrekenvordering van de vrouw ten aanzien van de kosten van de huishouding niet worden toegewezen en komt de rechtbank ook niet toe aan de vraag hoe moet worden omgegaan met schulden gelet op de uitleg die partijen geven aan artikel 7 van de huwelijkse voorwaarden.
4.4.14.De vrouw stelt dat zij in 2021 en 2022 totaal € 19.694 aan privéuitgaven van de man voor hem heeft voldaan. Zij vordert dit bedrag terug van de man op grond van onverschuldigde betaling in de zin van artikel 6:203 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Subsidiair, voor het geval de rechtbank zou oordelen dat dit geen privékosten van de man betreffen, dient het bedrag te worden opgeteld bij de kosten van de huishouding over 2021 en 2022 zodat de man in elk geval de helft van het bedrag aan haar moet voldoen.
Het betreft telefoonkosten van de man, gemaakt door het bellen met sekslijnen, verkeersboetes van de man en advocaatkosten van de man in verband met de echtscheiding.
4.4.15.De vrouw stelt in 2023 ook privéuitgaven van de man onverschuldigd te hebben betaald. Het betreft kosten van de voormalige echtelijke woning. Zij heeft alle gebuikerslasten, hypotheekrente en de kosten van de verzekering betaald, terwijl de man het alleengebruik van de woning had. Totaal heeft zij € 2.970 onverschuldigd betaald en zij vordert dit bedrag terug van de man.
4.4.16.De man betwist dat de door de vrouw opgevoerde uitgaven privéuitgaven van de man zijn die de vrouw onverschuldigd zou hebben betaald. De opgevoerde kosten in 2021 en 2022 betreffen volgens hem geen privéuitgaven maar kosten van de huishouding (telefoon, kleding, FEBO, apotheek, waaronder ook uitgaven voor de kinderen). Zijn verweer aangaande de kosten van de huishouding geldt hier insgelijks. Het inkomen van de vrouw kan niet worden vastgesteld. Om die reden kan er geen verrekening plaatsvinden. De man betwist ook dat de vrouw zijn advocaatkosten heeft betaald. Het blijkt ook niet uit de door de vrouw overgelegde bankafschriften. Ook op dit punt dient de vordering van de vrouw te worden afgewezen.
4.4.17.Wat 2023 betreft stelt de man zich op het standpunt dat de vrouw slechts gebruikerslasten van de voormalig echtelijke woning opvoert. Deze lasten behoren in elk geval tot de echtscheiding op 28 juni 2023 volgens hem tot de kosten van de huishouding. Nu de vrouw niet heeft aangegeven wat haar inkomen in 2023 is en wat de verdeelsleutel zou moeten zijn kan niet tot verrekening worden overgegaan.
4.4.18.De rechtbank is van oordeel dat de vrouw tegenover de betwisting door de man onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt welke privéuitgaven van de man zij met gelden van haar privérekening heeft betaald. Zo heeft de vrouw niet inzichtelijk gemaakt dat de man zijn telefoon privé gebruikte om sekslijnen te bellen. Uit de door de vrouw overgelegde bankafschriften volgt alleen dat er maandelijks een bedrag aan telefoonkosten werd afgeschreven van de bankrekening van de onderneming van de vrouw en niet dat er sekslijnen zijn gebeld. De rechtbank kan uit de overgelegde bankafschriften niet afleiden dat het privéuitgaven van de man betrof. Ook kan de rechtbank uit deze bankafschriften niet afleiden dat de vrouw deze kosten in privé heeft voldaan (voor de man). Het betreft immers bankafschriften van de onderneming van de vrouw.
Hetzelfde geldt voor de verkeersboetes. Partijen hebben ter zitting aangegeven dat zij één auto hadden op naam van de onderneming van de vrouw die dienst deed als gezinsauto. Partijen gebruikten de auto allebei. Niet door de vrouw is onderbouwd waaruit zou moeten blijken dat de betaalde boetes privékosten van de man zijn. Ook blijkt niet uit overgelegde bankafschriften (van de onderneming van de vrouw) dat de vrouw deze kosten uit privémiddelen heeft betaald. Tot slot heeft de vrouw na de gemotiveerde betwisting door de man niet kunnen aangeven waaruit blijkt dat zij uit privémiddelen de advocaatkosten van de man heeft betaald. De rechtbank zal deze vordering van de vrouw tot betaling van een bedrag van € 19.694 dan ook afwijzen.
4.4.19.Ten aanzien van het subsidiaire verzoek van de vrouw om het bedrag van € 19.694 mee te nemen in de verrekening van de kosten van de huishouding verwijst de rechtbank naar hetgeen hierover bij de behandeling van de kosten van de huishouding is overwogen. Ook dit verzoek van de vrouw zal worden afgewezen.
4.4.20.Wat 2023 betreft volgt de rechtbank het standpunt van de man. De door de vrouw opgevoerde kosten betreffen gebuikerslasten. Partijen stellen zich beiden op het standpunt dat zij tot de datum van ontbinding van het huwelijk op 28 juni 2023 nog steeds een gezamenlijke huishouding voerden. Voor zover de door de vrouw opgevoerde kosten betrekking hebben op de periode tot 28 juni 2023 maken deze kosten dan ook onderdeel uit van de kosten van de huishouding. De vrouw heeft geen onderscheid gemaakt tussen kosten die vóór 28 juni 2023 zijn gemaakt en kosten die nadien zijn gemaakt, zodat de rechtbank de periode vanaf 28 juni 2023 niet kan beoordelen. Dit betekent dat ook de vordering van de vrouw tot vergoeding van € 2.970 moet worden afgewezen.
4.4.21.De vrouw heeft in het lichaam van haar verweerschrift op aanvullende verzoek onder randnummer 5.7 de rechtbank verzocht voor recht te verklaren dat de man volledig draagplichtig is voor zijn gebruikerslasten vanaf 1 januari 2023 dan wel een datum die deze rechtbank in goede justitie juist acht, waaronder in ieder geval de hypotheekrente Rabobank, de energiekosten bij Vattenfall en PWN, de riool- en afvalstoffenheffing, zijn boodschappen, zijn zorgverzekering en zijn zorgkosten.
4.4.22.Voor zover de vrouw bedoeld heeft dit verzoek gestand te doen is dit verzoek onvoldoende concreet en lijkt het een overlap te hebben met overige verzoeken van de vrouw ten aanzien van de privéuitgaven en de kosten van de huishouding. Het verzoek is ook niet nader onderbouwd en zal daarom worden afgewezen.